Direct naar artikelinhoud
In het slechtste geval zou er dertig euro ontvreemd of ondergepist worden
Column

In het slechtste geval zou er dertig euro ontvreemd of ondergepist worden

Beeld Damon De Backer

Lize Spit (°1988) won de Bronzen Uil met haar succesdebuut Het smelt. Ze groeide op in Viersel en woont in Brussel.

Voor geveltuintjes, schreef de gemeente me terug, was er in de begroting van Anderlecht geen budget voorzien. Begrijpelijk – een buurt die vastgepind ligt tussen twee pleintjes, het ene uitvalsbasis voor dakloze alcoholisten, het andere afzetterrein voor jeugd die dealt om hun eigen drugsverslaving te financieren, heeft andere ­prioriteiten dan de toevoeging van een streepje groen. In Kuregem een geveltuintje subsidiëren is als een ­vlinderdasje knopen om een naakte, onderkoelde man.

Aan het begin van deze zomer probeerde ik zelf maar iets. Drie weken op rij wandelde ik naar de zondagse Zuidmarkt, om behalve met eieren en brood ook terug te keren met wat ik kon dragen aan terrasplantjes. Deze zette ik op de stoep voor ons gebouw in potten, in de hoop de straat te kunnen opvrolijken – een groene groet bij elke thuiskomst, een wuivende bloem bij elk vertrek.

Je moet, in een buurt als deze, nadenken over wat je onbewaakt op de stoep achterlaat: van stenen potten kunnen er tijdens een gevecht scherven gemaakt ­worden, om dan als projectiel of wapen te dienen, kleine bloempotten zie je al snel nooit meer terug (genoeg ­passanten die ergens niet met lege handen willen ­aankomen), te omvangrijke bloembakken worden voor vuil- of pisbakken aangezien.

Ik beschouwde het als een experiment, de investering in vier losse bloempotten. In het slechtste geval zou er dertig euro ontvreemd of ondergepist worden. Bij elk positief scenario zou ik er een uitnodiging in zien om écht aan het werk te gaan, degelijk te investeren in een groen hoekje. Niet dat ik veel vertrouwen had in de zaak: het bord in het boomperkje dat een ­buurvrouw adopteerde en met bloemen bezaaide, was een week later onleesbaar omdat er een vuilzak bovenop werd gegooid. De bloembakken die een straat ­verderop door het buurtcomité bij alle ­handelspanden werden neergepoot, waren niet voor niets met een halve centimeter pattex aan de stoep vastgekleefd.

Toch: de hele zomer hielden mijn drie losse plantenbakken stand. Geregeld moest er een leeg blikje, een volgesnoten zakdoek of een ­verfrommeld mondmaskertje worden uitgevist, af en toe werden ze heen en weer geschoven.

Eind juli waren de meeste bloemen uit­gebloeid, het geheel kreeg iets verlepts.

De kleinste plant, de siernetel, die als enige nog vrolijk bloeide, verdween eerst. Ik kon het wel begrijpen, er is altijd dat moment waarop iets ontvreemden en iets ­redden op elkaar gaat lijken.

Maar meteen daarna verdween ook de op een na kleinste bloempot: iemand had de verwelkte plant met aardkluit uit de pot getild en deze zo op de stoep ­teruggezet. Ik merkte pas dat de pot ontbrak toen ik het ding water wilde geven.

Het verbaasde me hoe weinig teleurgesteld ik was – ik moest al afscheid genomen hebben van deze spullen, toen ik ze op straat achterliet.

Morgen is het zondag en ik ga opnieuw naar de markt. Een vlinderdasje kopen om rond onze slecht geklede buurt te strikken. Want het zit in de mensen, om iets wat er al verloren bijstaat, werkelijk verloren te doen gaan.