Direct naar artikelinhoud
Julie Cafmeyer
ColumnJulie Cafmeyer

Je kan niet toevallig bij iemand in bed belanden en die dan toevallig kussen. Dat kan niet

Julie Cafmeyer is columnist.

Ik deed een terrasje op de zeedijk van Oostende met een vriend van me, Kas. We aten tomate-crevettes, dronken wijn en Kas zei: “Het is lang geleden dat ik je nog zo heb horen lachen.”

Even later wandelden er twee vrouwen voorbij. Een van de twee werd euforisch toen ze Kas zag en stormde op ons af. De andere vrouw volgde haar aarzelend. In een flits dacht ik: Zij is het. Zij is het en ze komt op ons af.

De euforische vrouw die Kas kende, stelde zichzelf voor als Stephanie. Ze zei enthousiast: “Jij was toch met D. samen, hé?” “Ja, dat klopt”, bevestigde ik.

Stephanie en Kas begonnen te kletsen, de andere vrouw stond er wat onwennig bij.

“Ben jij dan Anna?”, vroeg ik haar. “Ja”, antwoordde ze vrolijk.

Mijn ex had me uiteindelijk alles opgebiecht. Ze woonde aan zee, zag eruit als een prinses en heette Anna. Op een ochtend was ze bij hem komen liggen. D. sliep in haar kasteeltje. De slaapkamer bevond zich in een toren. Later had ik hun chatconversatie gelezen. Ze kon maar niet ophouden over haar lievelingsgezelschapsspel, iets met vogels spotten. Dan zei ze: “Heb je zin om te vogelen?”

“Ben jij dan diegene die achter mijn rug iets met D had?” Ze droeg een kort jurkje met bottines. Ze had een mooie, ongeschonden huid. Het leven had haar nog niet veel aangedaan.

“Nee, dat ben ik niet”, antwoordde ze.

“Was het dan een andere Anna?”

“Nee, ik ben Anna.”

“Het heeft me gekwetst dat jullie iets hadden.”

“We hadden niets, het was vriendschap.”

“Je ging naast hem liggen, je kuste hem.”

“Oh maar dat kussen was toevallig”, zei ze lacherig. “Toevallig? Het kan toevallig beginnen regenen. Maar je kan niet toevallig bij iemand in bed belanden en die dan toevallig kussen. Dat kan niet.”

Ik wees nerveus naar een felblauwe hemel terwijl ik mijn punt over een toevallige regenbui wilde maken. Ze zei: “D. zei me dat hij over alles communiceerde.”

“Ik wist niet van jouw bestaan af. Communiceerde jij wel met jouw vriend over D.?”

Ik probeerde haar aan te kijken met een intimiderende blik. Ik was bereid om haar te verraden als ze me niet zou troosten. Waar bleef nu de verlichting? Ze kon me naar de zee dragen, me in het water leggen, me zeggen: “Ik begrijp je, het doet pijn, maar nu is het voorbij.” Een octopus zou me strelen, ergens tussen mijn benen, en ik zou eindelijk alles vergeten.

Kas merkte op dat mijn stem ondertussen een agressieve ondertoon had gekregen.

“Alles oké?” “Nee.”

Stephanie zei: “Misschien is het beter dat we eens verdergaan.” “Ik denk ook dat dat het beste is”, zei ik met een treurige glimlach. Ik stak een sigaret op. Kas zei: “Sigaretten helpen niet.”

“Ja, dat is waar”, zei ik. “Bedankt om me daar nog eens aan te herinneren. Sigaretten helpen inderdaad niet.”