Direct naar artikelinhoud
InterviewCoronavirus

Pierre Van Damme: ‘Mondmaskers in de trein kunnen een blijver zijn’

Pierre Van Damme: ‘Mondmaskers in de trein kunnen een blijver zijn’
Beeld Geert Van de Velde

Gelijk krijgen is niet altijd fijn. Al weken roepen experts als Pierre Van Damme dat de coronacrisis compleet uit de hand dreigt te lopen. Niettemin blijft de epidemioloog helder en geduldig duiding geven op radio en tv. Je zou haast vergeten dat hij daarnaast nog een fulltimejob heeft als vicedecaan van de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen aan de UAntwerpen én de man is die er zowat eigenhandig voor zorgde dat Antwerpen in vroegere tijden veilig naar de meisjes van plezier kon. ‘Het is een kwestie van plicht en roeping.’

Al wekenlang roepen experts dat het de verkeerde kant uitgaat, en toch hebben we ons weer in snelheid laten pakken. Hebben we dan níéts geleerd uit de eerste coronagolf? 

Pierre Van Damme: “We hebben niet genoeg lessen getrokken, maar heel wat Europese landen zitten in hetzelfde schuitje. De situatie is nu ook een beetje anders dan tijdens de eerste golf. De alarmsignalen waren niet dezelfde. De kunst is om de signalen tijdig te analyseren en om te zetten in daden. We hadden moeten luisteren naar de kanarie in de koolmijn: bij de eerste golf waren dat de hospitalisaties en de toestand in de woonzorgcentra, nu waren er al signalen van onze huisartsen in juli. 

“Mensen denken soms dat wij, experts, in een ivoren toren zitten, maar niets is minder waar. Ik heb drie kinderen, van wie er twee tijdelijk werkloos zijn. Mijn vrouw heeft een huisartspraktijk in het centrum van Antwerpen. Zij zei al snel dat het geen normale zomer zou worden, dat het veel te druk was voor de tijd van het jaar en dat het virus al in een aantal gezinnen zat. Vervolgens zie je dat het blijft circuleren bij de twintigers en dertigers, waardoor de kans groter wordt dat het overspringt naar andere generaties: de ouders en grootouders. 

“Het virus heeft geprofiteerd van een samenloop van omstandigheden. Er was het effect van de zomer. Iedereen dacht dat het ergste voorbij was, en mensen willen dan, begrijpelijk, toch wat de teugels vieren. Mensen gingen op reis, en vermijden dat het virus via het buitenland weer binnenkomt, is heel moeilijk. Zo krijg je een dynamiek waarbij het virus zich stilaan installeert bij de jonge bevolking. Na de scholen gingen toen ook de hogescholen en universiteiten open. En bovendien waren er de mensen die de toestand minimaliseerden. Dat was bijzonder gevaarlijk. Ik vergelijk het dikwijls met de antivaccinatielobby. Het begint met een paar mensen die het nut van vaccinatie betwijfelen, en voor je het weet zit je met een mazelenepidemie. Zo hebben we het virus wel heel veel cadeaus gegeven.” 

Pierre Van Damme: ‘Mondmaskers in de trein kunnen een blijver zijn’
Beeld Geert Van de Velde

Volgens Marc Noppen, directeur van het UZ in Brussel, is één van de problemen dat veel mensen, ook politici, de dynamiek van een exponentiële groei niet begrijpen. Je moet al ingrijpen wanneer de curve amper aan het stijgen is, anders is het weer alle hens aan dek. 

“Onder de experts hebben we vaak gezegd dat we onze politici een cursus epidemiologie zouden moeten geven. Een infectieziekte heeft een heel aparte dynamiek en kan zich razendsnel verspreiden. Men is het gewend pas in actie te schieten wanneer er een probleem is – ook veel artsen zijn opgeleid om symptomen te behandelen. Als experts schetsen wij noodsituaties en stellen we proactieve maatregelen voor, maar dan oogst je natuurlijk onbegrip of word je opzijgeschoven als een dramaqueen. Het is echt de kroniek van een aangekondigde epidemie.

“Sommige landen hebben het beter begrepen dan andere. Denemarken greep zeer kordaat in, heel vroeg in de epidemie. Dan hebben maatregelen een veel groter effect. Wanneer je al in een zwaar stijgende curve zit, krijg je een opbod van maatregelen. De bevolking wordt dan om de haverklap met andere regels geconfronteerd en kan op den duur niet meer volgen.”

Tsjechië ging als één van de eerste landen in lockdown en wist het aantal doden zeer laag te houden. In de zomer gooide het alle remmen los, en nu is het land er het slechtst aan toe van heel Europa. Bij ons besloot de regering-­Wilmès de teugels flink te vieren net toen de epidemie weer aantrok. 

“In mei hebben we om de week een beetje versoepeld. Dat verliep vrij goed – enigszins tot onze verrassing, want wij hadden om de twee weken voorgesteld. Eind juni zaten we aan 80 à 85 infecties per dag. Dat was het moment om even met die versoepelingen te stoppen, maar begin juli viel dan ineens de beslissing om contact toe te laten met vijftien mensen en was het hek van de dam. Antwerpen moest de avondklok invoeren, wat de curve heeft afgevlakt, maar niet in alle landsdelen. Brussel, waar minder maatregelen werden getroffen, bleef stijgen. 

“Wat we nu vooral moeten doen, is vooruitkijken. Met de huidige maatregelen krijgen we de cijfers hopelijk naar beneden, maar hoe moet het verder? Er wordt nu werk gemaakt van een taskforce communicatie, die mensen onder andere duidelijk moet maken waarom ze de basismaatregelen – mondmaskers, afstand houden, handen wassen – in acht moeten blijven nemen. Dat moeten we erin hameren. Veel mensen uit de creatieve sector zitten zonder werk: wel, gebruik hen om de boodschap aan de man te brengen. We moeten ook de juiste kanalen vinden om jongeren, studenten en alle gemeenschappen die ons land rijk is, te bereiken. Dat is nu de grootste uitdaging. 

“Niemand wil een lockdown zoals in maart of april. De mensen niet, de politici niet, en de experts niet, ook al stevenen we af op een situatie die mogelijk erger is. Misschien moeten we een ander L-­woord vinden: in Ierland blijven de scholen open, terwijl men daar toch van een lockdown spreekt. Voor ons land is het de kunst om onderwijs en bedrijven te laten draaien, ziekenhuizen en de eerstelijnszorg boven water te houden, ons psychisch welzijn te bewaken én voldoende maatregelen te treffen om die doelen te bereiken. Dat komt erop neer dat je veel vanop afstand zult moeten doen, gerust kunt winkelen en wandelen, even niet op café of naar het theater kunt, en zo weinig mogelijk in groep vertoeft. Maar we kunnen dat, en we weten dat we dit doen voor de huisarts uit de wijk, de verpleegster in de straat, de gezinnen die het moeilijk hebben en de opa en oma in je familie.”

Een belangrijk discussiepunt was het openhouden van de scholen. 

“Hier geldt zeker het voortschrijdend inzicht, en studies zijn nog lopende. We kunnen nu afgaan op het aantal infecties in scholen, via de informatie van de CLB’s (Centra voor Leerlingenbegeleiding, red.). Ook interessant zijn de huishoudenstudies in Nederland: daaruit blijkt dat de besmettingen meer van volwassenen op jongeren overgaan dan andersom. Ierland, dat pas in lockdown is gegaan, heeft één prioriteit, en dat is de scholen openhouden. Je weet dat de scholen openhouden een klein aantal infecties zal veroorzaken, maar die kun je beheersen, en als samenleving kies je dan voor het welzijn van kinderen en ouders. In het andere scenario zit je met kinderen die thuis opgevangen moeten worden, toch de straat op kunnen of leerachterstand oplopen. In deze omstandigheden vind ik het zeer verdedigbaar om de scholen zoveel mogelijk open te houden.”

Volgens sommigen is onze strategie – streng ingrijpen en de maatregelen meteen weer versoepelen als de cijfers beter zijn – niet de juiste in een dichtbevolkt land als België. Met het virus proberen samenleven is eigenlijk geen optie. 

“Je kunt ons land vergelijken met een metropool als New York. Wij liggen bovendien centraal tussen noord en zuid: er is veel passage van vrachtvervoer en toeristen. Dat alles maakt het niet makkelijk om virussen buiten te houden. We moeten de infecties dus terugbrengen naar een beheersbaar niveau. In juni is geopperd om rond de dertig besmettingen per dag te landen, omdat je dan via bron-­ en contactopsporing de situatie perfect in de hand kunt houden. Een aantal maatregelen moet je dan wel behouden: bijvoorbeeld dat we nog een jaar onze contacten redelijk beperkt moeten houden. Dat hoort niemand graag, maar dan kunnen scholen en bedrijven wel draaien, kan de horeca weer open en kunnen we ons ontspannen. Dat is leefbaar en biedt perspectief.”

Pierre Van Damme: ‘Mondmaskers in de trein kunnen een blijver zijn’
Beeld Geert Van de Velde

OORLOG 

Eind augustus barstte een kleine oorlog tussen de experts los. In enkele open brieven nam een groep professoren het coronabeleid en de rol van de experts op de korrel. Gezondheidseconoom Lieven Annemans, één van de ondertekenaars, gooide nog wat olie op het vuur tijdens een interview in De afspraak. Hoe kwam dat aan? 

“Er moet discussie zijn onder wetenschappers. Je kunt die binnenskamers voeren of ermee naar buiten komen, maar je moet het wel doen met gegronde wetenschappelijke argumenten. Dan kan het zelfs nieuwe inzichten of interessante ideeën opleveren. In dit geval was het vervelend, omdat mensen op een ander spoor werden gebracht. Men trok ook een aantal maatregelen in twijfel, waardoor de bereidheid bij de bevolking om zich eraan te houden steeds kleiner werd. Ook al omdat mensen toen hunkerden naar wat meer vrijheid. In crisistijd moet je als één man achter de kapitein staan.”

Eén van de argumenten was dat het coronavirus niet gevaarlijker is dan de jaarlijkse griep. 

“Het is een infectieziekte met een héél ander verloop, zeker bij 40-­, 50­- en 60­-plussers. De kans dat je in de kliniek belandt of overlijdt, is veel groter. Volgens de meest recente rapporten is dit virus gemiddeld minstens vijf keer dodelijker. Je kunt het virus dus niet afdoen als een banale griep – waarop Marc Van Ranst zou zeggen: een banale griep bestaat niet, die vermijd je ook best. Bovendien kan dit coronavirus langdurige klachten veroorzaken: hart­ en vaatproblemen, ernstige vermoeidheid, kortademigheid…”

Lieven Annemans zei in Humo dat we groepsimmuniteit niet mogen afschrijven. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) noemde het drie weken geleden nog ‘onethisch’ om een virus dat we nog lang niet begrijpen, de vrije loop te laten. 

“Het Verenigd Koninkrijk en Zweden hebben in het begin van de epidemie op groepsimmuniteit gemikt, maar na een paar maanden ingezien dat die strategie niet werkte. Slechts 10 procent van de bevolking bleek antistoffen te hebben. Groepsimmuniteit werkt alleen als die langdurig is, en we weten inmiddels dat de antistoffen al na twee à drie maanden uit het bloed verdwenen zijn. Van een andere immuniteit, de T-­cel­immuniteit (T­-cellen vallen virussen en andere lichaamsvreemde ziekte kiemen aan, red.), zijn we ook niet zeker dat ze lang blijft. Bij de neefjes en nichtjes van het coronavirus is die immuniteit na 9 à 12 maanden óók weg. Nu nog zeggen dat we rekenen op groepsimmuniteit, is gevaarlijk en onverantwoord.”

Er duiken ook steeds meer gevallen op van mensen die het virus een tweede keer krijgen. 

“Dat is ook nieuw: als we een virus hebben gehad, gaan we ervan uit dat we levenslang beschermd zijn. Niet bij dit virus, dus. Wie een tweede keer besmet raakt, kan zelfs zieker worden dan de eerste keer, terwijl je dat niet zou verwachten.”

Wat betekent dat voor het vaccin? 

“Met een vaccin probeer je een hoeveelheid antistoffen op te wekken die je kunt controleren én meten. De vaccins zijn ook bedoeld om T-­celimmuniteit op te wekken. We hopen dat ze twee à vier jaar bescherming zullen bieden. De verwachting is dat het virus na vier, vijf jaar een belangrijke mutatie ondergaat. Dan zitten we in een situatie vergelijkbaar met de griep, waarvoor we om de zoveel jaar een nieuw vaccin nodig hebben.”

Steeds meer mensen geven te kennen dat ze zich niet willen laten inenten met een nieuw vaccin. 

“Dat is een zorg, en ook weer een kwestie van communicatie. We zullen duidelijk moeten uitleggen wat de mogelijke nevenwerkingen zijn en waarom het belangrijk is dat je je laat inenten: alleen zo kunnen we groepsimmuniteit bereiken. Ook hier moeten we rekenen op solidariteit. Uit onze tweewekelijkse corona­-enquête weten we dat in het begin 90 procent van de mensen geneigd was om zich te laten vaccineren, nu is dat 76 à 78 procent. Dat is nog altijd goed, maar we moeten daar op tijd aandacht aan besteden.”

De WHO acht het onwaarschijnlijk dat er snel massaal gevaccineerd kan worden. Wellicht zal men beginnen met mensen in de zorg, daarna de ouderen, en komen gezonde jonge mensen pas in 2022 aan de beurt. 

“We moeten de verwachtingen van de mensen toch een beetje temperen: we hebben allicht pas tegen half 2021 de eerste werkzame vaccins en zouden in de tweede helft van volgend jaar vaccinatieprogramma’s kunnen opstarten. We weten dat aan gezondheidswerkers en waarschijnlijk een aantal essentiële beroepen voorrang zal worden gegeven. Daarna hangt het af van de werkzaamheid van de vaccins en de aantallen die beschikbaar zijn. Als die een lagere doeltreffendheid zouden hebben bij mensen boven de 65, dan kunnen we overwegen om ze aan de jongeren te geven. Hebben we onvoldoende vaccins om groepsimmuniteit op te bouwen, dan moeten we ons misschien toch weer op de kwetsbare populatie richten.”

Hans Kluge, directeur van de Europese afdeling van de WHO, zei vorige maand dat het virus nooit helemaal zal weggaan, vaccin of niet, en dat we ermee moeten leren leven. Wat bedoelde hij precies? 

“Dat het van een epidemie naar een endemie zal evolueren. Het virus zal onder ons blijven, en als we zorgen voor voldoende groepsimmuniteit, kunnen we het onder controle houden. Een beetje zoals bij de mazelen: die zijn niet weg, maar omdat we er voldoende tegen vaccineren, vormen ze geen gevaar.

“Het is een nieuw virus dat ons heeft gevonden en met de mensheid zal samenleven. Niet in een symbiose, helaas, maar in een situatie waarbij we voortdurend op onze hoede zullen moeten zijn. De grootste uitdaging vandaag is leren leven met de maatregelen, veel meer dan met het virus.”

Zijn de begroetingskus of de handdruk dan definitief verleden tijd? 

“Zoenen, knuffelen en handen geven komen terug, al zullen we iets meer aandacht moeten hebben voor handhygiëne. Hele generaties wasten niet meer dan één of twee keer per dag de handen; dat deden we dertig, veertig jaar geleden nog veel meer. We zullen in onze hygiëne en onze manier van omgaan met elkaar toch wat strikter moeten zijn. 

“We moeten ook eens nadenken over de concentratie van mensen op het openbaar vervoer. Als je ziet hoe mensen daar soms opeengepakt zitten, dan begrijp je dat in sommige Aziatische landen in overvolle treinen, bussen en metrostellen mondmaskers worden gedragen. We moeten overwegen of dat niet de beste manier is om met elkaar om te gaan in het openbaar vervoer.”

3 DAGEN VAKANTIE 

In de winter zullen we veel meer binnen en dichter op elkaar zitten. En met de winter komt ook de griep. Houdt u uw hart vast? 

“Toch wel. Binnen is de ventilatie vaak niet optimaal. Hier op de werkvloer proberen we zoveel mogelijk met open ramen te werken en het aantal mensen per bureau te beperken. Iedereen draagt een dikke trui, maar als dat de prijs is: waarom niet? Op het zuidelijk halfrond, waar de winter nu op zijn einde loopt, is er door de coronamaatregelen bijna geen griep geweest. We kunnen maar hopen dat het in het noordelijk halfrond eenzelfde verhaal wordt. Als we de maatregelen respecteren, zal dat zeker een effect hebben op de griep.”

3 DAGEN VAKANTIE 
Beeld Geert Van de Velde

Biostatisticus Niel Hens zei dat in de zomer bijna álle experts erdoor zaten. U holt, na uw reguliere werkuren, al maandenlang schijnbaar onvermoeibaar van het ene interview naar de andere televisiestudio. 

“Ik heb gelukkig heel veel steun van mijn echtgenote, van de kinderen en de collega’s op het werk. Doordat mijn vrouw arts is, weet zij ook heel goed waarover het gaat. Wij hebben sinds het begin van de crisis welgeteld drie dagen vakantie gehad. Het is een kwestie van plicht en roeping. Het heeft ook te maken met je dagdagelijkse werk: je geeft hier les over, doet er onderzoek naar... Maar het komt inderdaad bovenop je werk: doctoraten die je moet coachen, lessen die lopen, examens die in de zomer verbeterd moeten worden… 

“We hebben ook veel aan elkaar. We vormen een groepje van experts die elkaar depanneren en het werk verdelen, en dat gaat ongelooflijk goed. Als de één het wat moeilijker heeft, neemt de ander over. Ik weet nu al dat dat blijvend is. Bij een volgende pandemie zal hetzelfde groepje er opnieuw tegenaan gaan. Maar af en toe in het weekend op de rem gaan staan en iets doen met de kinderen is even belangrijk. Vergeet niet, dit doen we allemaal vrijwillig en gratis. (knipoogt)

Het aantal nieuwe studies en artikelen over corona is amper te tellen. Is dat wel bij te houden? 

“Onmogelijk. Daarom verdelen we het werk. Vragen over snel­- en andere testen speel ik door aan Herman Goossens. Voorspellingen en projecties zijn dan weer iets voor Niel Hens. Het gebeurt ook dat iemand een heel goed overzichtsartikel signaleert: dan ben je weer even bij.”

U had ook kunnen beslissen om in de luwte te blijven en anderen het te laten uitleggen op radio en tv. Wat was uw motivatie om de arena te betreden? 

“In maart werden we wakker geschud door de beelden uit Italië. Mensen als Niel Hens waren toen al curves aan het uittekenen. In België bleken wij – met tien dagen verschil – op die Italiaanse curve te zitten. Dan weet je dat je aan de alarmbel moet trekken. We hebben het probleem eerst aangekaart bij de universiteitsrectoren. De VLIR (de Vlaamse Interuniversitaire Raad, red.) heeft daarop de overheid wakker geschud. Dan ben je vertrokken, en ben je ook geboeid door wat zich afspeelt.”

Je moet wel de hele tijd vervelende boodschappen brengen, vaak in de plaats van de politici. Dat men na een tijdje op de boodschapper schiet, is volgens Marc Van Ranst onvermijdelijk. 

(lacht) Je moet een olifantenvel hebben, ja. Ik had nog nooit haatmails gekregen. Nu weet ik wat het is. Maar je hebt ook mensen met wie je via mail toch heel ver kunt raken in een discussie – dat is aangenaam. Het aantal mails dat ik krijg, is zowat verdrievoudigd. Maar je weet: als je je nek uitsteekt en de beslissingen van de Veiligheidsraad moet toelichten op tv, zullen sommigen het niet met je eens zijn en dat graag persoonlijk laten weten. 

“Sommigen vinden dat de politiek meer uitleg moet geven in de media, wel, dat vinden wij ook. Sinds de nieuwe regering treedt de politiek meer op de voorgrond, en Frank Vandenbroucke en Alexander De Croo doen dat uitstekend. Ze verdedigen hun beleid, onze rol is zaken wetenschappelijk te duiden.”

Vorige maand raakte bekend dat enkele experts, onder wie u, politiebescherming kregen. Is die zaak afgesloten? 

“Die bescherming loopt nog. Concreet betekent dat dat je iets frequenter politiecontrole krijgt in de buurt van je huis. We besteden er best niet te veel aandacht aan.”

Hoe bang bent u om besmet te raken? U hebt veertien jaar geleden een ernstige kanker overwonnen. 

“Dat speelt mee: ik ga geen gekke dingen doen. Mijn kinderen weten dat. Als ze toch met een beperkt aantal vrienden hebben afgesproken, komen ze niet langs, of enkel met een mondmasker. Ook de leeftijd speelt een rol: mijn vrouw en ik zijn 60 en 61. We zitten relatief veel thuis en zien al maanden één koppel vaste vrienden. Als we op restaurant mogen, doen we dat. En als het niet mag, niet. Maar het is hout vasthouden. Vroeg of laat kunnen we toch eens blootgesteld worden aan dat virus.

“Ik had een zeldzaam soort lymfeklierkanker op een wervel, waar je die normaal niet gaat zoeken. Een vriendin van mijn vrouw die ook kanker heeft gehad, drukte het heel goed uit: wij hebben ons zwaard van Damocles al gezien, en ermee leren leven. Op zeer drukke momenten kun je het bijna wegcijferen, maar er zijn momenten, zeker wanneer je wat oververmoeid bent, dat je je voorneemt om wat bij te slapen en jezelf niet té veel te belasten. Je gaat er ook bijna extreem door relativeren: je komt toch dicht bij de dood. Maar je leert wel van elke minuut te genieten – het zou de laatste kunnen zijn. Dat klinkt negatiever dan ik het bedoel: je leeft in extra time, mooi toch? Ik hecht nu enorm veel belang aan humor en aan actief zijn. Mijn dagen zijn altijd flink gevuld. (lacht)

U hebt samen met uw vrouw tien jaar als huisarts gewerkt. Waarom maakte u de overstap naar de academische wereld?

“We zagen in onze praktijk redelijk veel infectieziekten. Aan het eind van de jaren 80 was dat hiv. In Antwerpen was er een relatief grote populatie mannelijke homoseksuelen die seropositief waren en die we medisch en psychologisch opvolgden. Dat waren mannen die soms voor het eerst aan hun ouders moesten vertellen dat ze aids hadden én homo waren. 

“Zo kwamen wij in contact met het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen, en ik kreeg de mogelijkheid om aan de Universiteit Antwerpen aan een doctoraat rond geelzucht te beginnen. Ik heb mijn onderzoek een tijdje gecombineerd met mijn werk als huisarts, maar na mijn doctoraat moest ik een keuze maken.”

Zijn er gelijkenissen tussen de hiv-­uitbraak en deze pandemie? 

“Zeker. Mensen van mijn generatie hebben het allemaal al eens meegemaakt. We moesten mensen vertellen dat ze hun seksuele contacten moesten beperken en een condoom gebruiken. De ziekte was nog erger dan covid­-19. Ik hoor nu hoe moeilijk jongeren het hebben, maar voor heel wat generaties in de jaren 80 en 90 was het ook geen pretje: het hiv-­virus had een grote impact op hun seksuele relaties en hun leven. Men heeft toen ook ingezien hoe belangrijk communicatie en sensibilisering zijn.”

Kunnen we al inschatten wanneer deze ellende definitief achter ons ligt? Hoeveel golven komen er nog aan? 

“We moeten vooral vermijden dat we in een jojobeweging terechtkomen, zoals nu het geval is. De teugels telkens aanhalen en weer vieren, dat houdt de bevolking niet vol. Na deze tweede golf zullen we heel voorzichtig moeten versoepelen, en prioriteiten stellen: scholen en bedrijven openhouden, ervoor zorgen dat we een sociaal leven kunnen hebben, weliswaar met een rem erop. Dat zouden we tot eind 2021 moeten kunnen volhouden. Dat lijkt me ook haalbaar en leefbaar. We moeten wel goed uitleggen waarom het nodig is, en we zullen het ook met de hele bevolking samen moeten doen.”

SEKSWERKERS 

Eén van uw eerste projecten als academicus ging over de gezondheid van sekswerkers in Antwerpen. Hoe kwam u daarbij? 

“De stad was toen het Antwerpse Schipperskwartier aan het hertekenen en wilde ook aandacht schenken aan de gezondheid van de sekswerkers. Ze vroeg aan mijn toenmalig diensthoofd of hij niemand had om een rapportje te schrijven, en zo kwam het in mijn bakje terecht. (lacht) Samen met een verpleegkundige trokken we op vrijwillige basis om de twee weken één avond door de rosse buurt om achter de vitrines enquêtes af te nemen. We boden ook al enige medische zorg aan: we namen bijvoorbeeld uitstrijkjes voor baarmoederhalskankerpreventie en namen bloed af, zodat we hiv en andere seksueel overdraagbare infecties konden onderzoeken. 

“We hebben dat een jaar gedaan. De stad was verrast door onze bevindingen, en besloot het initiatief te financieren. In een appartementje in de buurt hebben we dan een consultatieruimte ingericht. In het begin deed ik nog zelf raadplegingen, maar dat was moeilijk combineerbaar met mijn onderzoekswerk. Jaar na jaar wierven we artsen en verpleegkundigen aan, en daar is een kleine vzw uit ontstaan, Ghapro, die volgens hetzelfde model werkte als Pasop in Gent: gratis, anoniem en heel laagdrempelig. Die twee zijn nu opgegaan in Violett, met aandacht voor zowel de psychische als de medische gezondheidszorg. Vooral de psychische zorg is nu belangrijk, want we weten dat ook sekswerkers het niet makkelijk hebben.”

Uw passie voor kunst heeft u ook overgehouden aan uw jaren als huisarts. 

“We zaten in de buurt van de Wolstraat en het Conscienceplein, buurten die nu ongelooflijk herleven en waar heel wat kunstgalerijtjes zijn. Onze praktijk lag vlak naast een galerij die een jong koppel pas was gestart. Wij werden uitgenodigd op elke vernissage, en zo leer je op een andere manier naar kunst te kijken.”

Gaat uw voorkeur uit naar klassieke of moderne kunst? 

“Ik hou toch vooral van moderne kunst. Het is ook altijd interessant om beginnende artiesten te leren kennen. Wij zijn lang geleden begonnen met het kopen van werken van toen nog compleet on bekende kunstenaars, omdat we ze mooi vonden. Je volgt dan hoe die mensen groeien en evolueren, wordt op hun tentoonstellingen uitgenodigd... In een kunstgalerij rondlopen is voor mij de beste ontspanning.”

U bent zelf verzamelaar? 

“We kopen wat we graag zien, en het zal niet meer zijn dan één werkje per jaar. We hebben bijvoorbeeld een werk van Nicole Van Goethem, die destijds in de buurt van de Wolstraat woonde. Ik ben ook een grote fan van haar tekenfilmwerk. Van Fred Bervoets hebben we een klein zelfportret. Je hebt daar ook weer de link met Antwerpen, met de artiest, die je af en toe in Antwerpen tegenkomt, en zelfs met de universiteitscampus: in het koloniaal gebouw van het Middelheim hangen heel veel doeken van Bervoets. Die persoonlijke connectie moet er zijn als we een werk kopen. Maar het is niet zo dat we een museum kunnen openen. (lacht)

U zei dat humor zeer belangrijk is in uw leven. Kon u lachen met de lookalike van u en professor Barabas onlangs in Humo? 

“Ik voelde me gevleid! Het zal me nog wel een tijdje achtervolgen, maar wij konden er alvast hard om lachen. (smakelijke lach)

© Humo