Direct naar artikelinhoud
InterviewKinderpsycholoog

Hoe kweken we jongeren die zelf hun boontjes doppen? ‘Als ouder moet je je overbodig maken’

Klaar Hammenecker: ‘Als ouder moet je je overbodig maken.’Beeld Illias Teirlinck

Hoe kweken we jongeren die later zelf hun boontjes kunnen doppen? Kinderpsycholoog Klaar Hammenecker (48) reikt tips aan voor een krachtig ouderschap. ‘Kijk naar je kind, luister naar je kind. Wat wil het je vertellen?’

“Het klinkt misschien wat pretentieus”, zo verontschuldigt Klaar Hammenecker zich voor de titel van haar boek: Wat elk kind nodig heeft. “Verwacht nu niet dat ik ouders ga vertellen wat de beste opvoeding is. Of wanneer hun kind alleen de bus kan nemen, of zichzelf moet aankleden. Dat pretendeer ik niet te weten, hoor.”

Wat de kinderpsycholoog, na twintig jaar in haar praktijk, wél weet, is dit: hoe kinderen zich ontwikkelen, en welke ingrediënten daarbij onmisbaar zijn. Met haar eigen opvoedingsmodel duwt ze ons een kompas in handen. Een model dat – en dat maakt het zo anders dan anders – volledig vertrekt vanuit het kind, niet vanuit het ouderschap. “Want dat is toch wat elk kind finaal moet doen: voor zichzelf zorgen. Als ouder moet je je op lange termijn overbodig maken. Je blijft je hele leven moeder of vader, maar je voedt niet levenslang op.”

De eerste bladzijden van uw boek benadrukken het al: opvoeden is maatwerk, er is niet één handleiding. Is dat geen open deur?

“Dat klinkt erg vanzelfsprekend, maar toch doen we het niet, of te weinig. Ik hoor nog altijd ouders zeggen: ‘Mijn eerste gaat naar het voetbal, dus mijn tweede en derde ook.’ Of: ‘Mijn oudste volgt dansles, dus mijn jongste ook.’ Terwijl hun tweede misschien een houten hark is die dansen vreselijk vindt. Hetzelfde met de school: wat voor de oudste de beste keuze lijkt, moet dan ook maar passen voor de rest.

BIO

• kinderpsycholoog • geeft trainingen rond opvoeding • als expert verbon­den aan program­ma’s als The Voice Kids • is erkend familiaal bemiddelaar • schrijft bijdragen in Psychologies en andere magazines • onderhoudt blog mamagement.be • auteur van Wat elk kind nodig heeft. 5 basics voor krach­tig ouderschap • getrouwd, heeft drie kinderen  

“En dat terwijl elk kind andere opvoedingsbehoeftes heeft. Je hebt er die licht ontvlambaar zijn, plichtbewust, volgzaam, koppig, dromerig. Die verschillende karakters vragen om een eigen aanpak.”

U hebt zelf drie dochters. Merkte u dat bij hen ook, hoe dat maatwerk nodig was?

(knikt heftig) “Ik vergelijk het weleens met een wasprogramma. Mijn eerste dochter, een rustig kind, was van het type ‘kreukvrij synthetisch’. Mijn tweede, hyperalert en sensitief, vroeg eerder een bonte was mét wasverzachter. En bij mijn derde dochter, geboren met een schedelafwijking, bleek al snel dat we het programma voor delicate wol nodig hadden. Bij haar mocht ik vanaf de eerste minuut mijn eerdere theorieën en plannen opbergen.”

Dat lijkt me nogal een spreidstand.

“Toch is dat waar krachtig ouderschap om draait: je geeft je kinderen wat ze nodig hebben, zodat ze stevig op de grond staan. Wie stevig staat, kan wel wat tegenwind verdragen. Zo laat je ze uitgroeien tot krachtige, zelfredzame jongvolwassenen.

“En dat betekent soms ook: een spreidstand tussen die verschillende behoeftes. De vraag is dan: welk programma kies je als er een zijden blouse, een katoenen handdoek en een wollen trui in je wasmand liggen?” (lacht)

Uw opvoedingsmodel staat haaks op de oude autoriteit, genre: ‘Het is zo omdat ik het zeg.’ Blijven we daar nog te zeer aan vasthouden?

“Om de een of andere bizarre reden klampt een hele generatie ouders en grootouders zich daar nog aan vast. Soms lijkt het wel alsof jonge ouders behoefte hebben aan toestemming: ‘Het is oké om het anders te doen.’

Want die ‘omdat ik het zeg’ werkt niet meer anno 2020. Nu spreken we toch van een andere connectie met ons kind. Niet eentje van gehoorzaamheid, maar eerder van verbinding.”

'We willen dat onze kinderen nee kunnen zeggen tegen een oneerbaar voorstel, Maar o wee als ze thuis eens nee zeggen.'Beeld Illias Teirlinck

Focussen we nog te veel op dat gehoor­zamen?

“Kijk, we willen allemaal – been there, done that – dat onze kinderen op hun veertiende aan de bushalte voor zichzelf kunnen opkomen. Dat ze hun grenzen aangeven, nee kunnen zeggen tegen oneerbare voorstellen. Daar hebben we honderden euro’s assertiviteitstraining voor over. Maar o wee als ze thuis nee zeggen.

“Onbegrijpelijk vind ik dat. Want als je wilt dat je kind buitenshuis nee zegt, dan moet het dat thuis geleerd hebben. Het is een belangrijke vraag om je als ouder te stellen: mag mijn kind thuis tonen dat het niet akkoord gaat? Of mag het dat niet?”

Zijn we dan niet te soft als we daarin mee­gaan?

“Tuurlijk niet. Want jij hoeft je als ouder niet te plooien naar die nee. Wat je wel doet, is naar je kind luisteren. Je toont interesse: waar komt die nee vandaan?

“Maar als je zoon kwaad de trap oploopt en jij roept hem nog eens na dat je ‘dat gestamp niet wilt horen’, dan zeg je eigenlijk: ‘Jij moet zijn zoals ík wil dat je bent. Jij moet het altijd met me eens zijn, en dán zie ik je graag.’ Zo kweken we pleasers, kinderen die niet voelen wat ze zelf willen of nodig hebben. En dus kijken ze naar wat de juf of hun vriendjes verlangen, en gaan ze die tevreden stellen.”

Wat als het te uitdagend wordt? Ik zeg maar iets: een kleuter die een schoen naar je hoofd gooit of het huis bijeen loopt te tieren.

“Ik hoor dat wel vaker: ‘Ze halen mij het bloed onder de nagels vandaan.’ (lachje) Waarop ouders hun kind dan negeren of straffen. Of nog zo’n klassieker: ‘Huilt mijn kind van verdriet, dan ga ik ernaar toe. Maar als het ontploft van woede, loop ik ervan weg.’ Terwijl die kinderen allebei hetzelfde zeggen: ik heb je nodig.

“Vergelijk het met het dashboard van je auto. Begint er een lichtje te flikkeren, dan doe je het nodige: je gaat tanken of maakt een afspraak met de garage. Met gevoelens is dat net hetzelfde: het signaal wegduwen lost niks op. Kortom: kijk naar je kind, luister naar je kind. Denk aan die ­matroesjka­popjes. Je moet er de buitenste laag – dat gedrag – vanaf halen, om zo naar de kern te gaan: wat wil mijn kind me vertellen?”

U kunt als geen ander dat gedrag door­prikken. Is dat vaak verrassend voor ouders, wat daarachter zit?

“Zeker. Sommige kinderen worden aangemeld omdat ze thuis erg dominant zijn, agressief zelfs. ‘Hij wil altijd de baas spelen over ons’, klinkt het dan. Maar dan zie je soms al snel hoe daar iets helemaal anders achter zit. Zoals een onzeker, angstig kind, dat daardoor een grote behoefte aan controle toont. Dus nee, die jongen wil echt niet altijd de baas spelen. Maar als de dingen lopen zoals hij het in zijn hoofd heeft, vindt hij wel meer rust.”

Opvoeden mag geen machtsstrijd zijn, benadrukt u nog. Trappen we nog te vaak in die val?

“Absoluut. Onlangs hoorde ik nog zo’n verhaal. Ouders hadden de potloodslijper van hun dochtertje van vier kwaad afgepakt, omdat ze er maar geen potje onder wilde zetten. Het meisje had zich – uiteraard – huilend op de grond gegooid. Niet voor die slijper. Wel omdat zo’n scène heel intimiderend en beangstigend kan zijn voor een kind. Onderschat dat niet. Want het kind merkt dat het anderen boos heeft gemaakt, maar het begrijpt niet hoe dat is gebeurd.

‘Ik krijg kippenvel als ouders mij zeggen: ‘We kunnen ons kind met niks raken.’ Dan denk ik: is dat uw plan, uw kind ráken?’Beeld Illias Teirlinck

“Het ding is: heeft dat meisje hieruit geleerd dat haar slijpsel in een potje moet? Nee, verre van. De enige boodschap die het kreeg, was: jij moet luisteren, jij moet springen als ík iets zeg. Maar dat kan toch niet het punt zijn?”

We maken kinderen vooral bang met zo’n machtsvertoning?

“Ik krijg altijd kippenvel als ouders mij zeggen: ‘We kunnen hem met niks raken of straffen.’ Dan denk ik: is dat uw plan, uw kind raken? (huivert)

“Kinderen voelen dat. En dan heb je twee uitkomsten. Ofwel krimpen ze ineen van de angst, ofwel zinnen ze op wraak: wacht maar, moeder. Dat zijn dan de kinderen die je recht in het gezicht aankijken en nóg eens doen wat niet mag.

“Mijn tweede dochter kon dat ook zo. ‘Lena, als je nog één keer met je speelgoed gooit, moet ik je naar boven sturen’, dreigde ik dan. Waarop zij het nog eens deed en doodleuk zei: ‘Het is goed, ik ga al naar boven.’ (lachje) Ze wilde tonen: ‘Zo werkt het bij mij niet, mama. Je moet je niet boven mij stellen.’ Dat heeft ze nu, op haar twintigste, nog altijd. Alleen gooit ze zich niet meer op de grond, en raast ze niet meer stampvoetend naar boven. Het is al fatsoenlijker.” (lacht)

U werd 22 jaar geleden voor het eerst moeder. Zat u dan niet onvermijdelijk zelf nog in dat oude opvoedsysteem?

“Zeker, al ben ik daar tamelijk snel in geëvolueerd. Ik voelde ook wel dat sommige dingen gewoon niet werkten. Kinderen leren niet uit straffen en belonen, wel uit herstel. Dus liet ik mijn dochters daar zelf over nadenken: welke sanctie stel jíj voor? Als er dan na een ruzie iemand zei: ‘Ik ga een mooie tekening maken voor zus.’ Wel ja, schitterend, toch?”

Dat brengt ons bij een van uw stokpaardjes: de autonomie van het kind. Waarom hamert u daar zo sterk op?

“Vraag aan moeders wat ze nodig hebben, en velen zullen verzuchten: kloon mij, of geef mij 24 uur extra in één dag. Terwijl het voor mij veel logischer lijkt om te zeggen: maak mijn kinderen vaardiger, maak ze zelfredzamer, zodat ze mij minder nodig hebben en we op elkaar durven te vertrouwen. Dat maakt ook dat je als ouder na je werk op een ontspannen, verbonden manier thuis bent. Niet van: ik laat mijn handtas vallen en schiet meteen weer in actie. Huiswerk begeleiden, zwemzakken maken. Laat ze die zwemzak zelf maken, zodra ze dat kunnen. Leg hun lievelingshanddoek op het onderste schap. Je zult zien: kinderen vinden dat geweldig.”

Kortom: hoe minder werk je als ouder verzet, hoe beter?

(lacht) “De clou is: je kind zal steviger staan. Het is heel simpel: alleen wat het zelf doet, geeft zelfvertrouwen. Geen enkel kind zal zelfvertrouwen putten uit wat een ander voor hem doet.”

Nemen we onze kinderen dan nog te veel uit handen?

“Ik zie veel kinderen die niet genoeg de hoofdrolspeler in hun eigen leven zijn. Voor van alles en nog wat kijken ze naar hun ouders. In mijn praktijk stel ik hen vaak vragen: ‘Wat ga je straks nog doen? Wanneer ben je jarig? Die tante, is dat de zus van je mama of van je papa?’ Omdat ik merk: kinderen die daarop kunnen antwoorden, zijn ‘geaard’. Ze zijn deel van hun eigen leven, vaak assertiever ook.”

'Sommige vaardigheden moeten zich nog ontwikkelen tot hun 25ste.'Beeld Illias Teirlinck

Maar hoe langer wij als ouder aan het stuur van hun leven zitten…

“Hoe meer je kinderen, daar op de achterbank, moeten missen. Neem nu kinderen die totaal niet betrokken worden bij hun kledij. Dat zijn de jongetjes die op scoutskamp gaan en van wie hun hele valies na afloop bij de verloren voorwerpen ligt. Omdat ze geen idee hebben wat van hen is. Hoe sneller je kind het stuur kan grijpen, hoe meer autonomie het kan opbouwen. En dan drop je het natuurlijk niet meteen op de ring rond Brussel. Je begint op de parking van de supermarkt.” (lacht)

Toch leggen we onszelf én onze kinderen enorm veel druk op, ziet u. Hoe uit zich dat?

“Heel wat ouders zouden al willen dat hun kleuter van vijf zonder morren al zijn speelgoed deelt. Of dat hun zevenjarige gedisciplineerd, beleefd, sociaal, assertief en geduldig is. Én met zijn mond toe eet. Eerlijk gezegd: mocht ik zo’n kind tegenkomen, ik zou me vooral vragen stellen. Vergeet niet: opgroeien is een proces, je kunt daar niet zomaar een sprintje trekken. Sommige vaardigheden moeten zich nog ontwikkelen tot hun 25ste.”

Wablieft, tot hun 25ste?

(knikt heftig) “Op dat vlak is het woord ‘flink’ een onwaarschijnlijke dooddoener. Wij noemen een kind nogal graag flink als het is zoals wij willen dat het is. Maar wijkt het daarvan af, dan staan we er niet bij stil dat dat misschien gewoon uit onvermogen is. Als een jongen op de lagere school voor de derde dag op rij zijn agenda vergeet, vinden we dat vooral frustrerend. We gaan ervan uit dat hij lui, nonchalant of totaal niet geïnteresseerd is. Terwijl dat kind wellicht nog niet over voldoende vaardigheden beschikt.

“Onlangs vertelde een jongen me dat zijn juf in de klas een ‘vergeetkous’ heeft. Telkens als ze iets vergeten, gaat hun naam erin. Zitten ze er drie keer in, dan krijgen ze straf.” (slaat haar ogen omhoog)

Oké, de lat moet dus lager.

“Ja, en met de lat laag leggen, bedoel ik simpelweg: volg het ritme van je kind. Je kunt de lat toch nergens anders leggen. De rest geeft frustratie: voor jezelf én voor je kind.

“Eigenlijk geef ik ouders hiermee het perfecte excuus. Eet je dochter nog met haar mond open, onderbreekt je zoon zomaar een gesprek? Verschuil je dan achter dit argument: ‘Sorry, mijn kind is zover nog niet.’” (lacht)

Ook geruststellend: ‘Ouders die het ‘goed genoeg’ doen, laten hun kind een beetje frustratie ervaren’, schrijft u. We hoeven dus niet te springen om alle obstakels uit de weg te ruimen?

“Laat je kind maar eens botsen. En sta dan met je EHBO-doosje klaar. Het is verleidelijk om te denken dat je je kind helpt door alle plooien voor hem glad te strijken. Maar niks is minder waar. Zo ontneem je het alleen maar kansen om trots te zijn op zichzelf. Niks is zo krachtig als een kind dat merkt: wow, dat was lastig, maar het is me gelúkt.”

201005 Sint-AmandsKinderpsychologe Klaar HammeneckerBeeld Illias Teirlinck

Intrigerend: zag u tot vijf jaar geleden vooral zogezegd ‘stoute’ kinderen in uw praktijk, dan stappen ouders nu naar u toe omdat hun kind angstig of onzeker is. Hoe komt dat?

“Het zijn ouders die hulp zoeken omdat ze hun kind niet kunnen geruststellen, of omdat het assertiviteit mist. De tijdsgeest speelt daar zeker in mee. We leven in een angstige maatschappij, je moest eens weten hoeveel angstige ouders ik zie. Ik moet nooit raden waar een kind het van heeft.

“Komt daarbij dat onze samenleving ook heel prestatiegericht is, gefocust op perfectie. Dat maakt veel kinderen onzeker. Een van de pijnlijkste momenten ooit in mijn praktijk was met een jongetje dat zichzelf strafte telkens als hij ‘domme foutjes’ had gemaakt. Dan hield hij zijn adem in en kneep zichzelf hard in zijn billen. Op een dag had de juf de toetsen uitgedeeld en hem een compliment gegeven: hij had 27 op 30. Maar hij zag alleen die drie ‘domme foutjes’. Daar kon hij niet mee thuiskomen, vertelde hij.”

Nochtans, is dat niet iets wat veel ouders al aangeven: ‘Het hoeft niet perfect’?

“Heel wat ouders geven daar een dubbele boodschap, merk ik. En dat werkt verwarrend en ­beangstigend. ‘Fouten maken mag, hoor’, ­verzekeren ze dan. Tot het gebeurt, dan is het alle hens aan dek. Of nog: ‘Tegen ons kun je áltijd álles zeggen.’ Tot hun dochter vertelt dat ze zich voor het eerst heeft bezat op Chiro-kamp. Of dat ze met zijn drieën een kriek naar binnen hebben gewerkt, met een rietje. (lacht) Dan is het ­paniek.”

Wel straf: sinds de lockdown ziet u kinderen die ineens bang zijn om alleen naar het toilet te gaan, of die niet meer naar de kelder durven om een fles frisdrank. Heeft de coronacrisis hun angst versterkt?

“Voor kinderen met school- of sociale angsten was de lockdown natuurlijk een feest. Hun klachten vielen ineens weg. Voor veel ouders was dat een eye­opener: ze hadden er geen benul van dat het voor hun kind altijd zó zwaar was om elke dag naar school te gaan.

“Bij anderen nam die angst wel toe, zeker in gezinnen waar ook de ouders bang waren. Zo zag ik een jongetje van vijf dat panisch was voor corona. Zag hij nog maar een auto de straat inrijden, dan rende hij al terug naar binnen, bang voor besmetting. Iedereen was een bedreiging voor hem, zelfs wie tien meter verderop liep. Omdat hij er geen idee van had hoe lang anderhalve meter was, liet ik zijn mama een bezemsteel kopen. Alleen zo, met die bezemsteel voor zich uit, durfde hij weer de straat op.”

Toch was die lockdown voor pubers nog de zwaarste dobber, merkt u op. Hoezo?

“Pubers, die het net zo hard nodig hebben om uit te breken, moesten in hun kot blijven. Velen zaten hele dagen binnen, zonder ook maar één vriend. Maar dan wel met de hete adem van hun ouders in hun nek: ‘Zit je nu weer op die gsm? Zijn je taken al klaar?’ Ik heb pubers gezien die het echt niet meer trokken: ze moesten in opname, of ze liepen thuis weg.

“Je zag ook hun isolement groeien. Tieners die er anders op de speelplaats zwijgzaam bij stonden, moesten nu wel iets in de WhatsApp-groep zeggen. Dat maakte hen bang en onzeker: ‘Gaan ze mij niet uitlachen?’

“Onlangs nog zag ik een meisje van veertien. Tussen midden maart en september was ze – hou je vast – drie keer buitengekomen. Nu ze in het derde middelbaar startte, was ze enorm bang. Bang om aangesproken te worden, bang om zelf een gesprek aan te knopen, bang voor besmetting. Daar heb ik erg mee te doen.”

U zei het zelf al: krachtige ouders maken zich op de lange termijn overbodig. Uw dochters zijn nu 22, 20 en 15. Hoe zit dat bij u?

“Het echte opvoeden heb ik losgelaten. Ik loop nu meer náást hen. En die wasprogramma’s? Die draaien nog altijd. Onlangs was mijn oudste jarig. ’s Avonds laat stuurde ze mij een sms: ‘Mama, is er iets?’ Ik viel uit de lucht. Blijkbaar had ik dit jaar geen fotocollage voor haar verjaardag op mijn Facebook gepost. Glad vergeten. Ik had er ook helemaal niet bij stilgestaan dat dit zo gevoelig lag. Dus ja, duidelijk de verkeerde machine ingestoken.” (lacht)

Klaar Hammenecker, ‘Wat elk kind nodig heeft’, Lannoo, 240 p., 21,99 euro.