Direct naar artikelinhoud
InterviewFernand Huts

Fernand Huts, eigenaar van de Boerentoren: ‘Ik een cultuurpaus? Ik ben daar niet mee bezig. Ik zou niet weten wat dat betekent’

Fernand Huts.Beeld © Stefaan Temmerman

‘Ik wil Antwerpen op de wereld­kaart zetten als cultuurstad.’ Een dag nadat zijn bedrijf de Boeren­toren kocht, vertelt Katoen Natie-topman Fernand Huts (70) over zijn culturele ambities voor Vlaanderen en Antwerpen, en over de bijbehorende kritiek. ‘Cultuurpaus? Ik heb geen idee wat dat woord wil zeggen.’

‘Een revolutionair project’ en ‘Symbool van macht’, staat er op het groene infoplakkaatje van de stad Antwerpen naast de ingang van de Boerentoren. De eerste wolkenkrabber op het Europese vasteland, gebouwd tussen 1928 en 1931, werd ‘een symbool van industriële en financiële macht’, verduidelijkt het begeleidende tekstje. Iets wat Katoen Natie-topman Fernand Huts goed beseft, vermoeden we, afgaande op zijn uiteenzetting over de geschiedenis van het bekende torengebouw. “Tot in de jaren 50 is het de hoogste wolkenkrabber van Europa gebleven”, vertelt hij ons vanop anderhalve meter afstand. “Dus het is echt een geweldig icoon, een geweldig symbool voor Vlaanderen, en voor de stad Antwerpen.” 

Daags nadat bekend raakte dat Katoen Natie de Boerentoren had gekocht, wil Huts voor het eerst uitgebreid commentaar geven op zijn nieuwe project. Een project “voor de Antwerpenaar, voor de Vlaming én voor de internationale bezoeker”, benadrukt hij meermaals. Over vijf jaar moet vrijwel het hele gebouw publiekelijk toegankelijk zijn.

Hoe zal dat eruitzien?

Fernand Huts: “Van het gelijkvloers en de eerste verdieping maken we een agora, een plaats waar het leuk vertoeven is, waar je kunt praten, kunt kuieren, een koffietje kunt drinken. De zijkanten zullen gebruikt worden als winkelruimtes, en KBC houdt daar een kantoor. Winkel-wandelruimte, dus.

“De tweede tot en met tiende verdieping wordt bestemd voor culturele doeleinden. Wij hopen daarvoor samen te werken met iedereen, met alle musea, met privéverzamelaars, van Vlaanderen en de rest van de wereld, maar natuurlijk putten wij ook uit onze eigen collectie. Op de tiende verdieping komt een beeldentuin en horeca. Dan kan de Antwerpenaar daar een koffie of een pint drinken, met een prachtig zicht op de kathedraal.

“De 11de tot 23ste verdieping, de smalle toren, is voor appartementen. Daarboven, de 24ste tot de 26ste verdieping, wordt omgetoverd tot een panorama. Het idee is dat je de lift neemt, uitstapt en een geweldig schilderij ziet: Antwerpen. En je kunt nog verder zien: het Atomium, Gent, Mechelen, het land van Waas.” 

De innemende manier waarop de havenbaas het vertelt, doet wat denken aan een verkooppraatje: ambitieus en enthousiasmerend. Het stadsbestuur heeft hij alvast overtuigd: N-VA-schepenen Annick De Ridder en Koen Kennis reageerden heel enthousiast op het nieuws. Maar het stadsbestuur was niet betrokken bij de aankoop. Huts: “Wij hebben uitsluitend met een aantal ambtenaren van de stad contact gehad, die door KBC geraadpleegd werden, opdat er geen fouten gemaakt zouden worden met het erfgoed. De stadsbouwmeester is daarbij ook geëngageerd. Zo werd ons project wel opgevolgd. Maar we hebben niemand van de stad persoonlijk ontmoet.”

Huts: ‘Je moet ook rekening houden met de emoties in deze zaak. Ik heb mijn eerste grote liefdes beleefd, met de meisjes van ‘de Dams’, hier onder de Boerentoren.’Beeld © Stefaan Temmerman

Klopt het dat dit een non-profitproject is?

“Ja. Als je met cultuur bezig bent, gaat dat niet anders. Ik ben een ondernemer, en een ondernemer is het gewoon om activiteiten te ontplooien die winstgevend zijn, om zo economische meerwaarde te creëren. Maar in dit geval zijn wij ondernemers die cultuur op de eerste plaats zetten, om culturele meerwaarde te creëren. Dat moet je doen met een non-profitingesteldheid. Met cultuur kun je geen geld verdienen. Wij toch niet.”

Hoe wordt dat dan gefinancierd?

“Wij verkopen alvast niets. We willen de Boerentoren niet verknippen. Wij houden alles, ook de appartementen en de winkelruimtes, in één hand, wat ons nauwelijks opbrengsten oplevert. Behalve huur dan, maar dat is weinig in vergelijking met de kost van het geheel. Nee, dit project zal worden gedragen door de groep Katoen Natie, die daarvoor de nodige fondsen zal ontwikkelen.”

Vier jaar geleden stelde u dat Katoen Natie jaarlijks 0,5 procent van haar omzet zou investeren in cultuur.

“Ik denk dat het nu toch iets meer zal moeten zijn. (lacht) Maar je moet ook rekening houden met de emoties in deze zaak. Katoen Natie is een Antwerps bedrijf, ik ben zelf een Antwerpenaar: ik ben in de Seefhoek opgegroeid, ben op 200 meter hiervandaan, in het Sint-Jan Berchmanscollege, naar school geweest. Ik heb mijn eerste grote liefdes beleefd, met de meisjes van ‘de Dams’, hier onder de Boerentoren. Dus als je dan die toren koopt, moet je gewoon de nodige middelen beschikbaar maken om dat vol te houden.”

In 2016 was 0,5 procent van de omzet van Katoen Natie zo’n 8,12 miljoen euro. Dat is evenveel als wat de 21 erkende Vlaamse musea aan ondersteuning krijgen.

“Dat weet ik niet. Dat kan.”

Worden zulke privé-investeringen in de toekomst de norm in het cultuurveld, in de plaats van subsidies? Voormalig cultuur­minister Sven Gatz (Open Vld) benadrukte al het belang van privégeld, en zijn opvolger Jan Jambon (N-VA) trekt die lijn door.

“Ik denk dat niet. Kijk, de publieke culturele sector kun je al in twee verdelen. Enerzijds heb je de publieke instellingen, zoals musea die door de overheid gerund worden. Anderzijds zijn er enorm veel privé-initiatieven die vanuit de overheid, vanuit minister Jambon, met subsidies ondersteund worden. Wij doen het zonder subsidie. De burger hoeft hiervoor niet te betalen. Ik vind dat een mooi, filantropisch uitgangspunt: we geven iets aan de Antwerpenaar en aan de Vlaming, en we hoeven daarvoor geen beroep te doen op zijn belastinggeld.”

Door de corona­crisis zit de cultuursector in de hoek waar de klappen vallen...

“Op dit ogenblik is het niet aangenaam voor mensen die in de culturele wereld werken. Dat gaat over musea, maar ook evenementen, muziekoptredens, festivals... Het is huilen met de pet op.”

Is het dan niet beter om te investeren in die noodlijdende organisaties en kunstenaars, dan in de Boerentoren?

“Kijk, ik durf te hopen dat de covidsituatie volgend jaar onder controle gaat zijn. Maar dit is een project dat zich zal realiseren over een periode van vijf jaar. En ik ben ervan overtuigd dat een stad of regio moet investeren in haar cultuur, hetzij met publiek geld, hetzij met privé­geld. Met deze toren willen we de uitstraling van Antwerpen in de wereld vergroten en Antwerpen op de kaart zetten als cultuurstad.”

U wordt soms omschreven als ‘schaduw­minister van Cultuur’ of als ‘cultuurpaus’. Stoort u dat?

“Ik ben daar niet mee bezig. Ik zou niet weten wat dat betekent. Dit is ook geen project van ‘Fernand Huts’, dit is geen eenmanszaak. Dit wordt gedragen door onze bedrijvengroep, door de familie, door een heel cultureel team. Dat zijn honderden mensen die hiermee bezig zijn.”

Over uw tentoonstellingen, zoals Oer in Gent, wordt ook gezegd dat ze te Vlaams-nationalistisch getint zouden zijn.

“Kijk, voor Blind Date, een expo die nu tijdelijk gesloten is door covid maar nadien hopelijk tot maart kan openblijven, focussen we op portretten. Daar zitten portretten bij van Oostenrijkers, van Italianen, van Fransen, noem maar op. Als u dat ziet, zal u niet zeggen dat het een Vlaams-nationalistische tentoonstelling is. Voor PiKANT! hebben we samengewerkt met Franse musea, omdat Frankrijk heel belangrijk was voor de productie van kant. Als je expo’s maakt, kun je onmogelijk met een nationalistische visie werken. Wij werken samen met musea van over de hele wereld.”

De kritiek raakt u niet?

“De kritieken zijn de kritieken. Wat kan ik zeggen? Als cultureel ondernemer vind ik het leuk om meerwaarde te creëren in het culturele landschap. De juiste filosofie daarvoor is: doe wel, en zie niet om. Het is logisch dat er ook kritiek komt. Het zou maar saai zijn als er nooit kritiek zou zijn. Daar is niks mis mee. Maar mijn zorg is dat mijn projecten door de mensen gedragen worden. En het wórdt gedragen door de Antwerpenaren. Dat merkte ik als ik met de fotograaf de straat op ging. Dan word ik aangesproken door mensen die me komen feliciteren met de Boerentoren. Ik kan de Meir niet op of iedereen wenst me proficiat.”