ONDERZOEKSREEKS De Veefabrieken
De boer die niet vergroot, gaat dood. Waarom megastallen het Vlaamse platteland veroveren
Vlaanderen telt 42 miljoen kippen en 5,7 miljoen varkens. We hebben zowat de grootste veeconcentratie van Europa. Toch bouwen boeren steeds grotere stallen. Waarom? En wat is de limiet?
Je ziet ze van ver liggen. De daken van de indrukwekkende stallen flikkeren in de lage herfstzon. Twee jongetjes scheren met een speeltractor over de betonnen vlakte. Verder zijn hier geen landbouwmachines te bespeuren. Deze boerderij in Hoogstraten lijkt nog in weinig op het traditionele erf naast de deur, waar An Aernouts opgroeide.
Wanneer ze een van de staldeuren openduwt, slaat een loden hitte ons in het gezicht. Een zee van 84.000 kuikens dijt voor ons uit. ‘Nu zijn ze nog schattig, vind je niet?’ Even rennen ze alle kanten op, maar dan komen ze nieuwsgierig kijken. Het gelige kunstlicht weerschijnt op hun donzige pluimen. Vier keer per etmaal gaat het licht een poosje uit, zodat ze kunnen rusten. Dat ritme bevordert hun eetlust, zegt Aernouts. De beestjes zijn precies een week oud, maar over vijf weken zijn het slachtrijpe kippen van 2,8 kilo.
Als de achttien vrachtwagens vol kippen en de zes camions met mest zijn weggevoerd, kuist Aernouts de stallen en worden nieuwe kuikens opgezet. Zo gaat het zeven rondes per jaar, met telkens 175.000 kippen, verdeeld over drie stallen. Het zijn gangbare volumes geworden in de kippenkweek.
Achter die golf van megastallen zit een harde economische logica, die kort samen te vatten valt als ‘groot of dood’. Intensieve veeboeren werken in een wereldmarkt waar flinterdunne marges gecompenseerd worden door volumes. Na aftrek van kosten houdt een boer aan een kip gemiddeld 12 cent over. Dat was voor corona. Door verstoringen in de internationale keten gingen de prijzen voor landbouwproducten de dieperik in.
In die setting heeft een landbouwer twee opties: meegaan in de schaalvergroting, of stoppen. Dat laatste gebeurt massaal wanneer boeren met pensioen gaan. Maar een actieve boer, die vastzit aan wurgende leningen, kan er alleen uit wanneer hij een stevige financiële bagage heeft. Een enkeling breekt met wat hij of zij een ‘uitzichtloze race’ noemt van massaproductie tegen bodemprijzen, en schakelt om naar kleinschaligheid of bio. Wie blijft, kiest de vlucht vooruit.
‘Groter moet het ook niet worden.
Maar dit zijn wel de volumes die je moet
draaien om er iets aan over te houden’An Aernouts, kippenkweekster
In de stal van Aernouts ruist het kippenvoer door de automatische voedersystemen. Twee keer per dag checkt ze of er geen storingen zijn. Ze wandelt door haar stallen om er de dode of kreupele dieren uit te halen. ‘Als alleenstaande moeder kan ik dit net bolwerken. Voor mij is het een passie. Ik wil het beste uit mijn stal halen. Groter moet het niet worden. Maar dit zijn wel de volumes die je moet draaien om er nog iets aan over te houden.’
Alles in handen van enkele families
Jonge landbouwers die nog een winstmodel zien in de intensieve veeteelt, zetten in op schaalgrootte en clusters. Vaak kopen ze oude boerderijen op in de omgeving, breiden die uit en beheren zo meerdere stallen. Nogal wat bedrijven in de Kempen zijn in handen van dezelfde families, die snel groeien in omzet.
In de Wuustwezelse kippenvallei zijn er bijvoorbeeld de broers Gert en Gunther Van Gastel, die op drie vestigingen samen 287.000 kippen afmesten. Vlakbij rijzen de stallen op van Dirk en Mieke Mertens, ruim 190.000 kippen op twee sites. In Ravels vallen de grote hangars op van de broers Gert en Bart Bax, die elk tussen de 200.000 en 255.000 slachtkippen houden. Ook in Hoogstraten domineren enkele families de varkens- en kippensector. Zo hebben de broers Gunther en Davy Leenaerts op vijf vestigingen kippen en varkens staan. Ze azen op vergunningen voor twee nieuwe sites, maar die zitten nog in beroep. Ook Tom Mertens is een grote Kempische varkensboer, die duizenden varkens afmest op acht verschillende sites.
‘Dit is gezond ondernemerschap’, zegt Herman Wouters. ‘Wie wil overleven, moet een goede plaats hebben in het peloton.’ Wouters, die met zijn vrouw Ria Gilops al jaren meedraait in de kippenindustrie en nu ook zijn zonen Ruben en Brent ziet instappen, lijkt een van de koptrekkers in het Kempische peloton. Op drie vestigingen, in Hoogstraten, Brecht en Rijkevorsel, heeft het gezin 759.820 slachtkippen zitten, die ze afmesten met de hulp van enkele Oost-Europese loonwerkers. De stallen zijn nieuw of werden onlangs uitgebreid. Het zijn keurige hangars waar niemand woont en waar alleen de geur verraadt dat ze vol met kippen zitten.
Soms houden kippenboeren er nog een andere job op na. Zoals Patrick Aernouts in Wuustwezel, die 1.500 varkens en net geen 170.000 kippen combineert met een voltijdse baan in de Antwerpse haven. Zijn vrouw verzorgt de kippen, zegt hij, met de hulp van personeel. Maar hij is wel de meerderheidsaandeelhouder van het bedrijf. Buurman Guy Van de Locht heeft een aannemersbedrijf én houdt 253.000 kippen. Op het erf staat een wagen met een Poolse nummerplaat. Aan de andere kant van Vlaanderen, in Lo-Reninge, runt Koen Declerck een interieurbedrijf en een stal met 81.000 kippen. Allemaal hebben ze stevige uitbreidingsplannen, of hebben ze de voorbije jaren al stallingen uitgebreid.
Dit is gezond ondernemerschap. Wie wil overleven, moet een goede plaats hebben in het peloton.
Herman Wouters Kippenkweker
De vele kippen-, varkens- of kalverhouders die we de voorbije maanden spraken, geven aan dat het zonder die volumes niet rendabel is. Maar er zit nogal wat speling op de cijfers. Sommigen zeggen dat 80.000 kippen volstaan, anderen houden vol dat ze er niet komen met 250.000. Schaalvergroting is nodig om nieuwe investeringen te dragen en de kinderen te laten instappen. Van het woord megastal huiveren ze. ‘Daarvoor moet je naar Polen of Roemenië,’ zegt Herman Wouters, ‘waar de veeteelt in handen is van enkele mastodontbedrijven die verzinken in de Europese subsidies en uitgebaat worden door loonarbeiders.’
Toch lijkt het erop dat dit het pad is dat we ook in Vlaanderen bewandelen. Ook de bedrijven die door families gerund geworden, zijn fabrieken geworden. Boeren worden managers, landbouw wordt industrie.
‘Je vindt geen draagvlak voor
varkens. Ik doe ook in peren.
Daarvan zegt iedereen: “Wauw”.’ Dries Beck, varkenskweker
In Meer rijden we het erf op van Dries Beck en Ilse Vanthillo, een jong koppel dat tot de grootste familiale varkenskwekers van Vlaanderen behoort. Hun complex heeft verschillende stallen langs twee kanten van een steenweg, met nog een site langs een klein baantje wat verderop. Er zitten 3.600 zeugen en ongeveer 20.000 vleesvarkens, en een mestverwerkingsinstallatie voor ongeveer 60.000 ton. Een nieuwe mestverwerkingsinstallatie is in aanbouw.
‘Je onderneemt, je wilt vooruit’, vertelt Beck aan zijn keukentafel. Op de Facebookpagina waar je hun reilen en zeilen kunt volgen, lezen we dat ze niet hoog oplopen met journalisten en klimaatactivisten, die de boeren als ‘de pispaal van de samenleving’ beschouwen. ‘We willen met iedereen in dialoog gaan, en ons aanpassen aan de veranderende eisen van de consument’, zegt Beck. ‘Maar we zijn wel fier op wat we doen.’ Hij zucht. ‘We investeren massaal in luchtwassers, virusvrije stallen en dierenwelzijn. We verwerken sojaschroot en andere reststromen uit de voedingsindustrie en proberen een zo duurzaam mogelijk bedrijf te worden. Toch vind je geen draagvlak voor varkens. Ik doe ook in peren. Daarvan zegt iedereen: “Wauw”.’
Moeten het er zo veel zijn dan? ‘Tja. Je moet wel groeien. Alleen de grote spelers kunnen investeren in de duurzame systemen die de overheid oplegt. Alleen wie intensiveert, houdt de concurrentie met Oost-Europa vol. Je mag heimwee hebben naar de kleine boerderijen van twintig jaar geleden, maar dit is nu eenmaal de realiteit.’
Boer Sjarel wordt ineens megakippenboer
Kurt Vanlerberghe SP.A-gemeenteraadslid in Diksmuide
Niet alle landbouwers kunnen zelfstandig voor die vlucht vooruit kiezen. Een kippenstal kost snel een miljoen euro, grote projecten lopen op tot drie of vier miljoen. Dat lukt alleen met een stevige financiële armslag, waarover weinigen beschikken.
Nogal wat boeren die in slechte papieren zitten, pakken plots uit met een fonkelnieuwe stal. ‘Boer Sjarel wordt ineens megakippenboer’, schetst Kurt Vanlerberghe, SP.A-gemeenteraadslid en voormalig schepen in Diksmuide. In elke landbouwgemeente zoemen verhalen rond van landbouwers die hun verlieslatende bedrijf overlaten aan een voederfabrikant en tot hun pensioen kippen of varkens afmesten onder contract. In dat geval zijn het niet de landbouwers zelf, maar de fabrieken die de touwtjes van de megastallen in handen hebben.
Niemand weet hoeveel boeren zich laten inlijven als loonwerkers van de agro-industrie. Het taboe hierop is immens. Maar ook zonder dat ze hun stal overlaten, zitten veel landbouwers vast in de integratieketen. Tientallen veehouders vertellen hetzelfde verhaal: het is het netwerk van broeierijen, voederfabrieken, slachterijen, vleesverwerkers en supermarkten dat het ritme bepaalt. De aandrijvers daarvan zijn de voederbedrijven, die vaak de hele keten beheersen of nauwe contacten hebben met de andere spelers. Alles schuift feilloos in elkaar: zij spreken af met de broeierijen en zeugenbedrijven wanneer de kuikens of biggen bij hun klanten in de stal worden gezet. Ze leveren het voer, en nemen vaak ook de kippen of varkens weer af, die ze verkopen aan de slachterij tegen een prijs die samen met de landbouwer werd vooropgesteld.
‘Hoe dan ook zijn wij de zwakste schakel in de keten. De kosten, de lage prijzen: het wordt allemaal op ons afgewenteld.’Myriam Beynens, kippenhoudster
Niet bij de boer, maar bij de supermarkten en de agro-industrie van voederbedrijven, broeierijen, mestverwerkers en vleesverwerkers, zit de echte winst. De boer is slechts een tussenschakel die het systeem draaiende moet houden. Hoe groter de stallen, hoe meer voeder ze kunnen afzetten en hoe meer vlees er kan worden verwerkt voor de exportmarkt. De Belgische voederfabrikanten waren in 2016 goed voor een omzet van 4,9 miljard euro. Vaak zijn ze nog in handen van families, die nagenoeg allen tot de meest vermogende van ons land behoren.
De industrie pusht naar groter
Thomas Vanden Avenne, afgevaardigd bestuurder bij Vanden Avenne, nuanceert. ‘Wij willen vooral gezonde groei. Als er te veel dieren op de markt komen, raakt die ontwricht en verliest iedereen. We kunnen niet eindeloos kippen uitvoeren. In vergelijking met de spotgoedkope Braziliaanse kippen, zijn de Europese luxeproducten. Wij willen dat onze klanten betere resultaten halen. Daarin steunen we hen.’
Ook Patrick van den Hurk, commercieel manager bij het Nederlandse Coppens Diervoeding, houdt vol dat zijn bedrijf geen belang heeft bij megastallen. ‘Die wedstrijd naar steeds groter wordt vooral aangedreven door de supermarkten, die de druk op de prijzen opvoeren. Ik heb liever meer boeren met kleinere stallen. Dat spreidt het risico.’
En toch. Uit de vele gesprekken met veehouders blijkt dat de industrie op subtiele wijze pusht richting groter. ‘Voederfabrikanten willen graag ineens een volle vrachtwagen leveren, om de transportkosten te drukken’, zegt de Halense kippenkweker Daniël Saels. ‘Als je verdubbelt in omvang, krijg je een scherpere prijs. En die scherpe prijzen hebben we nodig, omdat onze marges zo laag zijn.’
Een West-Vlaamse akkerbouwer, die om privacyredenen anoniem wil blijven, vertelt hoe hij op een landbouwbeurs ‘de kop zot werd gemaakt’ door een grote broeierij om een stal met moederdieren te zetten. Meer vleeskuikens betekent immers dat er meer moederdieren nodig zijn. ‘Ik zou voor hen tegen een vaste prijs per ei werken. De bank zou mijn hoeve in borg nemen in ruil voor een lening. Zij zouden alles regelen, ik zou er weinig werk aan hebben, zeiden ze. Tot ik van een collega hoorde dat ik met het vooropgestelde aantal dieren niet zou rondkomen, en snel zou moeten verdubbelen. Dat zag ik niet zitten. Ik zou met handen en voeten gebonden zijn, en riskeerde op het einde van het spel ook nog mijn hoeve kwijt te spelen.’
‘Als je verdubbelt in omvang, krijg je van voederfabrikanten een scherpere prijs. En die scherpe prijzen hebben we nodig, omdat onze marges zo laag zijn.’Daniël Saels, veehouder
Landbouwbeurzen en opendeurdagen zijn de uitgelezen plekken om geïnteresseerden te overtuigen in de grootschalige kippenteelt te gaan. Coppens organiseerde opendeurdagen bij verschillende Vlaamse kippenkwekers, onder wie ook Daniël Saels en An Aernouts. Die worden steevast ingeleid door een symposium, waarbij dezelfde belanghebbende komen praten: een bankier over het verdienmodel, iemand van het adviesbureau DLV over subsidies of de stikstofwetgeving, een directeur van Coppens zelf. Eén keer, bij Patrick Aernouts uit Wuustwezel, stond zelfs de toenmalige minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) op het programma – al is die uiteindelijk niet opgedraafd.
Landbouwers pakken graag uit met hun nieuwe stal, maar ze doen het ook als geste naar het voederbedrijf. ‘We hebben een mooi bedrijf’, zegt Linda Dierckx, die met haar man Dirk Tuytelaers een kippenstal uitbaat in Ravels. ‘Maar ooit ging het minder goed. Toen we in de shit zaten, heeft Coppens ons geld voorgeschoten.’ Voor An Aernouts is Patrick Van den Hurk, de commerciële manager van Coppens, een echte vertrouwenspersoon. ‘Hij heeft zelf een grote stal in Noord-Brabant. Toen ik van de landbouwschool kwam, heb ik vier jaar stagegelopen in zijn bedrijf. Zonder Patrick stond ik niet waar ik nu sta. Hij heeft me met alles geholpen: de vergunningen, de prijsoffertes, de lening bij de bank. Als ik niet weet hoe ik iets moet aanpakken, zegt hij nog steeds: “Ik zal het voor je regelen”.’
Coppens stond garant bij de bank. In ruil sloot Aernouts met hen een contract af om vijf jaar voeder af te nemen. Die bankgarantie was nodig, want Aernouts had als beginnende landbouwster weinig om voor te leggen. In drie jaar tijd had ze twee keer een miljoen euro nodig om haar bedrijf uit te bouwen tot de omvang die het nu heeft.
Die grote bedragen krijgen landbouwers niet zomaar los bij de bank. Vaak eist die een contract met een voederfabrikant of slachterij als garantie. Het is door die contracten af te sluiten, dat de industrie de komst van de megastallen mee aanzwengelt. ‘Hun namen staan soms op de dossiers, of ze komen mee naar hoorzittingen’, zegt Koen Dewulf, hoofd van de West-Vlaamse dienst voor omgevingsvergunningen, die alle aanvragen van megastallen in zijn provincie door zijn handen ziet gaan. ‘Het is niet aan ons om te achterhalen hoe het economisch in elkaar zit. Maar we zien wel dat de voederbedrijven sterk betrokken zijn.’
Over de exacte formules en contracten wordt weinig prijsgegeven. Soms helpen voederfabrikanten de bouw van megastallen indirect te financieren, door bijvoorbeeld een langlopend contract aan te bieden tegen een scherpere prijs dan de marktprijs. Zo heeft de landbouwer marge om te innoveren en kan hij voorop blijven op zijn collega’s. Of ze helpen de landbouwer bij het regelen van de nodige vergunningen. Voeders Depré, een grote speler in Vlaanderen, belooft op zijn website landbouwers met plannen voor een nieuwe stal ‘van A tot Z te begeleiden’ en ‘indien gewenst de volledige bouwaanvraag te verzorgen’.
De voederfabrikant regelt de vergunningen
Depré heeft hiervoor een handig vehikel: een van hun commerciële directeurs, Wim De Ruysscher, richtte met zijn vrouw het adviesbureau Vamicon op. Dat regelt vergunningen en aangiftes voor landbouwers. De Ruysscher gaat naar de provinciale hoorzittingen namens zijn klanten. Wat krijgt het voederbedrijf daarvoor in ruil? Niets, zegt Rudi Van Der Linden, die 111.0000 kippen houdt in Hoogstraten. Toen hij drie jaar geleden zijn bedrijf wilde verdubbelen, schakelde hij het adviesbureau van De Ruysscher in om zijn dossier te behartigen. ‘Wij hebben Wim betaald voor die service, dat is alles. Maar dat betekent niet dat ik vasthang aan Depré. Dat zou chantage zijn, zo werkt dat niet bij mij.’
De Ruysscher stelt dat het een service is die ze aanbieden om de klanten tevreden te houden, zoals ook de andere voederbedrijven dat doen. ‘Meestal zijn het hardwerkende familiale landbouwers die hulp wensen bij complexe zaken als omgevingsvergunningen.’ Op het belang voor Depré wil hij niet ingaan.
‘Je mag heimwee hebben naar de kleine boerderijen van twintig jaar geleden, maar dit soort stallen is nu eenmaal de realiteit.’Dries Beck, varkenskweker
Naarmate de golf van veefabrieken verder over Vlaanderen rolt en hun druk op kleine landbouwgemeentes toeneemt, wordt de vraag pertinent: voor wie zijn de lusten, voor wie de lasten? Voor politicus Kurt Vanlerberghe is het klaar: ‘We maken onszelf wijs dat we de familiale landbouw een duw geven. Dit is geen familiale landbouw meer. Door dit op grote schaal te vergunnen, bewijzen we vooral de agro-industrie een dienst.’
Niet noodzakelijk de Belgische, overigens. Ook de Nederlandse grote spelers krijgen hier voet aan de grond. In de Kempen bots je om de haverklap op vrachtwagens van Nederlandse voederfirma’s, broeierijen en veetransporteurs die zich door de kleine dorpskernen slingeren.
Als we niet opletten, gaan Nederlandse multinationals met de winsten lopen, en blijven wij achter met de mest en de overlast.
Bart Vanwildemeersch West-Vlaamse Milieufederatie
Ze kopen Belgische voederfabrikanten op, samen met hun klantenportefeuilles. Zo binden ze Vlaamse landbouwers aan zich in de integratieketen. Kuikens, biggen of kalveren worden aangevoerd uit Nederland, de vetgemeste dieren gaan weer de grens over. Of ze worden, zoals in het geval van voederfabrikant De Heus, verwerkt in slachterijen waarvan de winsten naar Nederland en Duitsland vloeien.
‘Vlaanderen lijkt een wingewest te worden van de Nederlandse agro-industrie, zegt Bart Vanwildemeersch van de West-Vlaamse Milieufederatie. ‘Dat is de vrije marktwerking, op zich is daar niets mis mee. Maar megastallen zijn geen supermarkten of webshops. Ze veroorzaken stikstof, geurhinder, mobiliteits- en gezondheidsproblemen. Als we niet opletten, gaan Nederlandse multinationals met de winsten lopen, en blijven wij achter met de mest en de overlast.’
Hoe dan ook is die race naar steeds grotere stallen, waar vlees voor de wereldmarkt geproduceerd wordt tegen bodemprijzen, er een die we niet kunnen winnen, zegt Hendrik Vandamme, voorzitter van het Algemeen Boerensyndicaat ABS. ‘Wij hebben mooie bedrijven waar de beste en meest duurzame technologie wordt toegepast. Maar in Polen, Oekraïne of China zullen ze het altijd goedkoper doen. Landbouwers die alles inzetten op de massaproductie van kippen of varkens, zijn in zo’n internationale markt erg kwetsbaar. Dat zien we nu ook weer met de coronacrisis. Bovendien is er in de samenleving steeds minder draagvlak. We moeten ons afvragen of we niet stilaan de limieten hebben bereikt.’