Direct naar artikelinhoud
Interview

David Van Reybrouck: ‘We zijn de kolonialen van onze eigen kinderen’

David Van Reybrouck: ‘Er is veel wat ik aan Nederland bewonder. Maar wat ik zelden begrijp, is hun moeilijke omgang met het koloniale verleden.’Beeld Aurélie Geurts

Met Revolusi schreef David Van Reybrouck (49) een monumentaal boek over de Nederlandse kolonisatie, Japanse bezetting en onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Met lessen voor vandaag. ‘Men vergeet altijd de vier miljoen gestorven Indonesiërs.’

‘Dit nieuwe werk over Indonesië vatte ik eigenlijk toevallig aan tijdens het onderzoek voor mijn vorig boek over Congo. Toen interviewde ik een oud-bibliothecaris uit de koloniale tijd. In zijn schuurtje vond ik een exemplaar van Multatuli’s Max Havelaar, dat ik nog niet had gelezen. Deze aanklacht tegen de kolonisering van Nederlands-Indië, die Eduard Douwes Dekker in 1859 in Brussel schreef, begon ik vervolgens in Matadi te lezen, met uitzicht op de Congo-stroom. (lacht) Het boeide me meteen.”

BIO • geboren in Brugge op 11 september 1971 • debuteerde in 2001 met De plaag (Debuutprijs 2002) • eerste roman Slag­schaduw (2007), daarna theater-monoloog Missie  • scoorde met Congo wereldwijd een bestseller • organiseerde in 2011 het G1000-project, platform voor democratische innovatie • schreef in 2013 Tegen verkiezingen

Meer dan vijf jaar later stelt schrijver David Van Reybrouck dit weekend Revolusi voor, een historisch Indonesië-boek dat zijn inzichten over Nederland, Indonesië én de moderne wereld ingrijpend hebben veranderd.

“Er is veel wat ik aan Nederland, waar ik in Leiden als archeoloog doctoreerde, bewonder. Maar wat ik zelden begrijp, is hun moeilijke omgang met het koloniale verleden. Als Belgen doen wij het ook verre van goed, maar we staan intussen wel een paar stappen verder. Toen Congo werd gepubliceerd, was er na afloop van lezingen in Nederland altijd wel iemand die me vroeg waarom niemand zo’n sleutelboek over Indonesië schreef. Geen enkele Nederlandse schrijver die ik daarover benaderde, wilde zich eraan wagen. Zo groeide het idee om het zelf te doen.”

‘Getuigen die vinden dat ze niks te vertellen hebben, zijn vaak de interessantste. Elk leven, hoe onopvallend ook, weerkaatst het licht van de geschiedenis’, schrijft Van Reybrouck, die voor dit boek tientallen hoogbejaarde Indonesische en Nederlandse ooggetuigen sprak, van een zieltogende onafhankelijkheidsstrijdster op haar ziekbed in Jakarta die strijdliederen voor hem zong, tot Nederlandse, Japanse en Nepalese oud-militairen die over de gruwelen van de Wereldoorlog verhalen.

“Het is history from below, zoals ze dat in het Engels zeggen. Zeker in landen die laaggeletterd zijn, dringt de stem van de gewone mensen maar zelden door tot geschreven geschiedenis.”

In het boek ontleedt Van Reybrouck de Indonesische samenleving in de aanloop naar de onafhankelijkheid. “Om de koloniale kaste-samenleving van toen te duiden, gebruik ik de metafoor van de drie dekken op de pakketboten die tussen de eilanden voeren. De Europeanen zaten op het eerste dek, de Chinezen en de (gemengde) Indo-Nederlanders op het tweede. Op het benedendek reisden de gewone Indonesiërs. Er wordt vaak vergeten dat dat uiteraard de grootste gemeenschap was: destijds telde ze 70 miljoen mensen, vandaag zijn er 240 miljoen Indonesiërs. Het zijn deze dekpassagiers die de ‘Revolusi’ maakten. Ik vond het van belang om hen alsnog aan het woord te laten. Alle hoogbejaarden die ik sprak waren toen jongens en meisjes van tussen de 15 en de 25. Het was een heel jonge omwenteling.”

Voor de diepe wortels van hun Revolusi kun je niet om het onophoudelijk bloedvergieten voor grondstoffen heen dat tussen de 15de en 20ste eeuw op de eilandenarchipel plaatsvond. In 1621 was er zelfs een genocide om nootmuskaat, een gebeurtenis die in Nederland nog altijd onder de mat wordt geveegd.

“Dit gebeurde op Banda, een van de eilanden. Nootmuskaat was in die tijd een van de kostbaarste grondstoffen die de toenmalige Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op de Europese markt verhandelde. Om zeker te zijn dat de nootmuskaat aan niemand anders werd verkocht, eisten zij dat ze de enige afnemers waren voor een vaste prijs. Banda ging daar niet in mee. VOC-gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen bestrafte het eiland daarop door haast iedereen uit te moorden. Er zijn toen tussen de 15.000 en 20.000 mensen omgekomen. In Nederland is dat onvoldoende bekend. Zo heeft Amsterdam sinds 1966 een Coentunnel. Eigenlijk kun je dat niet meer maken, want wat Coen daar heeft aangericht, was een genocide avant-la-lettre.”

‘Er is tot nu toe geen enkel boek geschreven over een van de grootste hongersnoden van de 20ste eeuw.’Beeld Aurélie Geurts

Twee eeuwen later, in 1815, volgden er bloedige militaire expedities. Alleen al in de jaren 1840 vielen er meer dan twaalfduizend doden. Van 1870 tot 1914 dwong Den Haag de opstandige eilanden na meedogenloos militair ingrijpen een ‘Pax Neerlandica’ op. In Atjeh vielen tussen 1873 en 1914 bij strafexpedities meer dan 100.000 doden. Op Bali ging in 1906 en 1908 de voltallige hofhouding van diverse vorstendommen liever strijdend ten onder dan zich over te geven.

Waren dit culturele genocides?

“De term culturele genocide is ook daar een anachronisme, maar was het resultaat van een brutaal expansionistisch en imperialistisch project. En toch blijkt uit een peiling dat de helft van de Nederlanders nog trots is op dit koloniaal verleden. Een kwart wil zelfs dat er opnieuw een koloniaal rijk is. Het aantal mensen dat zich schaamt voor wat er gebeurde, is zeer klein. Ik vind dat hallucinant voor een land dat zichzelf altijd ziet als een voorbeeld van tolerantie.”

Een eilandenarchipel van kleine culturen met diverse talen werd zo letterlijk ‘met koninklijk bloedvergieten’ verbonden. Juist dat besef legde de kiemen voor de ‘revolusi’ na de Tweede Wereldoorlog?

“Ja, absoluut. Net zoals in Belgisch-Congo ontstond het onafhankelijkheidsstreven bij een kleine lokale elite, de eerste generatie die kon studeren. Onderschat daarbij ook het belang van landkaarten in klaslokalen niet. Voor het eerst zagen deze mensen hun leefomgeving afgebeeld op een kaart. Ze zagen dat ze in Java wonen, maar eigenlijk verwant zijn met de Molukken, met Sumatra en zelfs Guinea.

“Arbitraire grenzen van landkaarten worden plots een natuurlijk aanvoelende identiteit. Wat de verschillende eilanden met elkaar verbond, was een geschiedenis van bloedvergieten in de 19de eeuw, economische exploitatie in de 20ste eeuw maar structureel vooral een geschiedenis van psychologische vernedering. Zeker in de laatste twintig jaar van de koloniale tijd, waar je een enorme verharding had van de koloniale politiek en gezagsverhoudingen, zie je dat de aanpak van maatschappelijke onvrede juist het tegenovergestelde effect had.”

Net zoals Gandhi in India, en Lumumba in Congo, waren ‘sociale groeiers’ de motor van veranderingen. Wie waren in Indonesië hun evenknieën?

“De evenknie van Lumumba is Soekarno. Omdat zijn vader onderwijzer is, kan hij een ingenieursopleiding volgen in Bandung, wat hem in staat stelt het koloniale status quo in vraag te stellen. Hij wordt de welbespraakte revolutieleider die een ideaal van onafhankelijkheid presenteert. In het boek zet ik wel ook altijd bewust de twee andere hoofdrolspelers naast hem: Hatta, de latere eerste vicepresident, en Sjahrir, de eerste premier.

“Als je de vergelijking met Gandhi wilt maken, komt Sjahrir er inhoudelijk het dichtst bij in de buurt. Hij is geweldloos, uitgesproken antifascistisch en antikapitalistisch. In Indonesië is er vooral veel aandacht voor Soekarno en Hatta. Sjahrir wordt vergeten terwijl hij inhoudelijk ongelooflijk interessant is.”

Ook dit trio werd door de Nederlanders in de jaren 1930 verbannen: Soekarno naar Flores, en Hatta en Sjahrir naar Boven-Digoel, een ‘deportatiekolonie’. Deed Nederland daar wat Stalin pas later zou doen: een goelag organiseren voor dissidenten?

“Eigenlijk is dat een perfecte parallel. In de Nederlandse jaren 20 en 30 keek men het groeiende protest tegen de koloniale aanwezigheid met lede ogen aan. De kolonisator dacht dat het wel zou overwaaien door de oproerkraaiers fysiek te verwijderen naar een ballingsoord op hun meest ondoordringbare eiland: Nieuw-Guinea. Daar, diep in het oerwoud, vierhonderd kilometer van de kust, richtten ze een soort dorp in.

Vrouwen en kinderen wassen zich in het vrouwen-kamp Kampong Makassar in Meester Cornelis (Batavia), na de capitulatie van Japan in 1945.Beeld Tropenmuseum, part of the National Museum of World Cultures

“Je moet je dat inbeelden: Indonesische intellectuelen in hun maatpakken kwamen met valiezen aan in een doods dorp waar ze alleen maar wat rijst mochten kweken om te overleven. Het was inderdaad een soort goelag waar dissidenten monddood werden gemaakt, en wat er leidde tot depressies, zelfmoorden en zelfs onderling geweld. Het is opnieuw verbazend dat de naam van deze strafkolonie, Boven-Digoel, vandaag niet algemeen bekend is in Nederland. Het was meer dan een kortstondig fenomeen. Er zijn mensen die daar op hun 25ste naar toe zijn gestuurd en er op hun 40ste nog zaten.

“Mocht Japan in de Tweede Wereldoorlog niet zijn binnengevallen, zouden ze er tot het einde van hun dagen gezeten hebben.”

Zijn dit soort vervolgingen de reden dat de Japanse troepen door de Indonesische bevolking in december 1941 aanvankelijk als bevrijders werden gezien?

“Absoluut. Nederland verwachtte dit niet. Men dacht dat de bevolking aan hun zijde stond. De Japanse aanwezigheid was de tien jaar daarvoor door de aanwezigheid van duizenden winkeltjes gegroeid. Door de beurscrash van 1929 waren Japanse producten goedkoop geworden. De Japanners ontvouwden na de inval ook een enorm propaganda-apparaat dankzij de openluchtcinema. Bij de Nederlanders moesten de Indonesiërs achter het doek zitten waardoor ze de film in spiegelbeeld zagen, bij de Japanners mochten ze als gewone toeschouwers kijken. Dit maakte de bevolking trots.”

De Japanners gaven ook alle privileges aan Soekarno, die in 1942 een radiotoespraak mocht geven. In Nederland ontstond zo het beeld dat hij een collaborateur werd, zoals sommige Vlaams-nationalisten hier met de nazi’s heulden. Klopt dat wel?

“Nee, want Soekarno heeft ideologisch nooit sympathie gehad voor het Japanse fascisme. Hij was wel héél opportunistisch. Hij dacht, de Japanners winnen de oorlog en dat zal tot meer zelfstandigheid voor Indonesië leiden. Hij liet zich voor de kar van de Japanse propagandamachines spannen. Ze hadden een Indonesische stem nodig om de Japanse idealen te vertolken. Soekarno heeft dat eerst gewillig gedaan, terwijl hij hoogstwaarschijnlijk, discreet, het Indonesische verzet is blijven voeden en ondersteunen. Hij heeft een ongelooflijke ideologische spagaat moeten volhou- den om de steun van de jonge verzetsgeneratie niet te verliezen. Je kunt hem dus niet vergelijken met de Vlaamse fascisten. Als je een parallel kunt trekken, kunje het beter vergelijken met het Vlaamse activisme van de Eerste Wereldoorlog dan met de collaboratie van de Tweede.”

Hoe stond Soekarno tegenover de interneringen van bijna honderdduizend Europese Nederlanders in Japanse kampen? Ongeveer een op de zes overleefde het niet.

“Ik vond geen uitspraken van Soekarno over de zogenoemde jappenkampen. We mogen niet vergeten dat Soekarno drie keer vastzat, eerst vanaf 1929 twee jaar lang in een cel, kort daarna bijna tien jaar lang in een ballingsoord en tijdens de onafhankelijkheidsoorlog ook nog eens. De twee- de keer werd hij door de Japanners bevrijd. Dat bepaalde zijn beeld over internering. Ik sprak in Japan met een van de vrouwen van Soekarno – Naoko Nemoto – en zij zei: ‘Het was toch heel simpel? De Nederlanders stopten mijn man in de gevangenis en de Japanners haalden hem er uit. Vind je het vreemd dat hij met ze meewerkte?’”

In het boek beschrijft u veel vreselijke getuigenissen over de ‘jappenkampen’. Wat is er u het meest bijgebleven?

“Wat ik het interessantste verhaal vond, is de aanwezigheid van een kleine groep Nederlandse Joden die voor het oprukkende Europese fascisme waren gevlucht en in Indonesië in het Aziatische fascisme belandden. Ik heb een van hen in Overijse kunnen interviewen, de intussen overleden choreografe en schrijfster Lydia Chagoll. Haar Nederlands-Joodse ouders woonden in Schaarbeek, gaven een krant uit en zijn na de Duitse inval meteen gevlucht en kwamen via omzwervingen terecht in Portugal, Mozambique, Zuid-Afrika en uiteindelijk Nederlands-Indië. Een maand later vliegen ze daar in een interneringskamp, waar ze ruim drie jaar zouden vastzitten.

“Wat zij mij vertelde was het meest wijze wat ik erover hoorde. De situatie in de kampen, zei ze, was zo verschillend van kamp tot kamp, van barak tot barak en zelfs van vleugel tot vleugel, dat je ervaringen van overlevenden niet mag vergelijken. Iedereen verwerkt de geschiedenis op zijn eigen manier. Het belangrijkste om vandaag naar te kijken, vond ik dat naast de honderdduizend ‘Europese’ Nederlanders in de kampen ook tweehonderdduizend Indische Nederlanders en 70 miljoen Indonesiërs buiten de kampen hongersnood leden. Dat verhaal was nauwelijks bekend.”

Hoe kwam u bij die grote hongersnood terecht, veroorzaakt door schaarste en Japanse inbeslagnames van rijst?

“Het kwam dikwijls terug in mijn interviews. ‘We hebben zo véél honger gehad’, zei elke Indonesiër die ik sprak. Ze moesten hun kledij verkopen om aan eten te raken en liepen anderhalf jaar gehuld in jutezakken van de vergane rijstvoorraden. Er zijn tientallen boeken geschreven over Nederlanders in jappenkampen, er is tot nu toe geen enkel boek geschreven over een van de grootste hongersnoden van de 20ste eeuw. Indonesië was het op vier na zwaarst getroffen land in de oorlog en telde met vier miljoen slachtoffers – zes procent van de bevolking – de meeste burgerdoden. Dat was voor mij het belangrijkste besluit: er was zoveel meer leed dan in de jappenkampen alleen.”

Lezen Nederlandse kinderen dit nu in hun geschiedenisboeken?

“Nee, het is er volkomen onbekend. Recent was er nog een bestseller over ‘de tienduizenden’ die gestorven zijn onder de Japanse bezetting. Men was de vier miljoen Indonesiërs vergeten!”

Op Java moesten ook minstens 2,5 miljoen mensen aan de slag als dwangarbeider. Zo’n 300.000 mensen werden overzee gestuurd, slechts 77.000 van hen kwamen terug. U vond nog een krijgsgevangene die in Japan de eerste atoombom voor zijn ogen zag ontploffen?

“Ja, ik vond ook nog vier Indo-Nederlandse krijgsgevangenen terug die door de Japanners verplicht overzees werden tewerkgesteld. Twee van hen moesten aan de Birmaspoorweg werken – bekend van The Bridge on the River Kwai. Twee anderen kwamen terecht in Japan, onder wie Dick Buchel van Steenbergen op de scheepswerf in Nagasaki. Hij was in de fabriek aan het werk toen de atoombom er twee kilometer verderop viel. De fabriek stortte in. Hij was ongedeerd, hij zat in een uitgespaarde ruimte onder het dak. Hij was 97 toen ik hem interviewde, woonde alleen ten zuiden van Eindhoven en is helaas onlangs overleden.”

'President Soekarno was wiskundig bereid was een paar honderdduizend mensen op te offeren voor de vrijheid en onafhankelijkheid van 70 miljoen anderen. 'Beeld IMAGE ASSET MANAGEMEN

Het aandeel van Soekarno in de dood van deze gastarbeiders is omstreden. Welke fouten heeft hij begaan?

“Soekarno riep de Indonesische bevolking op om vrijwillige dwangarbeid te doen. Alsof een Belgisch politicus hier riep: ‘Jongens, ga maar naar Duitsland voor de goede zaak.’ Op dat vlak was Soekarno cynisch, omdat hij wiskundig bereid was een paar honderdduizend mensen op te offeren voor de vrijheid en onafhankelijkheid van 70 miljoen anderen. Dit was zonder meer zijn meest problematische kant tijdens de Japanse periode.”

Soekarno en de zijnen kondigden op vrijdag 17 augustus 1945 met de beroemde proklamasi de onafhankelijkheid aan. Zij handelden onder druk van moegetergde jongeren, maar konden niet voorkomen dat de radicalen onder hen met bamboesperen duizenden mensen ombrachten. Wat verklaarde deze geweldsorgie?

“Het zou fout zijn om enkel naar de Japanse periode te kijken. Zij werkte slechts als katalysator. Je moet ook kijken naar de vernederingen uit de koloniale tijd, het gebrek aan onderwijskansen, het structurele negeren van latente frustraties en het monddood maken van emancipatiebewegingen. De jongere generatie zei: we zijn het beu om bezet te worden. Nu is het aan ons. Daarna krijg je een geweldsorgie die vergelijkbaar is met de bestorming van de Bastille – echt een klassiek revolutionair proces waarbij men het ‘bovendek’ weg wilde.

“Dat is ook een les voor vandaag. Als een overheid niet ziet in welke mate ze vernederend optreedt, als een overheid haar eigen geweld niet ziet, zal ze altijd verbaasd zijn door het geweld dat opduikt aan de overzijde. Je ziet dat bijvoorbeeld ook bij Black Lives Matter. Het structureel vernederen van breed gedragen frustraties leidt altijd tot tegenreacties. Het moment waarop je een redelijk gesprek nog kunt voeren is plots voorbij. Dan rest enkel polarisering en woede.”

Toch waren de gemengde Indische Nederlanders het mikpunt van geweld. Waarom zij?

“Veel Europese Nederlanders zaten nog in de kampen, waar Soekarno ze dan maar ‘voor hun veiligheid’ liet zitten. De 200.000 Indische Nederlanders zijn toen op grote schaal aangevallen. Dat zorgt tot vandaag voor een enorm trauma. De Britten hebben toen geprobeerd de boel te pacifiëren, maar ze waren met te weinig, vooral toen de jongeren hun bamboesperen ruilden voor wapens die ze op de verslagen Japanners buitmaakten. Plots liepen daar veertienjarigen rond met granaatwerpers en vuurwapens.”

Soekarno, Hatta en Sjahrir bemiddelden met Den Haag in november 1946 het Linggadjati-akkoord voor een vreedzame transitie. Toch koos Nederland tussen 1945 en 1949 voor twee ‘politionele acties’, een eufemisme voor een dekolonisatie-oorlog. Waarom?

“Linggadjati was een onwaarschijnlijk gemiste kans, eigenlijk heel tragisch. Na de proklamasi van augustus 1945 en het geweld kwam er in november 1946 een soort raamakkoord waarbij Java en Sumatra, de twee belangrijkste eilanden, republikeins zouden worden als deelstaat onder Nederland. Het was geen eindstation, maar had een tussenstation in een vreedzame transitie kunnen zijn. Maar zodra de tevreden onderhandelaars uit Indonesië in Den Haag terugkwamen, hebben achtereenvolgens de regering en het parlement allerlei extra voorwaarden gesteld. Soekarno stelde uiteindelijk vast dat er een soort verraad is geweest aan het gegeven woord. Toen is het volkomen misgelopen.

“Nederland stuurde plots tienduizenden dienstplichtigen voor de politionele acties, een stommiteit van jewelste want het leidde tot een guerrilla-oorlog waarbij er aan Indonesische zijde naar schatting 200.000 doden zijn gevallen. Bovendien zijn er na afloop ongeveer 300.000 mensen naar Nederland moeten terugkeren. Het leven van een half miljoen mensen had er anders kunnen uitzien mocht het Linggadjati-akkoord niet verkracht zijn geweest.”

Soekarno, president van Indonesië (l.), met Egyptisch president Nasser in Caïro, 1962.Beeld BELGAIMAGE

Een van de vreselijkste figuren van de politionele acties was Raymond Westerling. Ooit volgde hij nog operales in Brussel maar in ’46-’47 leidde hij in Zuid-Sulawesi een doodseskader dat tussen de 3.500 en 6.500 doden op zijn kerfstok had, en hijzelf naar eigen zeggen 563. Hij is nooit berecht. Pas in maart 2015 oordeelde de rechtbank in Den Haag dat Nederland voor de bloedbaden in Zuid-Sulawesi aansprakelijk was en schadeloosstelling moest betalen aan de weduwen en de kinderen van de slachtoffers.

Is dat voldoende voor gerechtigheid, of is er meer nodig?

“De affaire-Westerling is een van de enige waar processen rond zijn gevoerd. Toch toont de Nederlandse staat zich niet echt gul tegenover de nabestaanden. Pas in de laatste jaren maakt men werk van een soort smartengeld, maar stel je daar niet te veel bij voor. Vorige maand kreeg een van mijn geïnterviewden, een zoon wiens vader is gedood en onthoofd, 848 euro en een paar cent met een tabelletje erbij over gederfde inkomsten. Die man weigerde dat belachelijk bedrag. Hij vond dat terecht een vernedering. Nederland zou genereuzer kunnen zijn. Als je weet hoeveel ze aan hun 350 jaar aanwezigheid in de Indonesische archipel hebben verdiend, zijn de Nederlanders op het vlak van schadeloosstelling erg krenterig.”

U kreeg ook een unieke inzage in het archief van Joop Hueting, die eind jaren zestig voor ophef zorgde door als eerste ex-militair te getuigen over het massageweld tijdens de politionele acties. Wat vond u daarin?

“Brieven die andere veteranen aan hem schreven om te bevestigen dat ook zij gruweldaden hadden gepleegd of gezien. Maar ook: ongelooflijke dreigbrieven die hij kreeg van veteranen die het niet wilden geloven. Uit beide citeer ik in het boek. Toen ik hem sprak, hij is intussen overleden, toonde hij me volle classeurs. Na zijn getuigenis op televisie stond zijn telefoon roodgloeiend.”

Toch verkommert ook zijn nalatenschap intussen op een zolder?

“Ik mailde daar vorige week nog over met zijn dochter. Je moet weten dat het beroemde Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) het destijds bekeek en ‘niet interessant genoeg bevond’. Ik hoop dat mijn boek kan helpen om het archief wetenschappelijk te ontsluiten.”

Als Indonesië uiteindelijk op 27 december 1949 onafhankelijk wordt, zijn ze niet zomaar een nieuwe speler op het internationale schaakbord maar spelen ze een hoofdrol. In korte tijd zou het land zijn stempel drukken op de dekolonisatie van de rest van de wereld én de geopolitiek van de Koude Oorlog. Hét evenement bij uitstek dat de idealen van de Indonesische revolutie naar de buitenwereld exporteerde, was de Conferentie van Bandung in april 1955.

In uw boek vestigt u ruim de aandacht op die eerste Aziatisch-Afrikaanse conferentie. Waarom was ze zo belangrijk?

“Bandung was het eerste wereldcongres zonder het Westen. Daar kwamen mensen uit de Aziatische, Arabische en Afrikaanse wereld samen. Dat werd destijds ook gezien als een ongelooflijk belangrijke gebeurtenis. Er werd daar misschien geen nieuwe wereldkaart, maar wel nieuwe wereldverhoudingen getekend. Het was het begin van de vereniging van niet-aangesloten landen, die weigerden partij te kiezen voor de Amerikanen of de Russen. Het was ook het begin van de ‘derde wereld’. Wij denken nu aan hongerbuikjes en falende staten, maar het was toen eigenlijk een zelfstandigheidsverklaring van wat we vandaag de ‘Global South’ zouden noemen.

“De nawerkingen van de Bandungconferentie zijn ongelooflijk groot geweest. In de Arabische wereld had ze een grote impact op de figuur van Nasser (Gamal Abdel Nasser, red.), toen net aan de macht in Egypte. Nasser kwam terug van de conferentie en noemde Bandung ‘de belangrijkste gebeurtenis van de 20ste eeuw naast de ontdekking van kernenergie’. Nasser had het toen helemaal gehad met het kolonialisme en besliste het Frans-Britse Suez-kanaal te nationaliseren. Dat leidde tot de Suez-crisis. De Fransen en Britten vielen hem aan, maar gingen de mist in, wat je kunt bestempelen als de laatste uiting van koloniale arrogantie.”

Ook in Europa zelf lokte de Bandungconferentie reactie uit?

“En hoe. Wij denken altijd dat de Europese Unie is ontstaan vanuit een gradueel intern proces, uit de Gemeenschap voor Kolen en Staal in 1952. Maar in 1954, toen de Europese defensiegemeenschap mislukte, hing het Europese project in de touwen. In 1955 kwam Bandung en schrok Europa wakker. Amper twee jaar later volgde als reactie het Verdrag van Rome dat de basis legde voor de huidige EU.

‘Ik schrijf zoveel over kolonialisme omdat we er nog mee in het reine moeten komen.'Beeld Aurélie Geurts

“Ik baseer me op een briljante Zweedse studie die stelt dat de Europese Gemeenschap niet alleen is ontstaan door een soort intern vredesverlangen, maar ook om te vermijden dat de Bandung-groep de koloniale macht zou afknibbelen. Een groot deel van de onderhandelingen in Rome ging over de vraag: wat gaan we doen met onze kolonies? Hoe gaan we ervoor zorgen dat die aangesloten kunnen worden? De hele gedachte dat de Europese eenmaking een postkoloniale gebeurtenis was, is niet correct. Het Europese project is ontstaan vanuit een laat-koloniale gedachte.”

In de VS bracht Bandung de burgerrechtenbeweging in een stroomversnelling. Met een impact op het Black Lives Matter-protest van vandaag?

“Absoluut. Recent onderzoek toonde aan dat Malcolm X en Martin Luther King, Jr. met grote ogen naar Bandung keken. Ze beseften dat het in Azië veel sneller ging dan in Amerika en zij nergens stonden. Bandung wekte eigenlijk tien jaar lang een mondiale nieuwe dynamiek op. Het was voorbij in 1965, toen de Amerikanen in volle Koude Oorlog er alles aan deden om dit tegen te houden. De hoofdrolspelers van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging werden vermoord en staatshoofden die weigerden zich pro-Amerikaans te verklaren werden afgezet. In dezelfde maand, november 1965, dat Mobutu met hulp van de CIA in Congo aan de macht komt, zal in Jakarta de dictator Soeharto de teugels in handen nemen. Ze zullen aanblijven tot na de Koude Oorlog. Je ziet hoe de droom van Bandung door neo-imperialisme is gefnuikt.

“Wie het streven naar fundamentele gelijkwaardigheid van Black Lives Matter en gelijkaardige bewegingen vandaag bekijkt, moet vaststellen dat de droom van Bandung nog niet is gerealiseerd. Onder Trump zetten we zelfs stappen achteruit. Het is eigenlijk niet te geloven dat je tot in 2020 moet ijveren voor iets waar in 1955 al consensus over bestond. Overigens speelde Brussel een belangrijke rol in dat proces. De voorloper van Bandung vond in 1927 in het Egmontpaleis plaats. Naast Indonesische studenten uit Den Haag werd dit bijgewoond door onder meer Albert Einstein. Straks is dat honderd jaar geleden. Dat mogen we ook niet laten passeren. Brussel is de plek geweest waar voor het eerst een congres tegen het imperiale kolonialisme heeft plaatsgevonden. Ik denk dat we dat in 2027 moeten vieren.” (lacht)

Indonesië is intussen nog altijd van strategisch belang. Kan het zich onafhankelijk houden tegenover het expansionistische China – dat zich stilaan de rol aanmeet van Japan tijdens het interbellum?

“Indonesië is vandaag een stille reus, het vierde grootste land ter wereld. We lezen er alleen maar over als er een aanslag wordt gepleegd, of als er een aardbeving of een tsunami plaatsvindt. Het is een groei-economie die slagkracht heeft. Het is een relatief stabiel land, al zit je wel met een sterke islamisering. In de hele onafhankelijkheidsstrijd kwam de politieke islam niet zo aan zijn trekken als nu, want ze werd meer gedragen door seculiere emancipatiebewegingen. Nu probeert de islam meer op de politiek te wegen.

“De vraag is of Indonesië zo hard op zichzelf gericht moet zijn, want ze moeten ook beseffen dat ze meer dan ooit verbonden zijn met de rest van de wereld. Zeker op het vlak van klimaatproblematiek. Indonesië heeft door zijn vele wouden de sleutels in handen om onze biodiversiteit te beschermen. Het maatschappelijk bewustzijn daarrond is er zorgwekkend gering.”

U schrijft daarom: ‘Het ergste van het kolonialisme ligt misschien niet achter ons, maar vóór ons.’

“Tegenover de natuur gedragen we ons nu ongelooflijk koloniaal. De manier waarop wij hier beperkte grondstoffen aan het opsouperen zijn, is een vorm van exploitatie die je koloniaal kunt noemen. Zo zijn we ook de kolonialen van onze eigen kinderen en kleinkinderen geworden. We springen nog altijd met de toekomst om alsof ze nu al van ons is. We trekken ons niets aan van de toekomstige aardbewoners.

“Ik schrijf net zoveel over kolonialisme omdat we er eerst mee in het reine moeten komen. We hebben die oefening nog steeds niet gemaakt. De pijn van het kolonialisme leeft door tot vandaag. We kunnen pas aan de toekomst werken als we deze geschiedenis onder ogen komen. Ik hoop dat mijn boek een bijdrage levert. We moeten achteruitkijken om samen vooruit te gaan.”

David Van Reybrouck, Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld, De Bezige Bij, 629 p., 39,99 euro

Op zondag 29 november om 20 uur is er een theatrale voorstelling van het boek in samenwerking met onder anderen Ivo van Hove en het ITA-ensemble. Kaartjes voor de livestream: ita.nl