Direct naar artikelinhoud
InterviewOoit vrij

‘Tijdens de lockdown raken drugs minder makkelijk de gevangenis binnen, ik vreesde een opstand’

‘Tijdens de lockdown raken drugs minder makkelijk de gevangenis binnen, ik vreesde een opstand’
Beeld Carmen De Vos

Sinds corona ons liet kennismaken met staren naar vier muren, kijken we met meer mededogen naar Ooit vrij, dat aan een tweede seizoen toe is op VIER. Vol bewondering zien we hoe Petra Colpaert, gevangenisdirecteur bij het PLC Ruiselede, en Charline Libbrecht, psychologe in de vrouwengevangenis van Brugge, moedig standhouden, terwijl ze krampachtig het virus buiten hun strafinrichting proberen te houden en hun gedetineerden op weg zetten naar de dag dat ze ooit vrijkomen. ‘Er zit een knop voor noodgevallen onder mijn bureau, maar ik ben niet echt bang.’

Hoe bang zijn jullie voor een corona-uitbraak?

Petra Colpaert: “Héél bang. Ruiselede is een halfopen instelling: onze gedetineerden vormen één grote bubbel van zestig man. Als iemand besmet raakt, hebben we meteen een groot probleem. Voorlopig hebben slechts twee personeelsleden positief getest, maar het blijft hout vasthouden. Ons noodscenario ligt al maanden klaar.”

Charline Libbrecht: “Van de eerste golf zijn we vrij goed gespaard gebleven. Terwijl de woonzorgcentra – toch ook gesloten gemeenschappen waar alleen het personeel het virus kon binnenbrengen – uitgroeiden tot epicentra van de uitbraak, bleef het virus bij ons grotendeels buiten. Bewonderenswaardig. Dat mag wel wat vaker worden benadrukt.”

Colpaert: “Dat de eerste golf hier niet tot een ramp heeft geleid, had ook te maken met de leegloop: van zestig gedetineerden ging het naar dertig. Afstand houden lukte toen wel, maar nu zitten we vol. Sinds 2 november mag niemand meer met verlof, tenzij voor – zo staat het in de richtlijnen – uitzonderlijke situaties.”

Wat is uitzonderlijk?

Colpaert: “Goeie vraag. Iederéén vraagt plots een uitzondering aan: de één zijn moeder heeft het lastig omdat ze haar zoon niet ziet, een ander zijn kinderen hebben het moeilijk. We hebben uiteindelijk beslist alleen nog ‘slechte uitgangen’ toe te laten: zo noemen we een verlof dat niet uitgesteld kan worden, bijvoorbeeld om een stervend familielid een laatste groet te brengen. Maar zelfs daar steekt corona een stokje voor: zo mocht één van de gedetineerden die zo’n uitgaansvergunning had gekregen om zijn overleden vader te groeten, in het ziekenhuis niet bij hem.”

Libbrecht: “Dat niemand nog naar buiten mag, begint te wegen. Vooral voor de gedetineerden die hun reclasseringsplan aan het uitwerken zijn. Ik heb vrouwen wier straf over enkele weken afloopt: dan moeten ze er onherroepelijk uit. Normaal zouden ze geregeld de gevangenis mogen verlaten om zich voor te bereiden op het leven buiten, maar dat kan nu niet. Voor wie buiten niets of niemand meer heeft, zelfs geen bed of uitkering om op terug te vallen, is dat een ramp. De kans om op straat te belanden of te hervallen in een verslaving, is enorm. Nu merken we nog meer hoe belangrijk het is om mensen voor te bereiden op een leven hierna.”

Tijdens de eerste golf stuurde justitie honderden gevangenen naar huis om de overbevolking te lenigen.

Colpaert: “Wie op minder dan zes maanden van z’n strafeinde zat, werd in vrijheid gesteld onder voorwaarden. Dit geldt natuurlijk niet voor iedereen: zedendelinquenten, veroordeelden van terroristische daden en straffen boven de tien jaar waren sowieso uitgesloten. Maar er is niet lichtzinnig met die beslissingen omgegaan. Niemand is hier vertrokken van wie we niet konden inschatten wat zo’n plotse terugkeer in de maatschappij met hen zou doen. Wie naar huis mocht, was vooraf al op verlof geweest en had iemand bij wie hij terechtkon voor opvang. Er is wat kunst- en vliegwerk aan te pas gekomen om het allemaal zo snel geregeld te krijgen, maar het is gelukt. Net zoals iedereen hebben we het videobellen ontdekt: de hele tijd bleven we in nauw contact. En wilde het voor iemand buiten toch niet vlotten, dan wist hij dat hij desnoods kon terugkeren.”

Welke gevangene kiest nu vrijwillig om weer achter slot en grendel te gaan?

Libbrecht: “Wie nog een deel van zijn straf had uit te zitten, moest sowieso na de versoepeling weer binnen. Maar er is ook een vrouw vroegtijdig teruggekeerd. Haar moeder, bij wie ze in lockdown zat, belde: ‘Het gaat echt niet meer.’ Opeens weer op elkaars lip moeten leven, gaat soms gepaard met de nodige spanningen.»

Hoe was de lockdown voor de achterblijvers? Er werd gevreesd voor onrust.

Libbrecht: “In de eerste golf stond ik versteld van het begrip van onze vrouwen. De frustratie kwam pas toen er buiten versoepelingen werden aangekondigd, terwijl de gevangenissen onder hetzelfde strikte regime bleven: ‘Waarom kan het buiten wel en hier niet?’ In de tweede golf voelt het allemaal wat grimmiger aan.”

Colpaert: “Hier was er in het begin ook veel begrip. Veel mannen vonden het maar logisch dat alles dicht werd gegooid om het virus te bestrijden, maar een aantal heeft hun vriendin serieus gemist.”

Huidhonger bestáát, dat weten we nu allemaal.

Colpaert: “Het ongestoord bezoek werd helemaal in het begin al geschrapt en pas in september schoorvoetend weer opgestart. Op dat moment was het virus alweer aan een opmars bezig, dus de schrik zat er meteen in. Ik denk dat vier of vijf van de mannen hun vriendin hebben kunnen vastpakken vóór alles weer dichtging voor de tweede lockdown.”

Zorgt dat niet voor explosieve situaties?

Colpaert: “Explosief niet, maar het wordt wel zwaar. Onze mannen hebben deze zomer geen inhaalmanoeuvre kunnen doen, zoals de rest van de bevolking. Ze weten intussen dat de kans groot is dat de maatregelen straks worden verlengd – ze volgen het nieuws op de voet.”

Eén voordeel van een lockdown: drugs raken de gevangenis minder makkelijk binnen als er geen bezoek mag komen.

Libbrecht: “Dat maakte me net bang tijdens de eerste lockdown. Ik dacht: ‘Nu krijgen we een opstand.’ Maar de onrust is uitgebleven. Sommigen liepen er zichtbaar slecht bij, wellicht door de afkickverschijnselen. En ze zijn creatief. Hoe kan het ook anders? Als je niks omhanden hebt, heb je tijd om na te denken over achterpoortjes.

“Wat voor sommige vrouwen natuurlijk ook een ramp is, is dat het bezoek van de kinderen ook niet meer mag.”

In Ooit vrij zien we je panikeren als de lockdown wordt aangekondigd, net op het moment dat gedetineerde Uwaila op bezoek is bij haar zoontje. ‘Ai, die zien we niet meer terug,’ denk je.

Libbrecht: “Ze wist op dat moment nog van niks. Ik wilde haar zelf het slechte nieuws brengen: ‘Dit wordt het laatste fysieke contact met je zoontje voor lange tijd.’ Ik had geen idee hoe ze zou reageren. Ik kon alleen afgaan op hoe ik zelf zou reageren als moeder. Gelukkig gebruikte ze haar gezond verstand.”

Nemen vrouwelijke gedetineerden wel vaker de benen als ze vrezen dat hun kinderen hen worden ontnomen?

Libbrecht: “Voor sommigen zijn de kinderen hun zwakke plek, voor anderen totaal niet. Bij hen komen andere dingen – hun partner, een verslaving – op de eerste plaats. Dan hoor ik dat een moeder het wekelijkse telefoontje van haar kind uit de instelling heeft gemist, omdat ze toevallig net op hetzelfde moment ongestoord bezoek had gepland met haar partner. Ik ben zelf moeder en zoiets kan er bij mij niet in. Kom ik te weten van de instelling dat de kinderen vruchteloos op het telefoontje van mama hebben gewacht, dan krijgen ze van mij een preek: ‘Probeer je eens in te beelden wat er door het hoofd van je kind gaat?’ Bij sommigen werkt die aanpak en komen de traantjes, bij anderen niet.

“In het verleden is het ook gebeurd dat een mama buiten mocht om te solliciteren, haar kind bij ons achterliet en niet meer terugkwam. Sindsdien hebben we een nieuwe regel: gaat mama naar buiten, dan neemt ze haar kind mee.”

Kinderen onder de 3 jaar mogen in de gevangenis bij hun moeder blijven.

Libbrecht: “Toen ik pas begon in Brugge en die kinderen zag, brak mijn hart: ‘Wat doen die engeltjes hier?’ Tot een cipier me zei: ‘Ze zitten hier vaak beter dan buiten.’ Ze had gelijk: binnen kunnen we ingrijpen als het fout gaat tussen moeder en kind. De eerste levensjaren van die kinderen spelen zich dan misschien achter tralies af, ze zijn wel stabiel. Dat stelt me gerust.”

Hilde Van Acker (links), de vrouwelijke helft van het zogeheten duivelskoppel.Beeld rv

STRENG STRAFKAMP

Eén gedetineerde gaat dit seizoen van Ooit vrij met meer aandacht lopen dan de rest: Hilde Van Acker, de vrouwelijke helft van het zogeheten duivelskoppel. Met die beschrijving is Van Acker zelf het niet eens. ‘De mensen gaan teleurgesteld zijn als ze mij hier zo zien zitten,’ zegt ze in een aflevering. Ze heeft gelijk: ze ziet eruit als een grijze oma. De breiwol en haaknaald waarmee ze aan de slag gaat in haar cel, maken het beeld compleet. Haar assisenproces, dat eind november van start zou gaan, werd uitgesteld tot het voorjaar 2021. Tot die tijd zal ze geregeld binnenwippen in het bureau van Charline, die haar mentaal moet voorbereiden op wat ongetwijfeld een mediacircus wordt.

Het zou best kunnen dat ze zich zo’n braaf imago aanmeet met haar proces in het achterhoofd. Hoe weet je wat écht is en wat een toneeltje?

Libbrecht: “Over persoonlijke dossiers kan ik niets zeggen, maar weet dat de meeste gedetineerden eruitzien als iemand die je op straat kunt tegenkomen. Er staat niet op hun voorhoofd geschreven wat ze hebben misdaan.”

Ga je anders om met een kruimeldief dan met iemand die een moord heeft gepleegd?

Libbrecht: “Wat iemand al dan niet op zijn kerfstok heeft, is geen discussie die ik moet voeren: het is aan de onderzoeksrechter om uit te zoeken en aan de rechtbank om over te oordelen. Mijn taak is om met de gedetineerde aan de slag te gaan, als het straks tot een veroordeling komt.”

Colpaert: “Je mag niemand herleiden tot alleen de feiten. Als wij de hele tijd enkel daarop zouden hameren – ‘Wáárom heb je het gedaan?’ – dan houdt het snel op.”

Libbrecht: “Daarom ben ik vaak geen fan van andere programma’s die het leven in de gevangenis tonen.”

Zoals Alloo in de gevangenis?

Libbrecht: “Bijvoorbeeld. Daar kregen ze meteen een microfoon onder de neus geduwd: ‘Zeg eens, waarom zit jij hier?’ Ooit vrij pakt het helemaal anders aan: er is plaats voor het verhaal en de mens achter de feiten.”

Colpaert: “Wij zullen de feiten nooit goedpraten. We beseffen al te goed dat we werken met mensen die het vreselijk hebben uitgehangen. In Ruiselede zitten mannen met straffen tussen drie jaar en levenslang: dat zijn geen doetjes. Als ik een gerechtelijk dossier voor me krijg, dan moet ik soms slikken. Alleen: in elk detentieparcours komt op een bepaald moment de vrijheid in zicht. In België zijn er heel weinig gedetineerden die nooit zullen vrijkomen. Ook mensen met dertig jaar straf staan op een dag weer buiten. Als je hun hele detentie lang focust op wat er fout is gelopen die ene dag, dan ontneem je die man of vrouw het geloof dat het ooit nog goed kan komen. Dan stuur je straks een hopeloos geval naar buiten en dat moeten we vermijden. We moeten onze gedetineerden het zelfvertrouwen geven dat ze die cirkel kunnen doorbreken.

“Ik werk nu bijna 25 jaar in de gevangenis. Intussen krijg ik de zonen over de vloer van mannen die hier zaten toen ik begon. Ik ben niet zo naïef te denken dat we iedereen beter uit de gevangenis krijgen.”

Libbrecht: “Die illusie heb ik ook niet.”

Colpaert: “Maar bij veel gedetineerden kan de gevangenis wel een positief verschil maken. Soms duurt het alleen even, of moeten ze een paar keer terugkeren.”

Vlaams minister van Justitie Zuhal Demir vindt dat te veel ex-gedetineerden opnieuw slachtoffers maken. Durven jullie altijd je hand in het vuur te steken als je een positief advies geeft voor een vrijlating?

Libbrecht: “Het blijft een inschatting, maar we verzamelen vooraf zoveel mogelijk informatie. Je gaat bij een vrijlating niet over één nacht ijs. Eerst mogen ze een paar uurtjes naar buiten. Komen ze op tijd terug? Waren ze onder invloed? Al die stappen zijn belangrijk. Ben je ooit 100 procent zeker? Natuurlijk niet. Maar ik zie het ook niet als mijn verantwoordelijkheid als het achteraf fout loopt. De eindbeslissing ligt bij de rechtbank, en de eindverantwoordelijkheid ligt altijd bij de dader: hij of zij kiest ervoor om nieuwe feiten te plegen.”

Minister van Justitie Vincent Van Quickenborne wil werk maken van zinvolle detentie: ‘We moeten vanaf dag één aan de slag met gedetineerden.’

Colpaert: “Natuurlijk moeten we werken met onze gedetineerden. In Ooit vrij zit een man die de eerste maanden van zijn detentie wegkroop in zijn chambrette, zo bang was hij om de anderen onder ogen te komen. Door in hem te blijven investeren en aandacht te geven aan de dingen die hij wél goed kan, sturen we straks iemand naar buiten die in zichzelf begint te geloven. Dat zal een verschil maken, als hij gaat solliciteren en zichzelf moet verkopen. Met wat geluk zal hij werken, belastingen betalen en zijn schulden kunnen afbetalen. Valt dat niet te verkiezen boven iemand die zichzelf opgeeft, in de werkloosheid belandt en heel veel vrije tijd heeft om domme dingen te doen? Dat is zoveel belangrijker dan de vraag: laat ik me nu niet in de luren leggen?”

Hoe belangrijk is schuldbesef in dat proces?

Colpaert: “Héél belangrijk. Ik hoor het geregeld: ‘Ik schaam me voor wat ik heb gedaan.’ Zelden hoor ik: ‘Het slachtoffer had het verdiend.’ Maar het gebeurt.”

Libbrecht: “Dan weten wij: er is nog werk aan de winkel.”

Colpaert: “De overgrote meerderheid weet dat ze zwaar over de schreef zijn gegaan en is op zoek naar manieren om het op te lossen. Wij zorgen er ook altijd voor dat het slachtoffer een gezicht en een stem krijgt in onze gesprekken. Maar dat gebeurt geleidelijk aan, niet vanaf dag één.”

Libbrecht: “Het belangrijkste is: investeer in de gevangenen, luister naar hun verhaal, confronteer hen dan met de feiten, wijs hen op hun verantwoordelijkheden. Dan komen het schuldgevoel en de schaamte vanzelf.

»Het probleem van een gevangenisstraf is vaak dat ze te lang duurt. Een deel wordt als nuttig ervaren, maar na een tijd slaat dat om. Daarin zouden we een beter evenwicht moeten vinden. Geef gedetineerden meer verantwoordelijkheden, meer taken. Ze moeten beseffen hoe belangrijk het is aan zichzelf te werken. Ik neem graag het voorbeeld van Scandinavië: daar begint een gedetineerde met een aantal punten. Doen ze iets fout of houden ze zich niet aan de voorwaarden, dan dalen hun punten. Hoe minder punten, des te strikter het regime.”

Zuhal Demir vindt dat we gedetineerden meer bij hun nekvel moeten grijpen. Hebben jullie daarom meegewerkt aan de reeks, om dat beeld wat bij te stellen?

Libbrecht: “Het frustreert me inderdaad dat er buiten een fout beeld heerst van het leven in een gevangenis. ‘Sluit ze op!’ is het enige wat je hoort. Ik ben gestopt met te zeggen dat ik als psycholoog in een gevangenis werk, zeker op café. Dan krijg ik alleen maar commentaar: ‘Stuur jij gevangenen op verlof? Amai, beloon ze anders nog wat méér voor hun misdaden.’ Mensen vinden dat we te soft zijn, dat we ze te veel over hun bol aaien.”

Colpaert: “Het is niet aan ons om nog extra leed toe te voegen. De middeleeuwen zijn al lang voorbij. Als iemand zeven jaar cel krijgt, dan is dat zeven jaar gevangenisstraf, géén zeven jaar strafkamp.”

STRENG STRAFKAMP
Beeld Carmen De Vos

KNOP ONDER BUREAU

Petra, jij spreekt de gespierde kleerkasten die hier zitten soms toe als stoute kinderen: ‘Denk volgende keer eerst eens na voor je iets doet.’

Colpaert: “Ze pikken dat. Wie naar Ruiselede komt, wordt eerst door mij gescreend. Dan vertel ik heel duidelijk wat hier van hen wordt verwacht. Soms is het makkelijker om in je cel joints te roken tot je weer vrijkomt – waarmee ik niet wil zeggen dat drugs in andere gevangenissen zijn toegelaten, maar de realiteit is dat er soms drugs worden binnengesmokkeld – dan om hier het B.Leave-programma voor drugsverslaafden te doorlopen, van de drugs te blijven en geregeld urinetesten te ondergaan. Ze zijn hier welkom, maar ze weten waaraan ze zich moeten houden.”

Worden ze vaak kwaad op jullie?

Libbrecht: “Dat is part of the job. Ik zou ook kwaad worden als ik iets vraag waarop ik vind recht te hebben en een nee krijg. Of als ik lees dat mijn psycholoog, die ik vertrouw, een negatief advies over mij heeft geschreven aan de rechtbank. Die woede neem ik niet persoonlijk. Ze komt vaak voort uit frustratie.”

Colpaert: “Elke beslissing die wij nemen, moeten we goed motiveren. We moeten hun uitleggen waarom een nee een nee is. Dan heb ik het niet alleen over vervroegde vrijlatingen of verlof, maar ook over de dagelijkse vragen die we krijgen.”

Elke dag staan er mensen aan jullie bureau te bedelen om gunsten: mag mijn broer nieuwe schoenen opsturen? Krijg ik een job in de gevangenis?

Libbrecht: “Ik geef zeker niet zomaar alles wat ze vragen. Ik ben niet de vijand, maar ze zien me zeker niet altijd graag komen. Als ze van mij iets gedaan willen krijgen of een positief advies willen om buiten te mogen, dan moeten ze me hun hele leven vertellen, zwakheden en kleine kantjes inbegrepen.”

Ben je soms bang van wie voor je zit?

Libbrecht: “Er zit een knop voor noodgevallen onder mijn bureau, maar die heb ik nog nooit moeten gebruiken. Bang ben ik niet echt. Als ze angst op mijn gezicht zouden zien, dan zouden ze er zeker gebruik van maken. Maar als ik slecht nieuws moet brengen en niet weet hoe hevig ze gaan reageren, dan vraag ik een penitentiair beambte om aan de deur te staan. Toen ik nog in de mannengevangenis van Hoogstraten werkte, heeft iemand me een keer bij mijn polsen gegrepen. Mijn instinct nam het over: ik heb mijn stem laten zakken, ben rustig beginnen te praten en heb hem de hele tijd in de ogen gekeken. Uiteindelijk is hij gekalmeerd en vroeg hij zelf om te mogen vertrekken naar zijn cel.”

Heb je als vrouw op zulke momenten een voordeel?

Colpaert: “Soms. Het hangt af van wie je voor je hebt. Ik ben minder in de wieg gelegd om in een vrouwengevangenis te werken, denk ik. Daar vloeien meer traantjes. Hier kan ik de mannen hard confronteren en dat ligt me beter.”

Wordt er dan niet gehuild bij de mannen?

Colpaert: “Jawel. Ik heb al kleerkasten in tranen zien uitbarsten. Eigenlijk vind ik dat goed: als ze eens goed huilen om wat ze hebben uitgestoken en geen woorden meer hebben om eraan vuil te maken, dan weet je dat die emotie écht is.”

Libbrecht: “Bij vrouwen zijn tranen niet altijd een teken dat ze beseffen wat ze hebben gedaan.”

Er wordt nochtans een potje gejankt aan jouw bureau.

Libbrecht: “Ja. Het gebeurt dat mensen komen uithuilen. Soms maak ik me na zo’n gesprek ook zorgen, heb ik het gevoel dat het niet goed is afgerond.”

Colpaert: “Het is onze taak om ervoor te zorgen dat mensen hun detentie heelhuids doorkomen. Je hebt er die met suïcidale gedachten binnenkomen, anderen worden hier suïcidaal. Je wilt niemand op zo’n manier verliezen, wat hij ook op z’n kerfstok heeft.

“Ruiselede is wat dat betreft een goeie inrichting: het gebrek aan privacy is zo groot dat je al heel erg je best moet doen om in een hoekje iets doms uit te steken. We hebben het één keer meegemaakt en gelukkig waren we er op tijd bij. Maar in een gesloten gevangenis gaan de cellen ’s avonds dicht en pas ’s ochtends weer open. Er is bijna geen enkele gesloten instelling die geen suïcides meemaakt.”

Libbrecht: “Voor ik er werkte, hebben we in Brugge in zeer korte tijd drie vrouwen verloren. Dat was heel heftig voor het personeel en de familie. Maak ik me echt zorgen, dan laat ik een penitentiair beambte hen om de 15 minuten door het luikje van hun cel checken. Maar op die korte tijd kun je nog veel doen. Suïcides gebeuren helaas overal, binnen én buiten de gevangenis.”

Petra, we zien je furieus reageren op een gedetineerde die net een zedendelinquent heeft uitgescholden.

Colpaert: “De zedendelinquenten zijn hier vaak de kop van Jut, maar niemand wordt er beter van als wij een pestcultuur ondersteunen. We kunnen niet toelaten dat de ene gedetineerde respectvol wordt behandeld en de andere als een paria. Dan duw je mensen in een depressie. Ook zedendelinquenten moeten we klaarstomen om straks weer naar buiten te gaan. Als ze hier apathisch worden, zullen ze nooit vervroegd vrijkomen. Wie tot het einde van zijn straf blijft zitten, komt zonder voorwaarden en dus ook zonder verplichte therapie vrij. Dan kun je er bijna van op aan dat er nog feiten zullen volgen.”

Charline, jij spreekt een aardig mondje Bosnisch. Dat kan van pas komen in een gevangenis.

Libbrecht: “Na mijn studies vond ik niet meteen werk. Ik heb eerst maandenlang in een fabriek gestaan – heel leerrijk – en ben daarna als vrijwilliger naar Bosnië gegaan. Ik heb er een jaar heroïneverslaafden begeleid.

“Eén keer heb ik het meegemaakt dat ik een gedetineerde in het Servo-Kroatisch zijn ontsnappingsplan uit de doeken hoorde doen. Hij had me gevraagd of hij zijn familie mocht bellen. Nietsvermoedend begon hij instructies te geven: ‘Ik ga om dat uur daar zijn, sta jij dan klaar met de auto?’ Na dat telefoontje ging ik eerst voort in het Nederlands, maar bij het buitengaan zei ik ‘tot ziens’ in het Servo-Kroatisch. Ik heb zelden iemand zo bleek zien wegtrekken (lacht). Nadat ik de directie had verwittigd, is die man overgeplaatst.”

Elke dag komen in België vijftig mensen vrij, zo begint elke aflevering van Ooit vrij. Jullie spelen een cruciale rol bij die vrijlating.

Colpaert: “Ik vraag vaak aan mijn mannen: ‘Wat is jouw plan? Wat ga je doen?’ Komen ze met een onrealistisch plan, dan is dat hét moment om hen nog eens te confronteren met wat in hun dossier staat. Een ex-drugsdealer die zegt dat hij vrachtwagenchauffeur wil worden? Nee, dat gaan we niet doen. Met een cocaïneverslaving in de horeca gaan werken? Geen goed idee. Een speedverslaving combineren met een job die een hoog tempo vereist? Dat is bijna vragen om herval. Ook bij iemand die 50.000 euro schulden heeft en beweert dat hij die zal aflossen aan 25 euro per maand, weten we al: dat zal niet lukken. Of van iemand die van plan is om te gaan samenwonen met een vriendin die nog verslaafd is, terwijl hij hier net een jaar clean is gebleven, weet je dat het niet lang zal duren voor het fout loopt.

“Vaak vraag ik het rechtuit: ‘Als jij nu rechter was, zou jij dit plan dan goedkeuren?’ Heel vaak zien ze dan zelf ook wel in dat het niet haalbaar is. En als ze hier iets mispeuterd hebben en er een tuchtstraf moet volgen, vraag ik: ‘Hoe zou jij jezelf nu straffen?’ Vaak geven ze zichzelf een zwaardere straf dan wat wij in ons hoofd hadden.”

Wilfried, de sympathieke overvaller uit de eerste reeks van Ooit vrij, is sinds maart op vrije voeten, na twintig jaar cel. Toen Humo hem enkele weken geleden belde, vertelde hij dat die overgang niet rimpelloos verloopt: hij voelt zich nu vaker levensmoe dan vroeger.

Libbrecht: “Een gevangenis biedt structuur. Elke dag vraagt iemand hoe het met je gaat. Als dat plots wegvalt, kun je als gedetineerde alleen maar hopen dat iemand hierbuiten je die vraag nog zal stellen.

“We hadden hier een vrouw die na jaren vrijkwam. Ze was haar hele leven in en uit de gevangenis geweest, een echte draaideurcrimineel. Ze kende niks anders meer. Na haar vrijlating kwam ze geregeld aan de poort smeken om weer binnen te mogen. Dan belde de portier: ‘Ze staat hier weer, wat moet ik doen?’ Ik ging dan even met haar praten, maar meer kon ik niet doen.”

Colpaert: “Wij maken het ook mee dat moeders bellen: ‘Hij is vrij, maar mag hij niet terugkeren? Hij mist jullie zo.’ Met al het werk op de boerderij is het hier heel druk, maar ze zijn ook zelden eenzaam. Vooral daar hebben ze het buiten moeilijk mee: de stilte, de eenzaamheid. Hier staan ze nog luid te verkondigen dat ze het zeker niet zullen missen, maar zodra ze buiten zijn, missen ze iedereen, zelfs de chefs.”

Libbrecht: “Ik geef iedereen die vertrekt mijn telefoonnummer in de gevangenis mee. Ze mogen me altijd bellen. Sommigen blijven dat doen, zelfs jaren na hun vrijlating. Gewoon, om ‘dank je’ te zeggen. Daarvoor blijf ik het doen: voor zij die iets geleerd hebben en zij die ik nooit meer terugzie.”

© Humo