Direct naar artikelinhoud
InterviewLize Spit

Lize Spit schrijft tweede roman: ‘Ik zat de voorbije jaren slecht in mijn vel’

Lize Spit: ‘Ik heb alle zinnen en alinea’s meermaals herschreven. ik dacht constant: het moet goed zijn, het moet goed zijn.’Beeld Daniil Lavrovski

Het grote succes van haar debuutroman Het smelt gooide haar leven overhoop, maar Lize Spit (32) liet zich niet kisten. Sinds donderdag ligt haar tweede roman, Ik ben er niet, in de boekhandels. ‘Eigenlijk wil ik nog altijd gewoon dat iedereen mij leuk vindt.’

‘Rue de l’autonomie’, zo heet de straat waarin ze woont en na het lezen van haar boek en na een lang gesprek met haar, vraag je je af hoeveel symboliek een straatnaam kan verdragen. Lize Spit glimlacht vaak, maar oogt wat breekbaar. Ze maakt er geen geheim van dat de druk voor deze tweede roman heel hoog was. Dat ze met een klein hart uitkijkt naar de recensies en naar wat de lezers vinden van Ik ben er niet.

Het is een delicate kwestie, een schrijver interviewen over een roman die nog maar net verschenen is. Want wat kun je vertellen en wat nog niet? Laten we in deze tweede alinea dit al meegeven: in Ik ben er niet deelt een zekere Leo een appartement in Brussel met haar vriend Simon. Toen de getalenteerde grafisch vormgever met haar een relatie begon, omschreef Leo zichzelf zo: ‘Een slapeloze scenariostudent die hamster-eten at, die enkel zorg wist te dragen voor zichzelf door voor anderen te zorgen, wier binnenkant aanvoelde als een lege zaal.’

En dan wordt Simon ziek in zijn hoofd.

BIO • 32 jaar, opgegroeid in Viersel • studeerde scenarioschrijven • woont in Brussel • bracht in 2016 haar debuutroman Het smelt uit, dat een groot succes werd: 200.000 verkochte exemplaren, meerdere vertalingen en literaire prijzen, en een op stapel staande verfilming • heeft een relatie met schrijver Rob van Essen 

Terwijl Lize Spit Het smelt nog volop aan het schrijven was, kreeg haar tweede boek al danig vorm. Het was een periode waarin ze vaak in het ziekenhuis kwam, als bezoeker, net zoals de ik-verteller in Ik ben er niet. Ze nam notities van wat ze zag en hoorde, en de basis van haar tweede roman was gelegd. Dat gaf haar een geruststellend gevoel, zegt ze, toen Het smelt zo’n groot succes bleek te zijn. “Ik was heel blij dat ik niet van nul moest beginnen aan een nieuwe roman waarvan de verwachtingen zo hoog lagen.”

Maar naast een zegen was die aanvangspositie ook een vloek, vertelt ze. “Dit boek is niet in een vlaag tot stand gekomen. Ik heb er vier jaar aan gewerkt, en heb alle zinnen en alinea’s meermaals herschreven. Ik dacht voortdurend: het moet goed zijn, het moet goed zijn. Ook omdat ik merkte dat mijn woorden toch niet altijd exact weerspiegelden wat ik wilde overbrengen. Anderzijds kun je dat als schrijver nooit helemaal bereiken, denk ik. Door dit boek te schrijven heb ik dus ook leren accepteren dat een roman altijd maar één versie is van het wijde, kronkelende verhaal dat in jezelf zit.”

Toen u eind november aankondigde dat uw tweede roman op 10 december zou verschijnen, zei u: ‘Dit verhaal is van persoonlijk belang voor mij’. Wat bedoelde u daarmee?

“De thematiek van dit verhaal is geestesziekte, en dat ligt me erg na aan het hart. Ik ben al heel mijn leven omringd geweest door mensen die ermee worstelen. In mijn jeugd, in mijn latere leven, bij vrienden. Daarover wilde ik schrijven, op een juiste manier. In het boek stel ik de vraag: hoe kijk je naar iemand met een geestesziekte? Kun je hem of haar nog vertrouwen als die lange tijd zichzelf niet is geweest?

“Ik wil wel benadrukken dat het geen autobiografisch verhaal is. Net zoals bij Het smelt vertrek ik van bepaalde persoonlijke ervaringen en daar bouw ik dan een roman rond. Door een plot te construeren, de achtergrond van de verschillende personages te bedenken en de plek waar ze wonen, maak ik er fictie van. Net zoals bij Het smelt was dat ook nu weer een heel karwei. (glimlacht) Het was alsof ik de voorbije jaren voortdurend een grote trechter op mijn hoofd meedroeg waarin tientallen romantechnische elementen zaten die op het einde van de rit allemaal op hun plaats moesten vallen.”

Was het een bewuste keuze om niet het hoofdpersonage Leo een psychische ziekte te laten doormaken, maar wel haar partner?

“Ja, het is ook alleen maar vanuit dit perspectief dat ik het recht had om het te vertellen, vond ik. Dit boek laat zien hoe het is om als naaste samen te leven met iemand die psychisch ziek wordt. Mensen in de dichte omgeving worden immers even hard geraakt door zo’n gebeurtenis.

“Ik wilde op een milde, begripvolle manier over geestesziekte schrijven. Leo velt dus nooit een oordeel over het gedrag van Simon, hoe angstig het haar ook maakt. Zo’n ziekte is immers iets wat je overkomt, je kunt er weinig aan doen.

“Daarnaast is Leo een personage dat heel hard wil blijven geloven dat het goed komt, en dus ook erg lang ontkent dat het fout gaat. Ik vind dat een heel menselijke reactie. Het is een van de moeilijkste dingen als je naast je iemand ziet ontsporen: wanneer grijp je in? Op welk moment heb je daar meer over te zeggen dan de persoon zelf?”

Je kunt misschien ook niet meer helder zien hoe erg het is. Een buitenstaander ziet iemand evolueren van a naar z, maar een naaste maakt het hele alfabet ertussen mee.

“Precies. En voor Leo komt daar bij dat ze voor haar eigen veiligheid en geluk zo vervlochten is met Simon, dat ze de escalerende situatie amper kan ontmantelen, want dan ontmantelt ze haar eigen leven.”

Hoe zou u zelf de titel van de roman uitleggen?

“Als Leo haar werkdag net begonnen is, wordt ze opgebeld met het nieuws dat haar partner op het punt staat om iets vreselijks te doen. Ze probeert hem te bellen maar het lukt niet.

Ik ben er niet verwijst dus enerzijds naar iemand die er niet is aan de andere kant van de lijn, maar er heerst ook een grotere afwezigheid. Simon is zichzelf niet meer. En hij en Leo hebben ouders die er onvoldoende zijn geweest of overleden zijn.

“Er niet zijn is de oorzaak van het verdriet in het boek, en daartegenover staat het grote verlangen om er juist wel te kunnen zijn in de wereld.”

Beter kan een titel niet passen, als ik het zo hoor.

(lacht) “Inderdaad. Rob heeft hem bedacht (Rob van Essen, Nederlands schrijver en sinds enige tijd partner van Lize Spit, red.). Ik ben er heel blij mee. Alle andere mogelijke titels die nog op tafel kwamen, verbleekten bij deze.”

U hebt opnieuw een spannend scenario gecreëerd. U maakt er zelfs een metafictioneel gegeven van, want de ik-verteller heeft scenario gestudeerd in Brussel en verwijst een aantal keer uitdrukkelijk naar hoe je suspense kunt bouwen in een plot. Wilde u als schrijver expliciet duidelijk maken dat u opnieuw met veel plezier voor deze verteltechniek hebt gekozen?

“Misschien is het wel een statement, ja. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ik een verhaal wil vertellen zonder na te denken over hóé ik dat ga doen. Dat is nu eenmaal hoe ik als scenarist ben opgeleid. Je kunt niet aan een film beginnen te werken zonder te weten hoe je hem gaat structureren.

‘Dat ik de voorbije jaren slecht in mijn vel zat, heeft er ook toe geleid dat mijn intuïtie verdween.’Beeld Daniil Lavrovski

Ik ben er niet zit wel helemaal anders in elkaar dan Het smelt. Daar had je drie verhaallijnen die in elkaar vasthaakten, elk met een aparte spanningsboog. Nu is er een lijn in het heden – waarin een personage zich gedurende een aantal minuten verplaatst met als achtergrond de dwingende vraag ‘Komt ze op tijd?’ – en daaronder zit een laag die het voorbije jaar tussen Leo en Simon reconstrueert. Dat onderste verhaal kent veel minder die spanningsboog, juist omdat ik daarin het wispelturige verloop van een geestesziekte wilde weergeven.

(denkt even na) “Kijk, ik ben niet iemand die de polemiek opzoekt, maar ik erger mij soms aan hoe er wordt neergekeken op boeken die spannend geschreven zijn. Ze worden in de hoek van ‘het spannende boek’ geduwd, wat dan tegenover ‘literaire roman’ zou staan. Tegen wie daar smalend over doet, zou ik willen zeggen: probeer het anders zelf ook eens, want het is behoorlijk moeilijk werk.

“Voor mij is de basisvraag tijdens het schrijven: hoe hou ik mijn lezer vast? Het is een proces van geven en nemen, een zoektocht naar een goed evenwicht: een inspanning van de lezer verwachten, maar er spanning voor in ruil geven. Om de zwaarte van de inhoud te compenseren, maak ik iets waarin de lezer wil doorlezen.”

Dat is juist wat u wel eens door sommigen wordt aangewreven, dat u de lezer te veel wilt pleasen.

“Tja, goed dat er dan nog andere boeken bestaan die dat niet doen, zeker? Ik snap toch echt niet waarom een boek ‘moeilijk’ zou moeten zijn om een degelijke leeservaring te bieden. De kunstenaar als grote maker en het publiek die zijn worp dan maar moet nemen zoals die is: misschien ben ik te nederig om zo’n houding aan te nemen. En nogmaals: tijdens mijn opleiding werden wij gedrild in nadenken over de manier waarop we onze vertelling gingen doen. Voor mij is het geen techniekje dat ik eventjes hanteer, het is een grondhouding.”

Toen ik u in 2015 interviewde, zei u: ‘Door het schrijven ben ik nooit meer eenzaam’. Dat geldt ook voor Leo. Ze schrijft columns over wat ze meemaakt met Simon, en ze zegt: ‘Ik kon niet anders dan overdrijven, schepjes eenzaamheid erbovenop doen, enkel zo controleerde ik de werkelijkheid, die groot en woest was en vaak verdrietig, zo troefde ik haar af en temde ik haar.’ Is dat de kern van uw schrijverschap?

“Ik denk het wel. Schrijven is voor mij bijna een levenshouding die het mogelijk maakt om te blijven volhouden. Er kan van alles gebeuren, maar ik heb altijd de mogelijkheid om iets te doen met wat ik meemaak. Op moeilijke momenten klamp ik me er echt aan vast. Dan denk ik: ‘Opletten, Lize, dit is niet enkel erg, maar ook interessant. Wat kunnen we hiermee?’” (glimlacht)

Een beetje zoals het ingebeelde vriendje dat kinderen soms hebben om niet alleen te zijn.

“Precies. Schrijven is mijn imaginaire vriend. En die vriend mag je niet teleurstellen. Daarom was het ook zo belangrijk voor mij om dit boek te schrijven. Ik heb zo’n houvast gehad aan de gedachte dat ik over geestesziekte zou kunnen schrijven, dat ik het bijna verplicht was om dit boek te voltooien.

“Als ik de moeilijke situaties van de afgelopen jaren niet in een verhaal had gegoten, zou het voelen alsof ik een belofte niet was nagekomen. Dan zou ik mezelf bovendien al die jaren hebben voorgelogen dat ik gebeurtenissen altijd kan omzetten in taal en iets moois kan maken van de lelijkheid.”

Het klinkt wel als labeur. Niet alsof u vier jaar lang genoten hebt van dit proces.

“Een tweede boek is altijd lastig, zeker als het eerste zo’n succes is geweest. Er zijn vast schrijvers die bij al die aandacht, prijzen en complimenten zouden floreren en denken: nu ben ik een groot schrijver. Ik heb dat nooit gedacht van mezelf.

“Weet je, eigenlijk wil ik nog altijd gewoon dat iedereen mij leuk vindt. Maar als je een boek schrijft, moet je nog meer dan anders accepteren dat je niet door iedereen leuk gevonden wordt. Ook al hebben ontzettend veel mensen Het smelt omarmd, toch zijn er ook die teleurgesteld waren. Dat raakt me dan toch.

“In die zin was het nog extra moeilijk om aan deze tweede roman te beginnen, omdat ik in tegenstelling tot de eerste keer al vanaf het begin wist dat ik niet iedereen blij zou kunnen maken met mijn boek. (lacht)

(denkt na) “Het grote succes van Het smelt is heel ingrijpend geweest voor mijn leven. Ik was veel van huis weg. Ik miste verjaardagen van vrienden omdat ik ergens een lezing had. Dat nam ik mezelf kwalijk. Ik weet nog dat ik tijdens een van mijn eerste interviews voor Het smelt zei: ‘Ik wil alles behouden wat er is’. Maar alles veranderde.

“Om te beginnen moest ik ‘nee’ leren zeggen. En tijdens het schrijven van Ik ben er niet ben ik verhuisd.

“Weggaan uit het appartement dat ik met mijn toenmalige vriend deelde, heeft me veel moeite gekost. Een jaar op voorhand was ik al afscheid aan het nemen. Een laatste keer kerst in dat huis, er een laatste keer in bad. Ineens ben je een thuis aan het opbreken en steekt je leven in dozen. Vlak daarna zijn we ook uit elkaar gegaan. Alles verdween: mijn huis en mijn thuishaven.

Lize Spit schrijft tweede roman: ‘Ik zat de voorbije jaren slecht in mijn vel’
Beeld DasMag

“Dus nee, de afgelopen vier jaar waren geen eenvoudige periode. Ik ben dan ook heel opgelucht dat dit boek eindelijk is afgewerkt.”

Is met deze tweede roman voor de schrijfster en de mens Lize Spit een periode afgesloten?

“Dat denk ik wel. Als Het smelt over de kindertijd ging, gaat Ik ben er niet over de volwassenheid. Die twee vormen dus een belangrijke tandem. (lacht) Maar ik denk dat ik 60 jaar ga moeten worden voor ik hier opnieuw zo’n boek ga naast leggen. De boeken die ik in de toekomst ga schrijven, zullen op een andere plank in mijn boekenkast komen te liggen.”

De fundamentele eenzaamheid van de hoofdpersonages, de gruwelijkheden, het ontwrichte gezin waaruit Leo en Simon komen: een complete stijlbreuk met Het smelt is uw nieuwe roman inderdaad niet geworden.

“Het is geen vervolg op Het smelt, laat dat duidelijk zijn. Maar ik heb wel opnieuw voor een ik-verteller gekozen. Dat zal er samen met de schrijfstijl en bepaalde thematieken wel voor zorgen dat Ik ben er niet verwant is aan mijn debuut. Maar is dat niet logisch? Het is tenslotte een boek van dezelfde schrijver.

“Misschien klinkt dit snoeverig, maar ik denk dat iemand die begint te lezen in deze roman zonder te weten wie de auteur is, na enkele pagina’s toch kan zeggen: ‘Dit is een boek van Lize Spit’. Dat is wat men volgens mij bedoelt met ‘een stem hebben’.”

Leo en Simon hebben een heel hechte band. Deels valt dat te verklaren door hun thuissituatie die geen veilige haven is geweest. Het is een thematiek die u als schrijver belangrijk vindt.

“Meer zelfs, het is een thematiek waaraan ik bijna schatplichtig ben. “Ik ken dit onderwerp goed en dus kan ik er iets zinnigs over schrijven, denk ik.

“Leo komt terecht in Brussel en pas daar, bij ­Simon, vindt ze een thuis: een plek waar ze kan zijn wie ze wil zijn. Maar als je geen veilige plek hebt gehad om als kind in op te groeien, laat je altijd maar over je grenzen heen gaan. Omdat je nooit meer een stap terug kunt zetten. Je kunt niet vluchten naar een andere thuis, want die is er niet.

“Leo zegt over haar en Simon: ‘Wij waren de twee scheefgezakte pilaren die, zodra je ze tegen elkaar aan deed leunen, steviger zouden staan dan één ongeschonden, op zichzelf staande pilaar ooit kon.’ Zo is het voor onveilig gehechte mensen.

“De eerste jaren van je leven bepalen ontzettend veel. Wie in een ontwricht gezin opgroeit, ontwikkelt bepaalde systemen om stand te houden. En pas als je 25 of 30 jaar bent, veilig in je nieuwe, zelfgebouwde thuis zit, en je van een overlevingsmodus eindelijk naar een leefmodus kunt gaan, begint de echte worsteling. Want dan moet je gaan vechten tegen die systemen, die overbodig zijn geworden maar die je wel nog met je meesleept.”

Van Leo zou je kunnen zeggen dat ze in permanente staat van alarm is.

“Ja, ze slaapt bijvoorbeeld heel moeilijk. Dat is een van die systemen waar ik het net over had. Als er thuis op elk moment iets ergs kan gebeuren, moet je altijd waakzaam blijven, ook ’s nachts.

“De belangrijkste taak van Leo, heel haar leven al, is ervoor zorgen dat anderen zich goed voelen en gelukkig zijn. Ze wil de oplossing kunnen zijn voor de problemen van anderen, dat heeft ze zo geleerd. De enige manier waarop ze zichzelf een stem geeft, is via het schrijven.

‘Schrijven is mijn imaginaire vriend. En die vriend mag je niet teleurstellen.’Beeld Daniil Lavrovski

“Daar lopen wel parallellen met mij als mens. In het boek houdt Leo zich staande door voor anderen te zorgen en via die omweg voor zichzelf te zorgen. Enkel als ze voor Simon kookt, eet ze zelf ook goed. Het gebeurt wanneer je als kind gedurende lange tijd de rol van ouder op je hebt moeten nemen, met alles wat daarbij komt van taken en verantwoordelijkheden. Parentificatie, heet dat proces. Het is een patroon waar je heel moeilijk uitraakt. Zeker in een relatie. Je gaat zo hard voor iemand zorgen dat je zijn leven bijna overneemt.

“Leo zou eindeloos kunnen doorgaan met die rol. Werkelijk op geen enkel moment vraagt ze zich af: en ik? Pas wanneer er derden in gevaar komen, ziet ze in dat het zo echt niet verder kan. Ze offert zich bijna helemaal op, maar ik begrijp datwel. Het is een gemakkelijke manier van zingeving.”

Ook omdat je niet bezig moet zijn met de vraag wie je zelf bent.

“Exact. Het is iets waar ik zelf ook veel last van heb. Ik heb de neiging om mij weg te cijferen als mens, en via het schrijven probeer ik dat dan goed te maken. Schrijven is voor mezelf kiezen, het is een plek die ik veroverd heb. In mijn literatuur ervaar ik een stelligheid die ik in het leven niet heb.

“Op dat vlak vertoon ik wel wat verwantschap met Marieke Lucas Rijneveld. Niet verwonderlijk dat we goed bevriend zijn, denk ik. Schrijven is voor ons vervlochten met onszelf handhaven. ­Alleen is dat een erg broos patroon. Want wat als het schrijven toch ooit wegvalt?

“Bovendien is er altijd het schuldgevoel. Het smelt was fictie, maar sommige mensen herkenden zich er wel in, en schrijven betekent dus verraad plegen. Dat schuldgevoel heb ik ook uitgewerkt als thema in Ik ben er niet.”

In februari 2020 schreef u in uw column in De Morgen dat u een antidepressivum neemt. U bent daar heel open over.

“Ik heb weinig last van taboes. Het kost me echt geen enkele moeite om te zeggen dat ik best vaak last heb van depressieve gedachten en daar medicatie voor neem. Ik zie dat niet als falen. Ik vind de vraag zelfs gekker dan het feit dat ik erover geschreven heb.

“Natuurlijk, ik ben een zelfstandige schrijver, ik zal er nooit door een baas of overste op aangesproken worden. Ik kan me perfect voorstellen dat anderen met meer wantrouwen in hun werkomgeving te maken krijgen als ze zeggen dat ze een antidepressivum nemen.

“Ik ben overigens al een tijdje gestopt met mijn medicatie. De bijwerkingen werden te lastig. Fysiek werd ik er heel gespannen van, en slapen werd op den duur erg moeilijk. Maar je merkt wel dat zo’n antidepressivum je gedachten wat zachter maakt. Alsof er een donker laagje wordt afgehaald.”

Eind november had u het in uw column over het schrijfproces dat aan Ik ben er niet voorafging: ‘Er speelde een bandje voortdurend hetzelfde liedje: ze kan het niet, ze kan het niet, wiedewiedewiet. Het bandje had een wisselende bezetting, van recensenten tot collega’s tot vrienden, iedereen die ik kende zong in mijn gedachten wel eens mee met het refrein.’ Hebt u nu nog dat gevoel?

(lacht) “Ik vrees van wel. Mensen denken dat de hoeveelheid bewondering voor Het smelt gelijkstaat met pakken gekweekt zelfvertrouwen, maar zo werkt het dus niet bij mij. Het feit dat ik de voorbije jaren slecht in mijn vel zat, heeft er ook toe geleid dat mijn intuïtie verdween. Als ik fragmenten van mijn boek liet lezen aan mijn redacteur of mijn vriend, en de ene dit zei en de andere dat, wist ik gewoon niet meer wat ik zelf vond. Ik ben daar heel bewust opnieuw op zoek naar moeten gaan.”

Kunt op dit punt toch ook al genieten van het feit dat u weer een roman hebt geschreven?

“Nog niet. Ik ben echt wat bang voor de recensies. Het is belachelijk, maar ik voel dat ik ontzettend kwetsbaar ben. Het is niet omdat je op de cover van een krant staat, dat je vanbinnen niet heel week kunt zijn. Ik weet dat ik het beeld van mezelf en van mijn werk te veel laat afhangen van wat anderen van mij vinden, maar dat is nu eenmaal kenmerkend voor mijn leven. Het is alsof er in mij een mormel zit dat altijd meer gaat knagen.”

Zelftwijfel kan een pervers effect hebben. Want hoe meer je zegt: ik weet niet of ik het kan, hoe meer anderen kunnen gaan denken: we weten niet of ze het kan.

“Ik weet het. En ik zie rondom mij ook wel de schrijvers die heel goed zijn in het creëren van een mythe rond zichzelf. Het valt me trouwens op dat het meestal mannen zijn. Als je maar vaak genoeg roept dat je De Grote Roman geschreven hebt, gaan mensen het ook gemakkelijker geloven.

“Versta me niet verkeerd: ik weet dat Het smelt en Ik ben er niet goede romans zijn. En ik kan echt wel zien wat Het smelt veroorzaakt heeft, hoe het heeft geleefd bij lezers, en voor welke literaire prijzen ik ermee genomineerd ben. Ik ben iemand geworden door dat boek. Een schrijfster. En daar ben ik heel dankbaar voor.

“Soms denk ik dus: moet ik in interviews wel de hele tijd spreken over mijn twijfel? Maar alles wat ik doe is zo doortrokken van die twijfel, dat het heel raar zou zijn om het tegendeel te vertellen. Al die lezingen en interviews kan ik ook maar aan omdat ik ze als mezelf geef. Er een schijnvertoning van maken en dan bang zijn om door de mand te vallen, dat zou ik niet kunnen.”

Het smelt kreeg heel veel lof, maar hier en daar was er ook kritiek, met name op het taalgebruik dat mank of zelfs foutief genoemd werd. Hebt u daar deze keer speciaal op gelet?

(lacht) “Het zal wel zijn. Kijk, ik had die kritiek niet verwacht en ik was er ook niet blij mee. Taal moet kloppen. Tegelijk was er ook een stemmetje in mij dat zei: en wat dan nog? Tik- en schrijffouten mogen natuurlijk niet in een roman staan, maar mijn taal is nu eenmaal mijn taal. Een roman is geen academische tekst. Eigenlijk kan een roman alles doen wat hij wil.

“Maar voor dit boek hebben we toch op veilig gespeeld en de uitgeverij heeft er twee correctoren in plaats van één laten overgaan. Zij gaven opmerkingen in rood en in potlood. Die in rood waren taalkundige fouten, en die zijn verbeterd. De opmerkingen in potlood waren suggesties. Dat ging dan bijvoorbeeld over een woord dat in Vlaanderen wordt gebruikt, maar in Nederland niet. Die Vlaamse woorden heb ik vrijwel allemaal laten staan. (glimlacht) Mijn idioom wil ik trouw blijven.”

Hebt u uw roman aan Rob laten lezen?

“Aan het begin van de eerste lockdown heeft hij een groot stuk gelezen. En in de zomer het hele boek. Rob heeft ook ervaring als redacteur en ik had hem gezegd: durf streng te zijn, je mag me niet sparen. Maar het was niet nodig om gespaard te worden. Hij vond het goed.

“Rob had wel een andere mening dan mijn redacteur over hoe het einde moest zijn. Dat was lastig. Twee mensen van wie ik de mening erg belangrijk vind, zeiden elk iets helemaal anders. Wie moest ik nu volgen? Uiteindelijk heb ik het einde dan nog wat herschreven. (lacht) Nu zijn ze er allebei tevreden mee, denk ik.”

Vlak voor dit interview naar de drukker ging en nog voor de eerste exemplaren van Ik ben er niet in de boekhandels lagen, maakte Lize Spit op Facebook bekend dat er al een tweede druk van haar roman in de maak is, nadat de eerste druk van 40.000 exemplaren al bijna de deur uit is wegens de vele vooruitbestellingen.

We vragen haar of ze daar nog iets over kwijt wil. “Ik schrik er zelf van”, zegt ze. “En ik voel een grote dankbaarheid. Nu klinkt er plots ook een ander koor, tegen het ze-kan-het-niet-bandje in. Ze zingen: ‘Wiedewiedewiet, pieker maar niet’.”

* We geven 25 gesigneerde exemplaren van Ik ben er niet weg. Deelnemen kan via demorgen.be/lizespit

* Op 18 december vanaf 12 uur is er een chatsessie met de auteur. Lezers kunnen vanaf vandaag vragen insturen via demorgen.be/chat

* Lize Spit, Ik ben er niet, Das Mag, 576 p., 25,99 euro.