Lieselotte Smaers en haar grootmoeder. © RR

Nabestaanden over uitbraak in Mols rusthuis: “Ik denk dat bomma heeft afgezien”

Mol -

Gisele Lievens verloor haar moeder in woonzorgcentrum Hemelrijck tijdens de grote corona-uitbraak daar. Deftig afscheid heeft ze niet kunnen nemen. Giseles dochter Lieselotte Smaers verwoordt in een emotionele tekst wat beiden voelen, en waarom het anders moet. “Opeens mocht bezoek wel, maar de morfine arriveerde eerder.”

Guy Van Nieuwenhuysen

Lees hieronder de volledige tekst.


Bomma kreeg bezoek

“Als ik oud en dement ben, dan zet je mij in de rolstoel en duw je mij van de berg af! Of dan geef je me gewoon een spuitje!”

“Oei, dan breng ik mezelf ook in moeilijkheden.”

“Dus daarmee zeg je dat je met mij hetzelfde gaat doen? In zo’n rusthuis steken?!”

Da’s een beetje kort door de bocht, denk ik. Het lukt gelukkig net op tijd om op mijn tong te bijten en een misplaatste woordenwisseling te voorkomen met mijn moeder. Ze heeft net de hare verloren. Ik mijn bomma.

Ik besluit mijn moeder beter te koesteren: “Ben je boos?” vraag ik.

“Ja, natuurlijk” kalmeert ze. “Iedereen zou moeten weten hoe dit gegaan is.”

Iedereen weet het wel: hulpsint bezoekt rusthuis. Het overgrote deel van de bewoners wordt besmet met het virus. Drie weken later is er een vijfentwintigtal overleden. Het is waarschijnlijk dat er nog meer volgen. Er volgt een rechtszaak. Dit is sensationeel nieuws dat goed leest. Appellerend genoeg om reacties te doen ontstaan die geen zoden aan de dijk brengen, want rouwende of angstige families hebben er niets aan. En het zorgpersoneel ook niet. Wil leed verzachten, dan dient het gedragen te worden. Met acties. Samen.

 ©  rr

Samen is het omgekeerde van privé. In het Armonea rusthuis (Armonea heeft 85 woon- en zorgcentra) had mijn bomma een mooie, ruime privékamer. Met een mooie antieken kast erin. Een overblijfsel van wie ze ooit was: iemand met franjes en frullen, van goeden huize, koket, fijngevoelig, met humor, fier, kieskeurig …

De laatste weken mocht ze er niet meer uit. En niemand kon erin. Ook niet digitaal. Mijn moeder deed nochtans haar best en deed elke dag een nieuwe poging. Ik ben er zeker van dat als zij er niet binnengeraakt, het niemand lukt. Op de website van Armonea staat een keurig overzicht van de veiligheidsmaatregelen. Valt niet aan te tornen. Wat er wél kan, daar zijn geen plannen of middelen voor.

Eén video-call had nochtans een verschil kunnen maken. Wanneer je geen tastbaar afscheid hebt kunnen nemen, worden rouwtaken bemoeilijkt. Dan ben je na een week nog steeds een luid om je heen blaffende buldog (boosheid zonder functie) of iemand die zich elke dag klaarmaakt om de was in het rusthuis te gaan ophalen en de hond sust omdat hij even alleen thuis moet blijven (ontkenning).

De laatste twee dagen kon bezoek opeens wel wegens ‘palliatieve situaties’. Alleen, de morfine arriveerde eerder. Opnieuw, zonder voorafgaand telefoontje.

Lieselotte Smaers en haar grootmoeder. © RR

Ik werd bij het arriveren aan wat we eerst het home noemden fysiek onwel en bracht een paar uur slapend in de auto door. Mijn moeder trok – verpakt in plastiek – naar binnen, maar kon geen afscheid meer nemen. Wat ze wel deed op de terugweg van het mausoleum, was de blik terugvinden van een ander verdwaasd oudje. Geparkeerd voor het raam stond ze in te dommelen. Geen abnormaal zicht, moest er aan de andere kant van het raam geen familie staan die alles deed om haar aandacht te trekken.

Ik vind privé in sommige contexten moeilijk te begrijpen. Moreel verwerpelijk zelfs. De privatisering van de zorg haalde nochtans ook de krantenkoppen deze week. Misschien kan het niet anders, toch vraag ik het me af: is het gepast om zorg tussen privé en bedrijf te steken? Op welke manier kan zorg dan duurzaam overeind blijven?

Moest zorg geen business zijn, dan zouden zorgmedewerkers de telefoon vasthouden voor een videogesprek. Of de hand van de verwarde bewoner om geduldig samen te wuiven naar de familie voor het raam. Dat is wat de meeste mensen die deugen doen: reageren op noodzaak. Met je hart. De realiteit is triestiger en vooral hard.

Het gevolg is dat er beelden op ons netvlies blijven plakken die er niet meer af geraken. Grote verbodsborden op de deur van elke kamer met stil schreeuwend leed daarachter. Verlaten gangen met niemand in de buurt die help kan horen. Of kan zien, want op Villa Mozart, de dementieafdeling, kunnen de meesten niet meer spreken voor zichzelf. De wanhoop en angst op de gezichten van de familie voor het raam was wél zichtbaar. De schaamte die onze wangen nu collectief rood doet kleuren ook.

 ©  BELGA

Voordien was wegkijken net nog wel mogelijk. Het leven gaat ook gewoon door na een bezoekje aan de bomma waar je de grenzen steeds een stukje verder mee opschuift. Ik denk aan alle keren dat ik mensen die gevallen waren zonder iemand in de buurt om hen mee op te rapen, aantrof. Of aan degenen die mij om een nieuwe pamper vroeger: “Hey meisje, mijn broek is nat, kan jij met mij naar het toilet gaan?” Of aan de tijd die anderen soms van me afsnoepten, bedelend om een praatje. De pijnpunten zijn dezelfde – geen tijd, te veel nood – alleen hebben de bewoners nu geen natte broek maar liggen ze te sterven. In Hemelrijck en vele andere woon- en zorgcentra ligt er op dit moment een vettige laag over alle leven. We laten onze oudjes daar stikken. En we willen liever niet weten hoe groot de kans is dat ze dit letterlijk doen en alleen. Je zou voor even zelf een versluierende geest willen.

Tien jaar frontotemporale dementie deed veel verdwijnen bij mijn bomma, maar haar gevoel voor humor hield nog lang stand. Als ik haar in betere tijden gevraagd zou hebben wat die Sint daar deed, zou ze smalend hebben geantwoord: “Kinderen zoeken om in een zak te steken.” “Heeft hij er dan gevonden hier, bomma?” “Nee”, zou ze lachen, “’t is ne stommeling, hij had zich vergist van adres”. Hierover wil ik niets meer kwijt dan dat ik hoop dat de Sint en het personeel zich niet schuldig voelen. Ze handelen vanuit een goede intentie.

De kast dus, die gaat naar de verpleegkundige. Ik had het er even lastig mee. De kast is mooi en ik ken die verpleegster niet. Dat komt deels omdat ik me niet hecht aan personeel dat vaak verandert, niet altijd goed Nederlands spreekt en lijkt te houden van verstoppertje spelen op de privékamers. En deels omdat ik meer op bezoek had kunnen gaan. Ik versierde een paar keer per jaar bomma’s wafels met frambozen zodat ze die vrolijk naar binnen kon schrokken. Dat moest stiekem, want ze had diabetes. Ook daarom kon ik haar niet kennen, die verpleegster die ondanks het perfecte recept voor een burn-out bleef staan. Vond in dit alles de tijd om naast mijn bomma te zitten toen ze haar laatste adem uitblies. En om ons dit te vertellen. Menselijkheid, daar geven we het laatste stukje van mijn bomma voor. Van Armonea zelf kwam niets. Ook geen telefoontje toen het helemaal te laat was.

Vanop afstand is het cynisch. Ik krijg het beeld van een slang die in zijn eigen staart bijt.

Een virus waartegen de medische vooruitgang alsnog niet opgewassen is, maakt de meeste slachtoffers in woonzorgcentra. Dezelfde vooruitgang heeft ervoor gezorgd dat zulke plekken bestaan. Vergrijzing is een reëel probleem. Vele doosjes met nog meer pilletjes erin lijken een belofte te doen, maar die is soms loos. Je kan nauwelijks nog van levenskwaliteit spreken als er meer aandacht gaat naar pilletjes toedienen en verzorgingstaken doen dan naar een simpel praatje van mens tot mens. In woon- en zorgcentra kan je zien dat ons besturingssysteem een eindige levensduur heeft. Het is broos. De illusie van maakbaarheid versus de kwetsbaarheid van ons bestaan. Hoe ver kan je hierin gaan?

 ©  Bert De Deken

Kwetsbaarheid maakt dat ik geraakt ben in mijn wezen door dit leed en reageer. Het maakt dat ik compassie voel, de andere kant van leed. Om mijn bomma’s lijden te voorkomen, was het te laat. Ik denk dat ze afgezien heeft. Onnodig angstig is geweest. Alleen donkerte zag. Troost moest ontberen. Het enige wat ik kan doen is deze ervaring delen en hopen dat de volgende bewoners mensen mogen blijven tot op het einde. Ik wens iedereen de moed om echt te kijken en te doen wat mogelijk is. Nu. Om uit te reiken naar elkaar, al is het met een raam ertussen.

Laat dit een oproep zijn om vrijwilligers in te schakelen voor taken die op dit moment levensnoodzakelijk zijn. Om de ogen alleen te sluiten voor menselijkheid. Om desnoods het begrip ‘palliatief’ te herinterpreteren. Toon Hermans wist het beter: “Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje. En alle beetjes die je stierf, ’t is vreemd maar die vergeet je…”

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

MEER OVER