Direct naar artikelinhoud
Interview

‘Mijn zus en ik leerden elkaar wat liefde is’: schrijfster Hind Eljadid verwerkt moeilijke jeugd in een boek

Hind Eljadid: ‘Ik ben heel uitgesproken over mijn geaardheid, om deuren te openen voor andere Marokkaanse meisjes.’Beeld Daniil Lavrovski

Ze groeide op in armoede, met een zieke moeder en een ongenadige vader. Die jaren giet slamdichter en holebi-activist Hind Eljadid (27) nu in een roman. ‘Ik ben lesbisch én een jonge mama én Marokkaans. Maar dat moet geen voorwaarde zijn om gehoord te worden.’

‘Al bij al zag ze er droevig uit, zelfs als ze blij was kon je een soort pijn in haar ogen lezen. Begrijp me niet verkeerd, het verdriet stond haar prachtig, ze droeg het met een elegantie en een kracht die weinigen begrepen. Haar pijn en lijden waren ook haar trots. Zo omschrijf ik haar, een sterke vrouw, mijn mama.’

Na de dood van haar moeder, vijf jaar geleden, deed Hind Eljadid wat schrijvers doen: ze schreef. “Na een tijdje dacht ik: ik kan dit verhaal ook naar buiten brengen. Waarom niet iets vertellen dat waar is? De deuren openzetten en praten over moeilijke onderwerpen? Natuurlijk heb ik vaak getwijfeld, ik heb wel tien keer op het punt gestaan om het boek toch niet uit te brengen. Maar de nood om te vertellen was groter.”

Eljadid is een bekend figuur in het wereldje van spoken word en slampoetry. Haar geëngageerde, maatschappijkritische poëzie leverde de jonge moeder van drie in 2018 al de Bill Award op, de Ultimaprijs voor jong talent. Een jaar eerder won ze al als eerste Belgische vrouw de Van Dale Spoken Award. “Natuurlijk heb ik stress, nu mijn debuut uitkomt. Dit is mijn eerste boek, hè.”

BIO • 27 jaar • schrijver, slampoëet, spokenwordartiest • won in 2017 als eerste Belgische vrouw de Van Dale Spoken Award • won in 2018 de BILL Award, de publieks­prijs van de Ultimas • bezieler van spo­ken­word­platformen Zonder­Wolk en Slam Aleikum • zus van beeldend kunstenaar Zahra Eljadid • woont in Antwerpen, heeft drie kinderen 

Eljadid lacht luid. We zitten in een vergaderzaaltje van de Antwerpse Permekebibliotheek, waar ze kind aan huis is. “Maar ik ben er klaar voor.”

Haar moeder groeide op in een Belgisch-Joods gezin, het was een moeilijke jeugd. Op jonge leeftijd liep ze weg van huis en trouwde met een Marokkaanse man. Het huwelijk was ongelukkig en gewelddadig, de scheiding was even hard en droeg bij tot een slepende ziekte. “Mama heeft een enorm moeilijk leven gehad. Ze was 42 toen ze stierf, maar zag er veel ouder uit. Ze heeft er altijd veel ouder uitgezien dan ze was. Aanvankelijk wilde ik haar verhaal vertellen, maar het was niet mijn leven, ik was er niet bij. Dus is het een boek geworden over zusterliefde, over rouwen, over de onvoorwaardelijke liefde voor je ouder, en vergeving.”

De titel van haar boek, Kruimeldief, verwijst naar de armoede waarin Eljadid en haar zus opgroeiden en de flarden aan herinneringen waarmee ze het boek opbouwde. “Als mensen je over een gebeurtenis in je kindertijd vragen hoe oud je toen was, dan weet je dat toch zelden heel precies? Herinneringen zijn altijd fragmentarisch. En de poëtische stijl laat me toe om niet te expliciet te moeten zijn. Daardoor blijft veel open voor interpretatie, en geef ik de lezer de vrijheid om zichzelf in mijn verhaal te herkennen.”

De titel gaat ook over de ziekte van uw moeder, maar ook dat benoemt u niet expliciet.

“Ik wilde dat open laten. Ze had evengoed kanker of aids kunnen hebben, dan heb je soms ook loshangend vel, of moet je veel overgeven. Dit boek gaat niet zozeer over de ziekte zelf, maar over de manier waarop die het hele gezin gevangenhoudt.”

Toch droeg uw moeder haar lijden met trots, schrijft u.

“Ze was een enorme krachtige vrouw, ook al hadden het leven en haar ziekte haar verwoest. Ze was een doorzetter, een fixer. Ze wilde ook alles zelf doen, vroeg niet graag hulp. De weinige spulletjes die we hadden, behandelde ze met respect. Dat was mooi om te zien: hoe iemand die heel ziek is, toch een enorme trots heeft. Ze zei zelf ook: die ziekte is niet het enige deel van mij. Ze was ook moeder, partner, creatieve vrouw.”

Iemand die ernstig ziek is, wordt snel gedefinieerd door die ziekte?

“Ja, en dat zie ik ook bij mijn zus die kunstenares is en een hoofddoek draagt. Als iemand haar vraagt wat ze doet, dan krijgt ze een rare blik. Ook zij wordt gereduceerd tot ‘vrouw met hoofddoek’.”

Eljadid en haar zus Fatima-Zahra, die het boek illustreerde, groeiden op in een sociaal appartement op Den Dam, in Antwerpen. In haar boek beschrijft ze hoe de zusjes als kleuters al voor hun compleet verzwakte moeder zorgen. Dat ze soms niet buiten mogen spelen omdat hun vader, die gewelddadig kon zijn, hen misschien wel zal meenemen. Hoe de ziekte hun moeder prikkelbaar en onberekenbaar maakte.

“Wie heel ziek is en in constante pijn leeft, wordt heel bitter. Mama reageerde dat af op de enigen die er waren: mijn zus en ik. Dus als je vraagt of ze een goede mama was? Nee, eigenlijk niet. Ze kon de zorg voor twee kleine kinderen niet aan. Wij moesten voor haar zorgen: haar wassen, voeden, aankleden. Natuurlijk is dat geen fijne jeugd. Maar ze heeft wel heel hard haar best gedaan. En was het uiteindelijk haar schuld? Ze heeft ons ook veel meegegeven. Kracht en doorzettingsvermogen. Ze heeft me leren zorgen voor anderen. Ik ben best zorgzaam, ja.”

Kon u met haar praten over de omstandigheden waarin jullie leefden?

“Soms. Ze heeft heel vaak haar verontschuldigingen aangeboden, maar een dag later kon de sfeer weer helemaal anders zijn. Ze had vaak extreme buien, en vaker negatieve dan positieve. Dan was alles onze schuld en moesten we uit haar buurt blijven. Je kon dan zelfs niet even iets uit de koelkast nemen, want dat kon al genoeg zijn om haar razend te maken.

“Het is alsof je met twee verschillende mensen leeft. Het ene moment was ze mijn mama, ik hield van haar en zij van mij. En dan was ze opeens iemand die ik niet kende, die mij angst aanjaagde. Heel verwarrend. Ik durfde nooit iets aan haar te vragen. Het was altijd wachten op het juiste moment, dichterbij komen, weer aanvoelen, peilen naar haar gemoedstoestand.

“Maar op sommige momenten konden we wel met haar praten, en vertelde ze veel over haar eigen jeugd. Ze wilde daarover kunnen praten, maar tegelijk traumatiseerde ze ons met verhalen die wij als kind echt niet aankonden. Maar ze had niemand anders.”

Had uw moeder geen vrienden of familie?

“Nauwelijks. Ze was een heel ongelukkige vrouw die geïsoleerd leefde. Haar grootste angst was dat er niemand op haar begrafenis zou zijn, maar toen die dag dan aanbrak, was er superveel volk. Mensen uit haar verleden, mensen die ze toevallig ergens was tegengekomen, mijn echte vader, mijn stiefvader. Beide mannen op dezelfde plek, voor haar.

“Mijn mama kon geen liefde geven: ze had dat thuis nooit gekregen, en in haar huwelijk ook niet. En hoe kun je iets geven dat je zelf nooit hebt ontvangen? Ik denk dat ze zich misschien comfortabel voelde in haar ongeluk, omdat dat het enige is wat ze kende. Echte vriendschap is ook liefde, maar dat voelde voor haar heel gek. Ik denk dat ze wel graag wilde, maar ze kon het niet.”

Uw vader komt in het boek naar voren als een afwezige maar gewelddadige man. Toch schreef u een gedicht voor hem, waarin u hunkert naar zijn liefde en erkenning.

“Een kind heeft behoefte aan een stabiel gezinsleven, aan een papa tegen wie je op kunt springen en klimmen, aan bevestiging en erkenning. Ik had al geen moeder die er echt was.

“Verlang ik daar nog naar? Nee. We hebben geen contact meer. Ik ben gay, en dat ligt niet makkelijk in de Marokkaanse gemeenschap. Maar soms belt hij me eens, en twee jaar geleden is hij naar een optreden komen kijken. Dat is heel gek, ik ken die man niet. Ik weet niet hoe hij op het boek zal reageren. Maar ik ben hem niets verschuldigd.”

Was het therapeutisch, om uw jeugd in een verhaal te gieten?

“Ja, zeker. Drie jaar geleden had ik dit gesprek niet kunnen voeren zonder te huilen. Maar het heeft me veel kracht gekost om dit boek te schrijven, je beleeft die verhalen constant opnieuw. Af en toe moest ik de tekst een paar maanden opzijleggen voor ik weer verder kon. Ik heb veel gehuild, en mijn zus ook. Maar dat is ook helend. Ik geloof oprecht dat elke traan die je laat vallen, een stukje verdriet is dat je loslaat.”

‘Jezelf toestaan om een pakje kaas te kopen dat veel lekkerder is, maar twee euro duurder dan het goedkoopste merk, dat is een heel proces.’Beeld Daniil Lavrovski

Zag uw zus dat ook meteen zitten, om een boek over jullie moeder uit te brengen?

“Ja, vanaf het eerste hoofdstuk. Het is ons verhaal, we hebben het samen meegemaakt. We zijn sowieso heel close. We schelen maar een jaar, hebben alles gedeeld en elkaar veel geholpen tijdens het rouwproces. We spreken elkaar minstens twee keer per dag, en zien elkaar elke week.

“We hadden het geluk dat we elkaar hadden. We leerden elkaar wat liefde was. Er waren dagen dat mijn zus onze boterhammen voor school smeerde terwijl ik mama eten gaf. Soms waste zij mama, soms ik. We waren een team, een vader en moeder voor elkaar. En niemand begrijpt mijn pijn zoals zij.”

Wat opvalt in het boek, is dat buren, dokters en zelfs kleuterjuffen zeiden: als jullie flink zijn, wordt mama misschien wel beter.

“Mensen bedoelen dat goed, maar je legt daarmee een enorme druk op de schouders van een kind. Want je voelt je ook verantwoordelijk, hè. Er is geen enkele liefde zo onvoorwaardelijk als die van een kind voor zijn ouder. Dat zie je ook bij kinderen die mishandeld zijn: er zal altijd een zekere loyaliteit zijn. Maar eigenlijk is dat niet fair.”

Was er op school of bij de therapeuten die jullie moeder behandelden niemand die aan de alarmbel trok over jullie gezinssituatie?

“We hebben een paar jaar een stiefvader gehad. Hij woonde niet bij ons, maar als mama weer lang in het ziekenhuis lag, dan was hij er voor ons. Dan kamde hij onze haren en legde ons in bed. Hij was een goede stiefvader. Voorts hebben we nooit hulp gekregen, er was niemand om voor haar te zorgen. Toen ik veertien was, zette ik haar spuiten.

(valt even stil) “Ik moet hier even over nadenken, want het is een goede vraag. Mensen wisten dat mama ziek was, het straalde van haar af. Zeker in de lagere school, toen ze ons nog kwam halen. Soms kon ze amper stappen. Maar niemand die ons hielp.

“Op een bepaald moment zijn wij wel gaan rebelleren, mijn zus en ik. Ik was 14, 15 jaar en liep weg van huis. Ja hallo, dat is toch normaal? Ik had al bijna tien jaar lang gezorgd voor iemand die eigenlijk voor mij moest zorgen. Toen waren we opeens probleemkinderen, omdat mama aangaf dat ze het niet meer aankon. Toen heeft de jeugdrechter wel ingegrepen. We zijn dan naar een instelling verhuisd.”

Over de jaren daarna praat Eljadid liever niet. Het is een verhaal dat er nu niet toe doet, vindt ze. Misschien dat ze er later wel over schrijft. Maar het is geen makkelijke weg geweest, zegt ze, al gaat het nu goed: ze heeft een vriendin, drie kinderen, een bloeiende carrière als spokenwordartiest.

En nu ligt ook haar literair debuut in de winkels.

Is dit het leven waar ze als kind van droomde? “Nee, zover ben ik nog niet. Ik zou graag mijn eigen huis kunnen kopen, maar ik ben schrijfster, hè. (lacht) Maar ik kan al vier jaar mijn boterham verdienen met wat ik graag doe, en dat is een droom die uitkomt. Ik ben ook nog maar 27, ik heb nog tijd.”

Bent u nog kwaad op uw moeder?

“Ik ben lang boos geweest: waarom wil jij niet beter worden? Waarom doe je je best niet? Je hebt twee kinderen, je ziet toch dat we je nodig hebben? Maar ik heb haar al lang vergeven, uiteraard. Dat is mijn empathische kant.

“En nu ik zelf kinderen heb, weet ik ook hoe moeilijk het is om een ouder te zijn. Ik kan haar verdriet en pijn beter plaatsen. Net zoals het niet mijn schuld was dat ik als puber probleemgedrag vertoonde, is het niet haar schuld dat het leven haar zo zwaar viel. Zij was ook een kind van haar omstandigheden. En omdat ze zo vastzat in haar ziekte en pijn, was er geen ruimte om haar jeugd te verwerken. Je kunt vicieuze cirkels doorbreken, maar je moet er wel de ruimte voor krijgen. Ik kan zeggen dat ik mijn jeugd grotendeels verwerkt heb, ja.”

Hoe verwerk je dat, zo’n moeilijke en traumatische kindertijd?

“Met kunst. (lacht) Voor mij is kunst de redding geweest, een uitlaatklep. Ik wist op jonge leeftijd al dat ik creatief wilde zijn – ik heb vroeger uren zingend voor de spiegel gestaan – en dat is mijn houvast geweest. Vier jaar geleden heb ik mijn vaste job als jongerencoach in het onderwijs opgegeven omdat ik dat niet meer kon combineren met de uitnodigingen om te performen.

“Ik weet niet waar ik nu zou staan als ik niet zou kunnen schrijven en performen. En ik heb heel liefdevolle mensen om mij heen met wie ik kan praten, die mij steunen en zeggen: ‘Goed bezig, Hind.’ Dat had mijn mama niet.

“Natuurlijk draag ik nog de sporen van mijn verleden mee, maar dat hoeft niet per se slecht te zijn. Alles wat je meemaakt, is een les, of een ervaring. Je leert ook wat je niet wilt, voor jezelf of je kinderen. Ik vind het belangrijk dat ze in een stabiele, liefdevolle omgeving opgroeien. We knuffelen veel, ik zeg hun wel tien keer per dag hoeveel ik van hen hou en hoe mooi ze zijn.

“Ik ben wel heel streng als het over schoolwerk gaat, dat heb ik van mama. Wij moesten studeren, en dat is goed voor mij geweest. Dat wil ik ook voor mijn kinderen, maar dan op een andere manier. Niet met de harde hand.”

Waar worstelt u nog mee?

“Mijn zelfbeeld. Ik heb mijn mama nooit van zichzelf zien houden, dus hoe kan ik nu weten hoe ik van mezelf kan houden? En ik ben altijd bang om weer in de armoede te belanden. Dat hoor ik wel vaker, van mensen die in armoede hebben geleefd. Ik kan niets kopen zonder te twijfelen of het niet te duur is. Ik vind het moeilijk om een broek in de H&M te kopen, hoewel ik dat best kan betalen. En ik heb mezelf moeten leren om niet enkel witte producten te kopen. Jezelf toestaan om een pakje kaas te kopen dat veel lekkerder is, maar ook twee euro duurder dan het goedkoopste merk, dat is een heel proces.

“Ik ben vooral bang voor mijn kinderen, dat ze zich ooit minderwaardig voelen tegenover andere kinderen omdat ik hun niet kan geven wat ze nodig hebben. Dat is de grootste angst, omdat ik dat gevoel ken. Zelfs al bouw je later je leven op, dat gevoel blijf je altijd meedragen. Daarom blijven zoveel mensen in hun armoede hangen: ze kennen niets anders en denken dat ze niet meer waard zijn.”

Uw moeder hamerde op het belang van studeren, en de liefde voor taal en boeken hebt u ook van haar.

“Je moet je talen kennen, zei ze altijd, taal is een kracht. Ze heeft mijn zus ook leren tekenen. Mama was heel creatief, het is jammer dat ze haar talenten niet heeft kunnen ontplooien.

‘De ene dag smeerde mijn zus de boterhammen, en gaf ik mama eten. Soms waste zij mama, soms ik. Mijn zus en ik leerden elkaar wat liefde was.’Beeld Daniil Lavrovski

“Als kind kon ik mezelf helemaal in boeken verliezen, dat was mijn vluchtweg. Mama had een grote boekenkast vol waargebeurde verhalen, heel heftige verhalen over mishandeling en zo. Ik denk dat ze zich begrepen wilde voelen. Maar ik las ook veel strips, en de boeken van Harry Potter hebben mijn jeugd gekleurd. Ik herkende me in zijn verhaal: ook hij had een moeilijke kindertijd, tot hij werd ontdekt als tovenaar.

“Ik was snel een goede lezer, en kon goed voorlezen. Op school zagen leerkrachten dat ik creatief was: ik mocht in mijn eentje iets schrijven voor de opendeurdagen, of voorlezen in de klas. Daar werd ik wel in gestimuleerd.”

Wat doet dat met je, op een podium staan?

“Op het podium voel ik me thuis, dat is fantastisch. Het is ook de plek waar ik het bangst voor ben, maar zodra ik erop sta – het is een beetje een cliché – verdwijnt die angst en kan ik me volledig geven. Ik hou van spoken word omdat ik er volledig vrij in kan zijn. Ik gebruik mijn poëzie, mijn stem en performance. Elke artiest heeft zijn eigen stijl: sommigen leunen aan tegen rap, anderen brengen meer klassieke poëzie.”

De spokenwordscene is heel levendig, maar blijft ogenschijnlijk ook wat onder de radar hangen.

“Antwerpen heeft nu toch een spokenwordartiest als officiële stadsdichter (Seckou Ouologuem, red.)? En ik was het afgelopen jaar verbonden aan De Vooruit, al heb ik door corona niet veel kunnen doen. Spoken word is aan het groeien hoor, maar dat heeft tijd nodig. Twintig jaar geleden wist ook niemand wat rap was.”

Hebt u professioneel veel last gehad van de coronacrisis?

“De eerste maanden was ik erg ongerust, maar al bij al is de impact goed meegevallen. Ik heb veel geschreven, heb onlineperformances en workshops gegeven, ik geef ook een paar uur les aan het conservatorium.”

De schrijver Erwin Mortier, met wie u eens hebt opgetreden, noemde u een voorbeeld van de toenemende diversiteit in de Vlaamse literaire scene.

“Er is nog een lange weg te gaan: nog vaak is het de witte heteroman die het woord krijgt. Maar stilaan staat een nieuwe generatie op; jonge, sterke mensen van kleur die zich willen laten horen en hun plek opeisen. Alle verandering gaat traag, maar ik ben daar heel optimistisch over. Ik zie zoveel talent, en ik kan niet wachten tot die mensen gehoord worden. Ik probeer zelf ook mijn steentje bij te dragen, met mijn platformen Zonderwolk en Slam Aleikum, waar mensen met een migratieachtergrond zich creatief kunnen ontplooien en groeien als kunstenaar. Als we elkaar helpen, komt het goed.”

Hebt u soms het gevoel dat mensen u een opdracht geven om zo het diversiteitsvakje te kunnen aanvinken?

“Ja, ik ben Marokkaans én lesbisch én een jonge mama. Terwijl ik vind dat dat geen voorwaarde moet zijn om gehoord te worden; ik denk dat mijn kunst op zich kan staan. Ik reageer ook niet op vragen als: ‘Hey, ken jij nog een danser met een migratieachtergrond?’ Je kunt toch op z’n minst even uitleggen waarover het gaat?”

Op sociale media bent u heel uitgesproken over uw geaardheid. Is dat uw activistische kant?

“Ik ben daar heel open over om deuren te openen voor andere Marokkaanse meisjes, of mensen die opgroeien in heel religieuze gezinnen. Hoe meer mensen voor hun geaardheid uitkomen, hoe makkelijker anderen het hebben. Als dat activistisch is, oké. Ik krijg superveel berichten van mensen die me vragen hoe ik dat heb aangepakt.”

En, hoe hebt u dat aangepakt?

“Mijn moeder heeft ons heel islamitisch opgevoed. Dat homoseksualiteit vies is, is er ingestampt. Ik begreep dat nooit, voor mij klopte dat niet. Later bleek natuurlijk waarom. (lacht) Mijn zus, die heel religieus is, heeft er ook nooit een probleem van gemaakt, ze is heel open-minded. Voor het Antwerp Queer Arts Festival hebben we samen opgetreden, en zo moet het zijn.”

U bent lesbisch, hebt tattoos en piercings, uw zus draagt een hoofddoek. Mensen zijn heel gefascineerd door dat contrast.

“Ja, maar voor ons is dat heel normaal. Zij mag van mij bidden en een hoofddoek dragen. En als we samen iets gaan drinken, dan bestelt zij een sinaasappelsap en ik een cava, en that’s it. Wij oordelen niet over elkaar. Mensen zouden dat vaker moeten doen, elkaar accepteren zoals ze zijn. Die fascinatie voor ons betekent toch ook dat daar behoefte aan is? Dat mensen dat willen zien, en dat ze beseffen dat dat de toekomst is.”

Of dat ze erg in de war zijn, omdat het niet past in de hokjes die ze kennen.

“Dat is ook waar. Als wij samen winkelen en mijn zus vraagt iets aan de winkelbediende, dan antwoorden ze vaak tegen mij. Ik heb bepaalde privileges, in vergelijking met haar. Ze is enorm getalenteerd en superslim, maar mensen blijven heel erg aan hun ideeën over ‘de moslimvrouw’ vasthouden.”

Bent u zelf nog gelovig?

“Ik geloof zeker. Ik geloof in alles. (lacht) In mezelf, in de mensen rondom mij, in energieën. Ik geloof dat er íéts is, dat kan niet anders. Maar ik ben niet religieus, en zeker niet islamitisch. Ik hou van de normen en waarden van de islam, dat wel, maar daarvoor hoef ik niet praktiserend te zijn. Dat inzien is een proces geweest, zeker om de cultuur, de groepsdruk los te laten. Maar ik heb mezelf de vrijheid gegeven om te doen wat ik wil, en waar ik gelukkig van word.”

Hind Eljadid, Kruimeldief, uitgeverij Epo, 160 p., 19,90 euro.