Direct naar artikelinhoud
InterviewRonny Bruffaerts

‘Het antwoord is niet méér psychiaters’: mythes in de geestelijke gezondheidszorg doorgeprikt

Professor Ronny Buffaerts: 'Laagdrempelig werken is niet per se de oplossing.'Beeld © Stefaan Temmerman

Een meerderheid van de Belgen met een psychische stoornis wordt niet binnen het jaar behandeld. Dat is, na een decennium hervormen in de geestelijke gezondheidszorg, de realiteit. Een aantal mythes moet eruit, vindt professor psychiatrie Ronny Bruffaerts (KU Leuven). 

Dat er in het kielzog van Covid-19 een mentale pandemie volgt, waarschuwen experts al enige tijd. Krijgen we die mogelijke toename aan psychische problemen opgevangen? De vraag dringt zich op, want geestelijke gezondheidszorg is niet bepaald Belgiës stokpaardje. Integendeel, de zorg wordt al jaren ontoereikend genoemd. 

Veel mensen die lijden aan pakweg een angststoornis of ernstige depressie, vinden de weg naar hulp niet. Slechts 3 op de 10 jongeren of 4 op de 10 volwassenen worden, naar schatting, op jaarbasis behandeld. Vertaald naar een Vlaamse context komt dat neer op 69.000 jongeren en 351.000 volwassenen die behandeling nodig hebben, maar daar binnen de twaalf maanden geen toegang tot krijgen. Er zijn nog andere pijnpunten. Zo wordt maar een minderheid van degenen die wél hun weg naar een psychiatrisch ziekenhuis of praktijk vinden, adequaat behandeld. Overbehandeling is ook een issue. Zo’n tien procent zou gespecialiseerde hulp krijgen die niet nodig is.

Bovengenoemde cijfers komen uit een nieuw dossier dat Ronny Bruffaerts maakte in opdracht van zorgkoepel Zorgnet-Icuro (zie kader). Bruffaerts is professor psychiatrie aan de KU Leuven en gespecialiseerd in het onderzoek van psychische problemen op niveau van de algemene bevolking. Vanuit dat zogenaamde ‘public health’-perspectief doet hij suggesties om de ‘behandelkloof’ te dichten. “Nog te vaak worden dezelfde recepten naar voren geschoven”, stelt hij. “Méér hulpverleners, méér bedden: zo’n oproep klinkt misschien goed, maar werkt niet.” 

Wat moet er dan wél gebeuren?

“We moeten meer bouwen op de bestaande wetenschappelijk data. Als we de zorg dichter bij de patiënt willen brengen, gebruiken we dan écht de juiste criteria? Laten we ons niet te veel door bepaalde vastgeroeste ideeën leiden? Het is van belang om dat nu na te gaan.”

‘De mythes voorbij’ heet uw analyse. Wat is de grootste misvatting?

“Velen denken: hoe lager de drempel tot zorg, hoe hoger het percentage van mensen dat hulp zoekt. Dat is niet zo. Het is geen kwestie van deuren openzetten. Een goed voorbeeld zijn de initiatieven aan Europese universiteiten om studenten met psychische problemen te helpen. Er is haast geen wachttijd, de behandeling is gratis en de afstand tot een psycholoog, die op de campus zit, is verwaarloosbaar. Beter kan niet, denk je. Toch zoeken studenten minder vaak hulp dan mensen in de algemene populatie. Het illustreert dat laagdrempelig werken niet per se de oplossing is.”

Dus meer psychologen en psychiaters hebben we niet nodig?

“De kinderpsychiatrie is een uitzondering, daarvoor blijf ik een lans breken. De meeste problemen ontwikkelen zich in de kindertijd, dus in dat domein is een bijkomende investering zeker nodig. Maar als je me vraagt: zijn meer psychologen en psychiaters nodig om meer Belgen de stap naar hulp te laten zetten, dan zeg ik: nee. Daar is volgens internationaal vergelijkend onderzoek geen bewijs voor.”

Ook stigma, het negatief vooroordeel dat leeft rond psychische problemen, staat hulp volgens u niet in de weg. 

“Ik wil niet zeggen dat het stigma geen issue is. Ik kan me inbeelden dat iemand die maandenlang opgenomen is geweest, daarna wel degelijk anders wordt gezien door mensen in zijn of haar omgeving. Maar als je mensen bevraagt die nooit eerder hulp zochten, dan worden negatieve vooroordelen nooit als dé grote drempel aangehaald. Bij slechts één op de tien is dat het voornaamste argument. Hetzelfde geldt trouwens voor de kostprijs van een behandeling: maar een beperkte groep geeft aan dat dit hen tegenhoudt.”

Hebben taboedoorbrekende campagnes als die van Te Gek! of de Rode Neuzen Dag dan zin?

“Die zullen ongetwijfeld goede dingen voortbrengen. Maar ik kan niet in cijfers vaststellen dat initiatieven als Te Gek! en Rode Neuzen Dag mensen sneller hulp doen zoeken. Het pijnpunt van de behandelkloof zit elders: stel je een gezin voor waarvan de zoon of dochter een verslavingsprobleem heeft, of een eetstoornis, maar dat zelf niet inziet. Een campagne zal die persoon niet tot een ander inzicht brengen. Waarmee ik niet wil zeggen dat we Te Gek! en Rode Neuzen Dag maar moeten afschaffen. We hebben ze nodig. Maar het is wel belangrijk te weten welk effect ze al dan niet hebben.”

Bruffaerts: 'Sommige mensen wachten tot vijftien jaar lang tot ze in een crisis om hulp moeten vragen en met wachtlijsten geconfronteerd worden. Het probleembesef ontbreekt vaak.'Beeld © Stefaan Temmerman

Hoe zorgen we ervoor dat mensen wel sneller hulp zoeken?

“Als je deze groep bevraagt is hun argument het vaakst dat de klachten niet zo ernstig zijn, dat het vanzelf wel opgelost raakt. Voor een deel van de bevolking is dat waar. Er zijn klachten waarvoor je niet naar een hulpverlener moet. Als iemand zich angstig voelt voor een examen, dan is dat normaal. Maar is die angst er ook zonder examen, meerdere dagen per week en beïnvloedt die het leven van alledag, dan spreken we over een stoornis.

“Veel mensen zien het verschil niet. Ze wachten – tot vijftien jaar lang – tot ze in een crisis om hulp moeten vragen en met wachtlijsten geconfronteerd worden. Het probleembesef ontbreekt vaak. Ter illustratie: een op de vijf studenten die een suïcidepoging rapporteert, vindt die poging geen issue.

Is het die jonge groep die u het meeste zorgen baart?

“Ja. We weten dat de eerste psychische problemen vroeg de kop op steken. 75 procent van alle Belgen met een stoornis, loopt die op voor ze 27 jaar zijn. Daarom pleit ik ervoor om veel vroeger met preventie te beginnen. Idealiter mik je op de leeftijd van grofweg 6 tot 18 jaar, omdat de helft van de stoornissen dan ontstaan en omdat ze het vaak externaliserend van aard zijn. Externaliserend heeft in deze twee betekenissen. Het gaat om problematisch gedrag, zoals agressie en verslaving, maar ook om de verantwoordelijkheid elders te leggen. Iemand met een eetstoornis, bijvoorbeeld, meent vaak dat hij of zij geen probleem heeft, maar de anderen wèl. 

“Experts verwachten dat die externaliserende stoornissen in de toekomst vaker zullen voorkomen. Dat maakt dat we een en ander moeten herdenken. De eerste vraag van een klassieke psychotherapeut is immers: ‘wat is uw hulpvraag?’ Dat werkt niet als een groeiend deel van de populatie geen probleembesef heeft.’

Welke oplossingen ziet u?

“We moeten inzetten op psycho-educatie – als iets waarmee je behandeling kan voorkomen. Er bestaan al een aantal succesvolle modellen voor scholen. De Good Behavior Game is een methodiek die voor jonge kinderen succesvol is. Daarbij leer je hen spelenderwijs pro-sociaal gedrag aan: emoties herkennen, gedrag afgrenzen, empathisch zijn, samenwerken. Het is bewezen dit spel tot vijftien jaar later voor minder gedragsproblemen zorgt.”

U pleit voor niet méér een-op-eenconsultaties. Is de drempel om in groep over problemen te spreken dan niet groter?

“We mogen niet iedereen in een klassiek zorgsysteem vatten. Psychotherapie is niet de enige manier om mensen te helpen. Je moet zoeken naar de juiste behandeling voor de juiste persoon.

“Ik pleit er niet voor dat iedereen in een kring zijn of haar trauma’s blootlegt. Ik denk vooral aan een groep kennis en vaardigheden bijbrengen waarmee ze steviger in het leven staan. Bijvoorbeeld mensen die last hebben van stress of ouders die moeite hebben met de opvoeding.”

Staat de sector daar voor open?

“Als we zeggen dat we de situatie van onze geestelijke gezondheidszorg willen verbeteren, dan moeten we bereid zijn om een aantal heilige huisjes onderuit te halen. Ik kan me voorstellen dat dit idee bij sommigen voor weerstand zorgt. Die was er ook toen men tien jaar geleden het idee lanceerde van mobiele teams (die ondersteunen cliënten in hun thuissituatie en proberen een ziekenhuisopname te vermijden, red.). Idem voor de Eenheid voor Psychiatrische Spoed Interventie (EPSI, red.) die mensen in een crisis kortdurend kan opvangen. Aan huis of in enkele dagen tijd krijg je niets gedaan, zeiden velen. Vandaag hebben beide systemen hun nut meer dan bewezen.

“We zijn nu tien jaar ver met de hervormingen. Dat is toch een moment om te evalueren en te kijken hoe we voortgaan. We moeten zeker zijn dat elke euro goed besteed is. Wetenschap moet daarbij de leidraad zijn.”

Niet iedereen in de geestelijke gezondheidszorg is even happig op evidencebased werken.

“Dat is zo. En dat zal moeten veranderen. Als een oncoloog zegt tegen patiënt met kanker ‘ik geloof niet in chemo’ dan zou niemand dat pikken. In de geestelijke gezondheidszorg kan dat jammer genoeg nog altijd. Zelfs op spoeddiensten is er nog altijd geen gestandaardiseerde behandeling om iemand na een suïcidepoging te helpen. Je kan je dat voor geen andere pathologie met mogelijk dodelijke afloop voorstellen.”

Is de hervorming in de geestelijke gezondheidszorg dan niet zo succesvol geweest?

“Er zijn goede dingen gebeurd, maar er is ook nog veel werk. We zitten met een erfenis van een groot aantal psychiatrische bedden. Daarom hebben we in België nog altijd een soort van aanzuigeffect, om mensen met psychische problemen te hospitaliseren. Dat logge schip krijg je niet zomaar omgekeerd. Daar komt bij dat wetenschappelijke evidentie pas na jaren doorsijpelt op maatschappelijk niveau.”

'Als we zeggen dat we de situatie van onze geestelijke gezondheidszorg willen verbeteren, dan moeten we bereid zijn om een aantal heilige huisjes onderuit te halen.'Beeld © Stefaan Temmerman

Tot slot een coronavraag: hoeveel bijkomend psychisch leed verwacht u?

“Het kan niet anders dan dat deze crisis impact heeft op de mentale gezondheid van de mens. Het zou vreemd zijn mochten we niet door deze pandemie geraakt worden. Maar ik ga ervan uit dat 60 tot 70 procent van de bevolking weerbaar genoeg is om hieruit te geraken. De wetenschappelijke literatuur zegt: houd rekening met 5 tot 10 procent van de bevolking die chronische klachten ontwikkelt. 

“Uitgaan van de veerkracht van mensen, wil niet zeggen dat we moeten afwachten. Deze pandemie stelt de zaken op scherp. Er is een kans dat er meer problemen zullen opduiken. Het is dus nú dat we de organisatie van zorg moeten bijsturen.

Wie is Ronny Bruffaerts (49)?

- Studeerde theoretische en klinische psychologie en is werkzaam als psychoanalytisch therapeut
- Is verbonden aan het Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven en werkt als professor psychiatrie aan dezelfde universiteit
- Onderzoekt psychische problemen op niveau van de algemene bevolking
- Heeft bijzondere aandacht voor het psychisch welzijn van jongeren en jongvolwassenen en is co-titularis van de Mindmates-leerstoel van Ga Voor Geluk


Werk met specifieke, meetbare gezondheidsdoelstellingen. Zet in op preventie en vroeginterventie. Focus meer op kinderen en jongeren. Creëer een laagdrempelig groepsaanbod. Die beleidsaanbevelingen doet zorgkoepel Zorgnet-Icuro, op basis van het onderzoek van professor Ronny Bruffaerts. 

“Na tien jaar hervormen dringt een fundamentele evaluatie zich op”, zegt gedelegeerd bestuurder Margot Cloet. “Een echt structureel langetermijnbeleid in de geestelijke gezondheidszorg ontbreekt. We hangen nog te veel vast in een politiek van brandjes blussen. Er worden nog altijd illusies gewekt dat enkel bijkomende middelen om meer van hetzelfde te doen alle wachtlijsten zouden doen verdwijnen.” 

Cloet pleit ervoor om de verdere hervorming op basis van meetbare, objectieve criteria aan te sturen “en niet op basis van populaire, ongegronde assumpties.” Bijkomende investeringen zijn absoluut nodig, volgens haar, maar moeten wel rekening houden met het ‘public health’ perspectief. 

De koepel doet zelf een aantal concrete suggesties. Zo vraagt ze om met meer gezondheidsdoelstellingen te werken. “Dat zijn algemeen aanvaarde en meetbare doelen over geestelijke gezondheid die ook in de lokale netwerken toepasbaar zouden moeten zijn.” Ze verwijzen onder meer naar de doelstelling om het aantal zelfdodingen te laten dalen.

Zorgnet-Icuro volgt de oproep van Bruffaerts om de focus op een-op-eengesprekken bij psychiaters of psychologen te verschuiven naar een laagdrempelig groepsaanbod. Ze hameren op meer preventie en vroegdetectie van problemen. We moeten daarbij verder kijken dan de consultatieruimtes of ziekenhuizen en focussen op onder meer “de kinderopvang, scholen, ontmoetingsplaatsen in de vrije tijd.” (FVG)