Direct naar artikelinhoud
InterviewVijf jaar na Zaventem

De vergeten slachtoffers van Zaventem: ‘Ze zijn kapot, maar leven nog. Samen en in schoonheid, niet alleen in woede en wrok’

Marjan en Ed verloren hun beide kinderen bij de aanslag in Zaventem. ‘Ze respecteren elkaars verdriet’, zegt Nathalie Basteyns, regisseur van de driedelige documentaire 'En toen was het stil'.Beeld Lieve Blancquaert

Het is al vijf jaar geleden, maar sommigen herbeleven nog dagelijks de bommen van Maalbeek en Zaventem. In een docureeks geven fotograaf Lieve Blancquaert (57) en regisseur Nathalie Basteyns (48) het woord aan mensen die de terreur voor altijd meedragen. 

“Ik beschilder hen met goud”, zegt Lieve Blancquaert. “Deze mensen verdienen een iconisch portret.”

We zitten in een montagecel in het gebouw van productiehuis De Mensen. Op een scherm zien we onaffe documentairebeelden. Ze tonen onder andere hoe de fotograaf portretfoto’s van een man, een kind en een koppel met fijne gouden verf­stroken bewerkt. Het goud omrandt hun contouren. Het doet denken aan kintsukuroi, de Japanse kunst om gebroken potscherven met goud weer aan elkaar te lijmen ‘om te begrijpen dat ze zo mooi zijn juist omdat ze gebroken zijn’. Het doet ook denken aan de mysterieuze afbeeldingen van Russische iconen.

Nathalie Basteyns (l) en Lieve Blancquaert: ‘Wie lichamelijk intact bleef, krijgt soms te horen dat zij nog geluk hebben. Maar ook deze mensen zijn veel kwijt.’Beeld © VRT - Lieve Blancquaert

Maar deze mensen zijn niet aan de buitenkant, maar aan de binnenkant gebroken. Ze lijken ook niet op heiligen uit een ver Oost-Europees verleden. Patricia, Ingeborg, Carmen en haar familie, de militair Mathieu en de Nederlanders Ed en Marjan vertellen over een dag die begon zoals wij die allemaal kennen. Je staat vroeg op, ruziet misschien met je geliefde over welke trein je nu naar de luchthaven zult nemen, die vroegere of die latere. Uiteindelijk vertrek je opgetogen, vol verwachting naar Zaventem. Er is de Samsonite-winkel waar je nog een slotje koopt voor je koffer. Het geklik van de letters die wisselen op het grote bord dat de vluchten aankondigt. Het speelgoedvliegtuigje waarin de kinderen hun wachttijd doorbrengen.

En dan is er niets meer. Helemaal niets. Een vacuüm.

NATHALIE BASTEYNS • geboren in 1972 in Hasselt • studeerde film aan Sint-Lukas, Brussel • haar eerste korte film, over het hu­we­lijk van haar ouders, viel in de prijzen • produceerde korte films en docu’s over o.a. een flat­gebouw van Le Corbusier in Marseille, immi­gran­ten in New York en zelfdoding • was reporter voor Vlaan­deren va­kan­tie­land, Koppen... • regisseerde de tv-serie Beau Séjour 

LIEVE BLANCQUAERT • geboren in 1963 in Sint-Amandsberg • studeerde film en fotografie aan KASK, Gent • werkt sinds 1985 als freelancefotograaf voor diverse kranten en magazines • publiceerde spraak­makende boeken over o.a. vrouw zijn, gevan­ge­nisleven, aids en borst­kanker • maakt tv-docu’s waaronder tri­logie Birth Day, Wed­ding Day en Last Days, ook in boekvorm uitgegeven  

Zo ging het op 22 maart 2016 voor de acht mensen die centraal staan in de driedelige tv-reeks En toen was het stil, die Blancquaert voor Eén maakte met regisseur Nathalie Basteyns, bekend van Beau Séjour en Clan. Voor hen geen te duur parfum in de taxfreeshop, geen laatste Belgische pint met zicht op de taxiënde vliegtuigen, geen kokette stewardess die met brede glimlach je ticket scant. Wel een enorme luchtverplaatsing, in slow motion. Grote stofwolken. Een soort mist. En geen geluid meer dat binnenkomt. Een oorverdovende stilte. “Je weet dan dat er iets heel ergs is gebeurd. Maar je weet niet wat. Nog niet”, zegt Blancquaert. Zo hebben de acht mensen die zij met Basteyns in beeld brengt het beschreven.

En dan? Wat doe je dan? Als je daar met je kapotgebombardeerde vakantieplannen tussen de verwoesting, de paniek en de horror, de brokstukken en stukken van mensen ligt, maar zelf niet gewond bent? Blancquaert en Basteyns brengen bewust mensen in beeld die niet fysiek geraakt werden. “Zo zijn er veel. En zij zijn ook gewond. Maar hun verhaal is nauwelijks bekend. Wat ik wilde weten was hoe je dan verdergaat”, zegt Blancquaert. “Hoe ga je dan naar huis, na de hel?”

Zijn het andere verhalen dan van mensen die fysiek gewond raakten?

Basteyns: “Geen idee. Bij wie fysiek aangetast is door de aanslagen, gaat het in eerste instantie over dat been dat weg is, die huid die verbrand is. Maar wat als alleen je ziel kapot is? Wij kozen voor mensen die geen grote fysieke verwondingen opliepen, omdat je het dan meteen over de psychische wonden kunt hebben. Wat je dan bij sommigen hoort, is dat ze denken dat een psychisch letsel op een bepaalde manier makkelijker te dragen is. Want wie lichamelijk intact bleef, krijgt van de omgeving soms te horen dat zij nog geluk hebben, dat zij er toch goed uitzien en niets kwijt zijn. Maar ook deze mensen zijn erg veel kwijt.”

Wat precies?

Blancquaert: “Heel veel. Hun zorgeloosheid. Hun basisvertrouwen. Hun mentale rust.”

Basteyns: “Het is wat ze gezien hebben. Die beelden van ontplofte mensen en de totale chaos zitten in hun hoofd en gaan niet meer weg.”

Blancquaert: “Ook na vijf jaar is iedere knal, zelfs die van een feestelijke champagnekurk, een verschrikking. Die bommen zitten in hun lijf. Het is alsof deze mensen op 22 maart allemaal hoog­sensitief zijn geworden. Lawaai, plekken met veel volk, rijen, concertzalen, stations. Het triggert telkens diepe angst. Ze gaan tijdens een concert nooit meer op de eerste rij staan maar in de buurt van de uitgang. Ze voelen zich nooit meer echt veilig.

“De twee vrouwen die op Zaventem werkten, werken daar nu niet meer. Die plek kan voor hen nooit meer zijn wat ze voor ons allemaal was: vertrouwd, symbool van verlangen, vrolijkheid. Met je bikini in je valies op weg zijn naar verre oorden. En sommigen zijn nog veel meer kwijt. Er is het koppel dat hun twee kinderen is verloren. Hoe zij in staat zijn toch verder te leven met dat onnoemelijke verlies en met elkaar, dat heeft mij compleet ondersteboven gehaald, maar dan op een positieve manier.”

Hoezo?

Blancquaert: “Voor we die ochtend naar hen vertrokken zei ik: ‘Dit wordt het moeilijkste gesprek van de eeuw.’ Hoe moet ik mij in hemelsnaam wapenen tegen zoveel verlies en verdriet? Jij had het ook hè, Nathalie? ‘Wij gaan dit niet trekken’, zeiden we tegen elkaar in de auto.”

Uw werk draait wel vaker om verlies, afscheid en pijn, niet? Ik denk bijvoorbeeld aan het project Last Days, over de dood. Heeft u dat niet gewapend?

Blancquaert: “Blijkbaar niet. Ik ben vaak diep geraakt, maar veel van mijn werk gaat over mensen in het buitenland. Er is daardoor een zekere afstand. Het is dan altijd toch net niet mijn kind, mijn leven. Hier in deze verhalen komt het dichterbij. Iedereen kent de trein naar Zaventem, de geur en de sfeer van onze luchthaven. En Ed en Marjan hadden ook net zoals ik én zoals Nathalie een zoon en een dochter. Dit kwam echt enorm dichtbij. Wij dachten niet dat we dat verdriet zouden aankunnen. Ik vroeg me vooraf ook af of deze mensen niet vol woede en wrok zouden zitten. Je zou voor minder.”

Ingeborg, die aan het werk was op de luchthaven, hielp een Chinese jongeman die niet meer op zijn benen kon staan.Beeld Lieve Blancquaert

Basteyns: “Maar we zijn daar nederig, verrast en met iets heel moois buitengegaan. Hoe deze twee met dat verlies omgaan, ik heb daar nauwelijks woorden voor. In feite is dit een echt liefdesverhaal. Ze zijn kapot en zullen nooit meer op dezelfde manier wakker worden, maar ze leven nog altijd. Samen en in schoonheid, niet alleen in woede en wrok.

“Uit de documentaire over zelfdoding die ik heb gemaakt, weet ik dat iedereen op een andere manier rouwt. En het is erg moeilijk dat van elkaar te aanvaarden. Maar deze twee mensen respecteren elkaars verdriet. Volgens mij is dat zeer zeldzaam en vallen veel koppels na zo’n traumatische gebeurtenis uiteen. Ed en Marjan niet.”

Blancquaert: “Zij kan bijvoorbeeld bepaalde muziek waarnaar ze luisterden toen hun kinderen nog leefden niet meer aan. Hij legt die soms op. Maar als zij de kamer binnenkomt, zet hij ze meteen uit. Er zijn drieduizend redenen te bedenken waarom zij elkaar de strot zouden kunnen afbijten, maar dat doen ze niet. Zo was er discussie over welke trein de kinderen op die ochtend van 22 maart zouden nemen. Hun vader Ed maande hen aan toch maar die vroegere te nemen. Toch grijpt zijn vrouw dat nu niet aan om hem aan te vallen. Hij doet het ook zichzelf niet aan om zich daar schuldig over te voelen. Ook ik voelde mij na dit en alle andere gesprekken enorm dankbaar. Wij zijn hier zelf wijzer van geworden. Vaak dronken we na zo’n ontmoeting een glas wijn en herhaalden we wat ze ons verteld hadden.”

Het klinkt alsof ze een geheim met jullie deelden.

Blancquaert: “In zekere zin is dat zo. Dit zijn de mensen die tonen hoe je dat doet, verder leven ondanks alles. Ze maakten een verschrikkelijk verlies mee, maar ze hebben een weg gevonden om door te gaan met hun leven. Een leven met veel verdriet en pijn maar ook een mooi, rijk leven, zo laten ze ons zien. Ik hoop dat kijkers dat ook zullen voelen.

“En dat ze eveneens zullen zien hoe belangrijk het is om wél te spreken over verlies, over bijvoorbeeld die kinderen die er in één klap niet meer zijn.”

Basteyns: “Dat leerde ik ook door die documentaire over zelfdoding. Ouders die hun kind kwijt zijn, willen juist wél over hun kind spreken. De buitenwereld, de anderen krimpen altijd maar weg, ze zijn schuw en vermijden het onderwerp krampachtig, terwijl wie dit soort verlies lijdt het er vaak over wil hebben. Ook de terreurslachtoffers verwachten een herdenking en willen dat wij het er blijven over hebben. Het kwetst hen wanneer anderen erover zwijgen, er niet naar vragen, het vergeten.”

De collectieve herinnering aan de aanslagen vervaagt te veel?

(in koor) “Ja.”

Blancquaert: “Alles is nu corona, maar zelfs los van het virus zag je dat er voor de slachtoffers van de aanslagen nauwelijks nog aandacht is. Juist daarom wilden wij deze documentaire maken. Dit is ons 9/11 en dit moet in ons collectieve geheugen blijven. We zijn het deze mensen ook verschuldigd om naar hen te luisteren. Ze vertellen hun verhaal niet uit zichzelf. De meeste van onze interviewees zeggen dat het voelt alsof ze het recht niet hebben om er nog over te beginnen. Want zij hebben het toch heelhuids overleefd? En het is nu toch al vijf jaar geleden? Ze voelen zich bijna schuldig als ze erover beginnen en het is duidelijk dat de mensen die wij spraken er deugd van hadden hun verhaal eens te kunnen doen.”

Basteyns: “Er is nooit lang stilgestaan bij de aanslagen. Er was de mediasensatie vlak nadien en ja, op 22 maart zie je op tv altijd weer diezelfde vreselijke beelden, maar dat is het dan ongeveer. Terwijl de impact op wie daar was enorm is. Niemand beseft dat. Daar wilden wij aandacht aan besteden. Vijf jaar later is ook lang genoeg om echt terug te kijken, weg van de angst en de sensatie.”

Beeld uit 'En toen was het stil'.Beeld VRT

Blancquaert: “Er is net na de aanslagen inderdaad heel veel gesproken over de doden en zware slachtoffers en dat is normaal. Maar de impact van de bommen is niet alleen dat. Het is veel meer. Bijvoorbeeld dat kleine kind dat voor heel haar leven een schrik heeft gepakt. Of al die mensen in de omgeving van de slachtoffers die ook geraakt zijn. In de kranten zie je soms ter herdenking een reeks foto’s en namen van de doden. Het is pas door de gesprekken voor deze documentaire dat ik besef dat aan al die mensen enorm veel andere mensen hangen. De doden maar ook de overlevenden hebben geliefden, kinderen, vrienden die allemaal meegesleurd zijn in die terreur.”

Hoe is het idee ontstaan en hoe raakten jullie erbij betrokken?

Basteyns: “Ik werk met Tiny Bertels mee aan de fictieserie Lost Luggage over de bagage die op de luchthaven achtergebleven is en hoe een politieagente die naar de nabestaanden terugbrengt. Maar door corona liepen die opnames veel vertraging op, zodat de reeks niet op tijd klaar is. Wij en de VRT vonden dan wel dat we rond dat herdenkingsmoment nog iets moesten maken, en ik heb er dan Lieve bij gevraagd.”

Werkten jullie al eerder samen?

Basteyns: “Nee, maar ik dacht wel dikwijls dat ik dat graag eens wilde doen. Ik voel affiniteit met Lieves werk.”

Blancquaert: “Dat had ik ook, maar jij bent altijd met fictie bezig. Nu is het toevallig gelukt. Geef toe dat non-fictie maken ook echt prachtig is, Nathalie. Wij zijn enorm verrast door wat deze mensen ons allemaal wilden vertellen. Dat heb je bij fictie toch niet?”

Basteyns: (lacht) “Bij fictie kun je wel nog verrast worden, bijvoorbeeld door wat een acteur precies met je tekst doet. Maar het klopt dat deze non-fictie mij wel van mijn sokken heeft geblazen.”

In welke zin?

Basteyns: “Hoe ze op hun manier met dat trauma omgaan. Dat kun je als fictieschrijver niet bedenken. Ik denk bijvoorbeeld ook aan twee zusjes. Het oudste meisje is nu 15. Ze breekt als ze vertelt over hoe een brandweerman haar een onnozele knuffel kwam brengen. Ze zat daar in die ontplofte vertrekhal en haar moeder was bezig een ander te helpen. Een brandweerman gaf haar dat pluchen speelgoed en dat heeft haar enorm geraakt. Het zijn vaak dat soort kleine gebaren die ons aangrepen. Of hoe het jongere zusje het oudste meisje troost wanneer zij het in haar verhaal moeilijk krijgt. Die twee waren zo jong. Ze vertellen hoe opgewonden ze waren over hun vakantie. Ze gingen naar Amerika. En dan die bommen. Hoe ze zorgen voor elkaars verdriet, dat is prachtig om te zien.”

Kregen jullie het soms moeilijk?

Blancquaert: “Ja. Absoluut. Ik ben zelf soms beginnen te huilen. Dan moesten mensen nota bene mij zeggen dat ik moest stoppen met huilen want dat ze anders niet verder konden vertellen. Nu ja, ik ben wel een snelle huiler. Ik vind huilen de max, even bevrijdend als lachen. We moeten dat allemaal meer doen.”

Hoe hebben jullie de acht mensen gevonden?

Basteyns: “Dat was een moeizame tocht. Je moet mensen vinden die dit echt zien zitten en liefst ook verschillende profielen hebben.”

Op welke manier heb je hen overtuigd?

Blancquaert: “Niet. Als je mensen hiervoor moet motiveren, doe ik het niet, want dan weet ik dat ik slecht bezig ben. Ze moeten het vanaf het begin ergens echt zelf willen.”

U staat er wel om bekend dat mensen u snel vertrouwen en u hun kwetsbaarheden durven laten zien.

Blancquaert: “Ja, maar ik moet toch benadrukken dat er geen truc is. Je mag mensen niet pushen en niet bedriegen. Ook in de gesprekken zelf is het voor mij uit den boze om iets uit hen te proberen persen. Je moet in feite alleen maar erg goed luisteren. Ik heb voor deze documentaire een resem slachtoffers gebeld en de meesten reageerden snel positief. Anderen twijfelden. Dan wist ik al dat ze het beter niet deden. Soms moet je hun dat dan zelf zeggen.”

Reageerden sommigen negatief?

Blancquaert: “Een paar wel. Die hadden bijvoorbeeld hun verhaal al eens gedaan in de media en dat was hen te zwaar gevallen. Er was ook iemand die zei: ‘Ik zou heel graag met jullie spreken, maar ik ben zo rechts geworden dat ik het zelf niet wil zien’.

“Dat is natuurlijk ook een reactie die erg menselijk is.”

Slachtoffers die rechts geworden zijn, of islamofoob, zitten niet in jullie documentaire?

Blancquaert: “Nee, want wij wilden liever iets over liefde, troost en loutering maken dan over haat.”

Begrijpen jullie hen?

Basteyns: “Ik snap dat veel mensen kwaad zijn. Ik zou ook kwaad zijn.”

Blancquaert: “De acht mensen in onze documentaire stralen die haat niet uit. Zij zijn niet zelf over de daders begonnen, koesteren geen wrok. Eén iemand zegt: ‘Zij hebben ook mama’s. Die mama’s zijn ook iemand kwijt. Hoe moet dat zijn?’ Maar ik begrijp wel dat je als slachtoffer in wrok kunt blijven hangen. Al vraag ik me dan af: op wie of wat moet je kwaad zijn?”

Carmen en haar gezin sliepen na de aanslag dagenlang samen in één kamer, omdat niemand zich nog veilig voelde.Beeld Lieve Blancquaert

Op ‘de moslims’ en ‘de islam’?

Blancquaert: “Ja, dat is handig, maar fout natuurlijk. Een moslim heeft hier niets mee te maken. Toch herken ik, zoals zovelen, een stukje van die reflex. Na de aanslagen was ik ook, telkens als ik in een vliegtuig zat of me tussen een mensenmassa bevond, aan het checken of ik geen verdachte gasten met baarden en rugzakken zag. Het is erg, maar het is wel zo. Die jongens kunnen er niets aan doen, maar het is dat beeld waarop wij ons gingen fixeren. Voor hen is dat vreselijk, zo gratuit permanent veroordeeld worden. Maar het is hardnekkig.”

Hebt u het nog?

Blancquaert: “Nee. Wat ik wel nog heb, is dat ik me weer nerveus voel als ik op Zaventem militairen zie.”

Basteyns: “Ik moet nu denken aan het verhaal van Marianne in het vliegtuig. Niet zo lang na de aanslagen moet haar man voor het werk naar Dubai en ze gaat liever met hem mee dan alleen thuis te blijven. Maar het is natuurlijk een enorme stress. En in het vliegtuig belanden ze naast vier jonge moslimmannen met die look die wij met terroristen associëren. Ze krijgt een paniekaanval, huilt, verschanst zich in het toilet. Een stewardess vraagt haar man of ze iets voor hen kan doen en hij legt haar kort de situatie uit. Die mannen horen dat. En toen hebben ze een briefje geschreven dat ze aan het koppel gaven. Dat ze het begrepen, maar dat ze niet bang moesten zijn van hen. Hartverscheurend.”

Blancquaert: “Dat soort dingen geneest je van de haat. Het moet zo erg zijn voor moslims die voelen dat wij wegduiken.”

Voelen jullie interviewees zich daar schuldig over?

Basteyns: “Hierover hebben we dat niet specifiek gehoord, maar iedereen voelt zich tout court schuldig, over zoveel.”

Hoezo? In welke zin ben je als slachtoffer schuldig?

Basteyns: “Zij hebben geen fysieke wonden en die ander wel. Zij overleefden en die ander niet. Er is de militair die verder moet met het feit dat hij en zijn collega’s niet meer hebben kunnen doen. Hij beseft dat hij ondanks zijn opleiding machteloos staat tegenover zoveel geweld. Er is de vrouw die op de luchthaven werkte en die zich schuldig voelt omdat ze anderen niet kon redden. Of de mama van vier kinderen die met een enorm schuldgevoel zit omdat zij degene was die haar gezin ervan overtuigde om naar de VS op vakantie te gaan. Zij heeft haar kinderen, haar nest, in gevaar gebracht. Zo voelt ze dat aan. Ze zegt dat ze haar kinderen geen veiligheid meer kan geven. Telkens als ze weggaan zegt ze nu: ‘Voorzichtig’ en die kinderen zuchten dan. Maar ze moet het echt kunnen zeggen. Ik herken dat. Ik doe dat sinds 22 maart ook meer tegenover mijn gezin.”

Wat deden zij heel concreet nadat ze meteen na de aanslag thuiskwamen?

Blancquaert: “Dat vroegen wij ons ook af. Je vertrekt op vakantie, maakt die terreur mee en keert dan terug naar je leven. Wat dan? Sommigen gaan in bed liggen. De meesten zijn in de armen van de anderen gevlogen, hun geliefden, familie, vrienden. Blijkbaar brengen die bommen je tot de essentie, namelijk de banden met de belangrijke anderen in je leven. Er zijn mensen die uren niets tegen hun partner hebben gezegd. Iemand anders zonderde zich af met de muziek van haar overleden vader, in een poging om van de horror terug op aarde neer te dalen. Iemand maakte een bad klaar voor haar collega die er ook bij was. Sommigen leken min of meer oké, maar zijn later gebroken. Het gezin van Carmen heeft dagen en dagen na elkaar samen in één kamer geslapen, met matrassen op de grond, omdat niemand zich nog veilig voelde.”

Waarom spraken jullie geen slachtoffers van de aanslag op de metro in Brussel?

Basteyns: “We moesten het klein maken, anders wordt het verhaaltechnisch ingewikkeld. We wilden niet veel tijd besteden aan reconstructies, maar vooral ruimte nemen voor de verhalen zelf. De rouw is dezelfde. Dit gaat ook over Maalbeek, de Bataclan, 9/11. Hoe ga je om met plots enorm verlies en durf je daarna nog te leven? Het is universeler dan het lijkt en ik hoop dat ook mensen die heel andere vormen van terreur meemaken er iets aan hebben.

Beeld uit 'En toen was het stil'.Beeld VRT

“In feite is dit ook terreur. (klemt haar rolstoel vast) Vroeger kon ik lopen, dansen en springen, maar door mijn MS ben ik aan een rolstoel gekluisterd. In wat deze terreurslachtoffers vertelden heb ik niet toevallig veel herkend. Ze worstelen met dezelfde vraag. Is er nog een leven na zo’n ingrijpend verlies en, zo ja, welke vorm geef je eraan? Iedereen die een ongeval, een ziekte, een trauma meemaakt, botst op die vraag en kan iets hebben aan wat deze mensen vertellen.”

Blancquaert: “Wat mij dan opvalt, bij jou en bij hen, is dat het afschuwelijk is, maar dat er ook nog zo veel is. Zo veel leven. Bijna iedereen is in traumatherapie moeten gaan en iedereen is iets kwijt. Zijn dromen, zijn veilig gevoel, zijn kinderen. Maar ze gaan dus verder. Bij jou valt mij op, Nathalie, dat jij door die rolstoel ook anders kijkt, als regisseur. Omdat je immobiel bent, zie je dingen die anderen op een set, in een scène niet zien. Dat vind ik prachtig.”

Basteyns: “Dat is juist. Ik kijk anders vanuit mijn stoel. Verstilder. Zeker in deze documentaire kwam dat goed van pas.”

Klopt het cliché dat wat je niet doodt je sterker maakt?

Basteyns: (zucht) “Ik weet het toch niet, hoor.”

Blancquaert: “Het kan je sterker maken, maar het maakt je tegelijkertijd ook fragieler. Je komt meer tot de essentie, maar je bent ook dat basisvertrouwen kwijt. Het gezin van Carmen hangt door de aanslagen sterker dan ooit aan elkaar. Maar toen ze een tijdje na 22/3 de reis die ze eigenlijk alsnog hadden willen maken alsnog maakten, hadden ze begeleiding nodig die hen snel door de luchthaven en de douane loodste. Ze voelen zich nooit meer echt veilig. Voor altijd heeft dat diepe besef hoe kwetsbaar wij allemaal zijn zich in hun lichaam en in hun ziel genesteld.”

En toen was het stil, vanaf 15 maart ‘s maandags om 20.40 uur op Eén.