Direct naar artikelinhoud
Reportage

Geveld door burn-out én depressie: ‘Die kliniek en mijn psycholoog redden mijn leven’

Inger Boxsem, auteur van ‘Naar omstandigheden nogal slecht’: ‘Ik vond mijn man en kinderen niet meer leuk, Ik vond mijn werk niet meer leuk. ‘Niet leuk’ was het niet eens. ik vond vooral niks.’Beeld Elise Vandeplancke

Een lieve man, vrolijke kinderen en een nieuwe job bij een grote uitgeverij. Inger Boxsem (53) dacht dat ze haar leven op orde had. Tot ze ineens  onderuit ging. Over haar depressie en burn-out, en over het moeizame genezingsproces, schreef ze nu een boek, Naar omstandigheden nogal slecht. ‘Vreemd, normaal  gesproken  ben ik een heel optimistische vrouw.’

Het was een mistige zaterdagmiddag in november. Ik fietste gehaast naar de supermarkt, er kwamen vrienden eten. Bij de ijsbaan zag ik gezinnen met tassen vol schaatsen lachend in de rij voor de kassa staan. Voor mij uit fietste een man die een liedje neuriede.

Zo hoorde het: in het weekend maak je plezier. Ik had al maanden geen plezier. Ik vond mijn kinderen niet meer leuk, ik vond mijn man niet meer leuk. Ik had hen nog nooit ‘niet leuk’ gevonden. Ik vond mijn werk niet meer leuk. Ik vond het etentje van die avond niet leuk. ‘Niet leuk’ was het niet eens; ik vond vooral niks.

Ik was op dat moment 46 jaar. Mijn studieliefde schreef, ook na zoveel jaar samen, nog steeds ­liedjes voor mij op zijn gitaar. We bewoonden een royaal huis in de stad, met onze dochter Hannah van 15 en zoon, Jesse, net 12.

Mijn gezinsleden zijn ­aanstekelijk vrolijk en enthousiast, en in gelijke mate chaotisch en ongeconcentreerd. Dat veroorzaakt leerproblemen, dagelijkse paniek­situaties en financiële debacles, waardoor ik ongemerkt hoofd was geworden van de afdelingen langetermijnplanning, administratie, financiën, enzovoort. Dat vond ik soms wat veel.

Fulltime zorgen

Vrijwel mijn hele werkende leven was ik redacteur bij tv-programma’s. Werk dat ik altijd met hart en ziel had gedaan. Maar halverwege de 40 voelde ik: als ik nog eens iets anders wil, moet het nu. Ik wilde werken aan iets dat een langere adem behoefde dan de vluchtigheid van een dagelijkse talkshow.

De overstap naar een uitgeverij was representatief voor de manier waarop ik mijn leven leidde: als ik iets wilde veranderen deed ik dat, goedgehumeurd en met doorzettingsvermogen. Mijn leven was dus in alle opzichten vol, afwisselend en rijk.

Al had de overstap naar de ­uitgeverij niet helemaal goed ­uitgepakt. Ik had gehoopt op een minder veeleisende en stressvolle job, maar werkte uiteindelijk nog meer dan op de televisieredacties.

Nu ik erover nadacht was ik al maanden somber. Vreemd, ­normaal gesproken ben ik een heel optimistische vrouw. Nu maakte ik me fulltime zorgen: over het bedrijf van mijn man dat door de economische crisis bijna failliet was, over de leerproblemen van onze kinderen... En over die nieuwe job, die nooit leek op te houden. Brochureteksten, contracten, vormgeving, auteursfoto’s, ­calculaties, presentaties, beurzen, spoedoverleg, socialemedia­campagnes en altijd, altijd manuscripten in mijn tas. Mijn kinderen klaagden dat ik te veel werkte, dat hadden ze nog nooit gedaan.

Begrijp me niet verkeerd: ik houd van stress. Ik had niet voor niets jarenlang bij liveprogramma’s gewerkt. Stress is goed, het zorgt ervoor dat je dingen fikst. Om die reden had ik die stressgevoelens maandenlang weggewuifd. Het was gewoon een drukke fase. Hoorde bij het leven.

Chronische stress

Ik had beter moeten weten. Tien jaar hiervoor had ik een burn-out gehad die me al eens langdurig had thuisgehouden. Ik had me dan ook voorgenomen het nooit meer zover te laten komen. Chronische stress, leerde ik toen, de langdurige soort, is slecht voor een mens. Chronische stress zet allerlei ziekmakende lichamelijke processen in gang. Burn-outdeskundige Carien Karsten somt de gevolgen in haar boek Uit je burn-out onomwonden op: ‘Hersenschade, met als gevolg ziekte, stemmingsstoornissen en cognitieve afwijkingen (geheugenproblemen en concentratiestoornissen)’. Ik zou toch niet somber zijn door te veel stress?

Inger Boxsem: '‘Wat goed is voor het bestrijden van een depressie is slecht voor de burn-out en andersom’, zei de psycholoog. ‘Herstellen wordt heel lastig.’'Beeld Elise Vandeplancke

Ik liet eerst maar eens bloed prikken. Tekort aan vitamine D kan ook somber maken. Maar met de vitamine D, mijn schildklier, lever en nieren was niets mis. Ik was kerngezond. Ik ging joggen en deed yoga. Ik at minder koolhydraten en dronk minder alcohol. Het hielp allemaal niets. Vastbesloten niet nog een keer om te vallen besloot ik in te grijpen. Ik zegde mijn ­contract bij de uitgeverij op.

Maar toen ik thuiszat – je hoort het heel vaak – ging het pas echt mis. Het leven kleurde zwart. Ik voerde een constante guerrilla­oorlog tegen mijzelf. Zet. Dat. Been. Buiten. Je. Bed. Bij de ­eerdere burn-out was ik ervan overtuigd dat ik eroverheen zou komen. Nu was ik emotioneel ­volkomen apathisch: ik lachte zonder vrolijk te zijn, ik was bedroefd maar huilde niet. Er was geen woede, geen vreugde, de aanraking van man en kinderen voelde ik niet. Ik was ondood: ik ademde wel, maar leefde niet.

Zeven weken weg

“Je hebt een flinke depressie gecombineerd met een burn-out”, zei de psycholoog. “Dat is geen fijne diagnose, want het is heel lastig om daarvan te herstellen. Wat goed is voor het bestrijden van een depressie is slecht voor de burn-out en andersom.”

Gek genoeg was ik opgelucht: ik stelde me dus niet aan.

Naast de gesprekken met mijn ­psycholoog begon ik met anti­depressiva. Ik hoopte dat die ­medicijnen de somberheid zouden beteugelen en gelukkig leken ze aan te slaan. Een week of acht nadat ik ermee begon, voelde ik de lentezon op mijn huid en begreep ik niet meer waar ik al die tijd zo moeilijk over had gedaan.

De opluchting duurde tien weken. Toen sleepte de depressie me zijn hol weer in.

Mijn psycholoog was even bezorgd als beslist. Ze wilde dat ik nadacht over een opname in een herstellingsoord, waar ik ook behandeld zou worden. Het leek mij een te heftig plan voor mijn kinderen, maar dat vond de psycholoog een slecht argument. Het was immers ook in hun belang dat ik beter zou worden. Ik capituleerde. Ik móést uitrusten en en passant de oorzaken aanpakken die me hier hadden doen belanden. Mijn uit de klauwen gegroeide zorgzaamheid, perfectionisme, geen nee kunnen zeggen en nog zo wat van die dingen.

Na lang zoeken vond ik een privé­kliniek die gespecialiseerd was in dubbeldiagnoses, zoals mijn burn-out en depressie, maar ­bijvoorbeeld ook in trauma’s en angststoornissen, verslaving en depressie.

De avond kwam dat ik de ­kinderen moest vertellen dat ik zeven weken weg zou gaan. Dat ik een week later zou vertrekken. “Maar dan is het sinterklaas!” schrok Jesse.

De kerstdagen en oud en nieuw zou ik niet thuis zijn. Mijn kinderen slikten dapper, mijn man reed me naar de kliniek, die huisde in een voormalig hotel. Verpleegkundige Elise ontving ons warm en gastvrij. Alles aan de omgeving wekte vertrouwen: de sfeervolle huiskamer, het restaurant, de eenpersoons­appartementen. Toch greep het me bij de keel. Na de lunch, ik had mijn man uitgezwaaid, zat ik ­trillend in een stoel op mijn kamer. Opgenomen. Patiënt.

Elise klopte aan de deur en doorzocht mijn koffer op de aanwezigheid van telefoon, drank en laptop: allemaal verboden om mee te nemen, om zo min mogelijk prikkels te hebben. Zelfs mijn flesje parfum werd in beslag genomen. “Je moest eens weten wat mensen doen om aan alcohol te komen.”

’s Middags deed ik bij fysiotherapeut Sanne een fietstest. Tijdens het fietsen dacht ik aan de honderden kilometers die ik thuis had afgelegd. De dag dat ik door de sneeuw naar de redactie ploegde, aan de andere kant van de stad.

De tochtjes naar huis om 2 uur ’s nachts, na de uitzending. De ­ritjes naar de uitgeverij, ook zeven kilometer van huis.

“Ben je al moe?” vroeg de fysio.

Ik schrok op. “Eigenlijk wel, ja.”

“Zie je, je merkt het niet eens meer.”

Na een vragenlijst en nog meer tests bevestigde de fysiotherapeut: “Je bent totaal burned-out, dat ­pakken we als eerste aan. Pas als je uitrust verdwijnt de depressie.”

Confrontaties

Het betekende een absoluut verbod op bewegen. Geen fitness, niet hardlopen, geen baantjes trekken, niet langer wandelen dan tien minuten. Mijn mond viel open.

Inger Boxsem: Alles aan de kliniek wekte vertrouwen. Maar toen ik mijn man had uitgezwaaid, zat ik trillend in mijn kamer. Opgenomen. Patiënt.'Beeld Elise Vandeplancke

Ik onderging een stortvloed aan therapie. Acceptance and Commitment Therapy, psycho­therapie, haptonomie, chrono­therapie, groepstherapie. Er volgden weken van confrontaties, eenzaamheid en steun. De pijn werd verzacht door heerlijk eten, een mooie omgeving en de ­schoonheidsspecialist die je tegen een zacht prijsje kon boeken.

In mijn kamer met uitzicht op de perenboom was ik volstrekt tevreden met mijn eigen ­gezelschap. Misschien omdat ik langzaam tot mezelf kwam. Of beter, aan mezelf toekwam.

Het was confronterend hoeveel beter ik me voelde in mijn eentje. Ik raakte in paniek over hoe ik mijn leven moest hervormen en vond het pijnlijk dat iets waar ik zoveel van hield – mijn werk, mijn lieve gezin – me zo kon beschadigen. Ik had nooit op tijd nieuw gedrag ­aangeleerd.

Na zeven weken verlangde ik naar huis. Maar ik was ook bang voor de hectiek waarin ik weer terecht zou komen. Ik maakte dagschema’s waarin inspanning, ontspanning en rust elkaar afwisselden. “Hier is het makkelijk!” zei ik tegen mijn mentor. “Hier ga ik zwemmen als ik hoofdpijn heb. Maar dit is het echte leven niet.”

Over dat echte leven buiten de kliniek maakten we ons allemaal zorgen. Comédienne Ruby Wax, zelf kampend met depressies, ­vertelde ooit op televisie dat de samenleving onmogelijke eisen stelde. De mens is niet toegerust op dit tempo, met alle prikkels van tv, apps, Facebook, Instagram.

Mijn groepsgenoten en ik ­konden dat alleen maar beamen. Na enkele dagen gedwongen ­afkicken van ons online gedrag, prees iedereen de beperking ervan. Ook waren we gesneuveld door onze werkomstandigheden. Een huisarts was ­bezweken onder de oeverloze beschikbaarheid die zijn patiënten verwachtten. Bij groepsgenoot J. waren er drie collega’s ontslagen, die niet werden vervangen, terwijl de hoeveelheid werk hetzelfde bleef.

Prikkels

Hoe konden we ons buiten de kliniek wapenen tegen economische druk en digitale prikkels? “We kunnen de maatschappij niet veranderen”, zeiden de therapeuten. “We kunnen jullie wel leren er anders mee om te gaan.”

Iets in mij verzette zich hiertegen. Wie moest er eigenlijk gefikst worden? Wij? Of de maatschappij? Gespannen ging ik naar huis. Het ging wel beter met me, maar ik was het niet.

Ook de jaren na de kliniek waren taai. Maar de kliniek en mijn psycholoog redden mijn leven. Ik leerde dat ook de diepste wanhoop en paniek uiteindelijk verdwijnen en elke keer als ik langs de schaatsbaan fiets denk ik daaraan.

Ik kreeg andere medicijnen, waardoor het dagelijks leven beter te doen is en mindfulness leerde me het verschil tussen de depressie en mijzelf. Genezen ben ik niet, daarvoor bleek de uitputting te groot en de depressie te ­hardnekkig, maar met de jaren heb ik mijn conditie wel beter leren hanteren.

Soms gaat het mis. Het uitbrengen van mijn boek, met alles wat daarbij hoort – zoals het schrijven van dit stuk – zijn stressvoller dan ik aankan en dat leidt tot een ­somberder periode.

Maar ik ontwaak in een fijn huis, waar mijn kinderen grapjes maken en mijn man een liedje speelt op zijn gitaar. Ik heb elke dag een reden om op te staan.

Naar omstandigheden nogal slecht, Inger Boxsem, uitg. AtlasContact, 288 p’s, 23 euro