Direct naar artikelinhoud
AchtergrondFrietkotcultuur

Al 200 jaar hip: waarom onze Belgische frietkoten het verdienen om Unesco-erfgoed te zijn

Het ‘vaste’ frietkot is ontstaan uit de mobiele kramen met wielen die de kermissen afgingen.Beeld Photo News

Waar in de wereld heeft iedere inwoner een ‘stamfrituur’ en vormen frieten zelf het hoofdgerecht? Juist. En dus roept de frituristenfederatie onze overheid op om ‘de Belgische frietkotcultuur’ dit jaar bij de Unesco kandidaat te stellen als Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid. ‘Omdat frietkoten voor eeuwig in het Belgische straatbeeld moeten blijven.’

Om de twee jaar mag België bij de Unesco een kandidaat voordragen om als immaterieel erfgoed erkend te worden, en deze keer mag de Vlaamse overheid beslissen. Op 15 mei wordt de knoop doorgehakt, maar bij frituristenfederatie Navefri zien ze zichzelf als voornaamste kanshebber. “Een frietkot is zo typisch voor ons straatbeeld, dat we dat nooit verloren mogen laten gaan. Daar kan een Unesco-erkenning bij helpen”, stelt Bernard Lefèvre van het Nationaal Verbond van Frituristen. “Eigenlijk zijn wij zelfs ontzettend hip. Vandaag heeft iedereen de mond vol van streetfood en foodtrucks. Maar wat deden wij 200 jaar geleden dan al?”

Het allereerste frietkot in de Belgische geschiedenis heette – hoe kon het ook anders – ‘Fritz’ en had die ‘z’ te danken aan de van oorsprong Duitse uitbater Jean-Frédéric Krieger. Samen met zijn vrouw en mobiele frietkraam dweilde hij in de jaren 1830 de Belgische kermissen af. Tot groot jolijt van de bevolking, die voor haar pakje friet telkens geduldig de jaarlijkse passage van de foor moest afwachten.

“Want thuis zelf aardappelen frituren was toen nog te duur en te moeilijk”, weet men bij het Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG). “Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd frietvet voor de meeste burgers betaalbaar.” Intussen zorgde Krieger voor een ongeziene stormloop op de kermissen door telkens vooraf zijn komst met een advertentie in de lokale krant aan te kondigen. Het leverde hem naast nationale bekendheid als ‘Koning van de gefrituurde aardappelen’ binnen de kortste keren ook heel wat concurrentie op. “In 1856 telde de Luikse kermis bijvoorbeeld al drie frietkoten en vijf jaar later waren dat er zelfs zeventien.”

Weg met de wielen

“En omdat die frietkramen — in tegenstelling tot bijvoorbeeld carrousels — niet opgebouwd of afgebroken moesten worden, bleven ze stilaan nog wat langer in een dorp hangen”, vertelt Bernard Lefèvre. “Ze arriveerden dan al enkele dagen vóór het begin van de kermis en bleven nog enkele dagen achteraf. Tot enkele slimme uitbaters begonnen na te denken: ‘Waarom blijven we hier gewoon niet voor altijd?’ – en dan maar letterlijk de wielen vanonder hun kraam wegnamen.”

Het ‘vaste’ frietkot was geboren. Een van de eerste, in 1862 aan het Steen van Antwerpen, was trouwens ‘Max en Fritz’. Mevrouw ‘Fritz’ was intussen weduwe geworden en hertrouwd met een concurrent. “Tegen het einde van de jaren 1950 waren er meer dan 20.000 losstaande frietkoten in België”, zegt het CAG. “Ze nestelden zich vaak aan de voet van een monument, op marktpleinen, bij kerken en stations.” Niet toevallig de plekken met de meeste passage. “Ik herinner me dat er ooit op het Stationsplein in Leuven zelfs tien frietkoten tegelijk stonden”, aldus Bernard Lefèvre. “Een plein zonder frituur was toen geen plein.”

Maar toen volgde — vooral in de jaren 80 — de grote kaalslag. “Plots vonden heel wat lokale besturen de frietkoten op hun pleinen ‘vuil en vies’ en wilden ze die daar koste wat kost weg. Waardoor heel wat frituristen achter een vaste gevel werden gejaagd. Van de ruim 4.500 frituren in ons land schat ik dat er vandaag nog zo’n kleine 1.000 in een écht kot zitten”, aldus Lefèvre. “Gelukkig zie ik dat cijfer de komende jaren nog redelijk stabiel blijven. Want heel wat lokale besturen begrijpen intussen wel de erfelijke waarde van een authentiek frietkot.”

Twee keer bakken

Blijft nog de vraag van één miljoen: zijn frieten nu echt een Belgische uitvinding? “Nee”, horen we uit de mond van ‘frietoloog’ Paul Ilegems, die er verschillende boeken over schreef.

“Volgens een legende zouden enkele inwoners van Namen, Andenne en Dinant de friet in de 17de eeuw hebben uitgevonden. Normaal visten ze tijdens de zomer uit de Maas kleine visjes om die te frituren. Maar omdat de Maas tijdens de strenge winter van 1680 volledig was dichtgevroren, kwamen ze op het idee om aardappelen in de vorm van visjes te snijden en die in de olie te gooien. Leuk verhaaltje, maar historisch onderzoek toont dat de aardappel pas in 1709 voor de allereerste keer in Wallonië opdook.”

Volgens Ilegems was het de Spaanse kloosternon Teresa van Avila die de friet uitvond. “In 1570 kweekte ze al aardappelen, en omdat in Spanje alles wat eetbaar is in kokende olijfolie gegooid wordt, deed Teresa dat ook met aardappelen. Al hebben de Belgen de verdienste dat wij de frieten geperfectioneerd hebben, het principe ‘twee keer bakken’ bedacht hebben én dus ook het frietkot geïntroduceerd hebben. We mogen trots zijn op onszelf.” (STV)