Direct naar artikelinhoud
Achtergrond

Kinderen zijn niet de ‘motor’ van de epidemie, maar veiligheidsvoorschriften blijven nodig

Kinderen zijn niet de ‘motor’ van de epidemie, maar veiligheidsvoorschriften blijven nodig
Beeld © Eric de Mildt

Het aantal leerlingen en onderwijspersoneelsleden dat corona kreeg, is vergelijkbaar en zelfs lichtjes lager dan in de rest van de samenleving. Dat blijkt uit een nieuwe studie van gezondheidsinstituut Sciensano en de KU Leuven. ‘De conclusie mag niet zijn dat kinderen niet besmet geraken.’

Een nieuwe studie, een nieuw hoofdstuk in de discussie over de rol van scholen in de epidemie. Dinsdag presenteerden Sciensano en wetenschappers van de KU Leuven de resultaten van een steekproef bij 1.285 leerlingen en 818 schoolmedewerkers in 44 lagere en 40 middelbare scholen.

Daaruit bleek dat 12,4 procent van de leerlingen in de lagere school en eerste graad van het secundair en 14,8 procent van het schoolpersoneel antistoffen tegen het coronavirus in het bloed heeft. Antistoffen wijzen erop dat het lichaam eerder in contact kwam met een virus.

De tests werden afgenomen tussen 3 december en 28 januari. Dat is voor meer besmettelijke varianten van Covid-19 uit het buitenland circuleerden in ons land. De invloed daarvan moet nog blijken uit een tweede testmoment – dat net achter de rug is en waarvan de resultaten midden april verwacht worden – en een derde later dit jaar.

Er zijn sterke regionale verschillen in de resultaten. In Vlaanderen lag het aantal mensen met antilichamen (8,7 procent leerlingen en 13,2 procent onderwijspersoneel) lager dan in Wallonië (15,4 procent en 17,7 procent) en Brussel (24 procent en 10,5 procent). Dat is conform het verloop van de tweede golf in het najaar zeggen de onderzoekers.

Belangrijk is vooral dat de percentages van antistoffen bij leerlingen en schoolpersoneel vergelijkbaar zijn met die bij bloeddonoren (twee onderzoeken spreken van 16,3 en 17,9 procent), eerstelijnszorgers (15,1 procent) en ziekenhuispersoneel (19,7 procent). Ook lopen ze gelijk met resultaten uit soortgelijke onderzoeken in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. “Onze studie vindt geen aanwijzingen dat scholen plaatsen zijn waar het virus zich meer verspreidt of meer kans maakt zich te verspreiden dan elders in de gemeenschap”, schrijven de onderzoekers daarom als conclusie in hun rapport.

“Ik denk dat dit een goede bevestiging is van wat we altijd gedacht hebben, namelijk dat kinderen besmet kunnen geraken maar minder superverspreiders zijn”, zegt veldepidemioloog Brecht Ingelbeen (Instituut Tropische Geneeskunde) die eerder een soortgelijke conclusie trok uit onderzoek op basis van gegevens van de Brusselse contacttracing.

Moeten we 12,4 procent kinderen met antistoffen niet veel vinden? “Kinderen zijn de enigen die contacten zijn blijven onderhouden in die maanden”, zegt Ingelbeen. “Volwassenen moesten die toen fel terugschroeven. Dan zou je verwachten dat kinderen een hogere infectiegraad laten optekenen, terwijl die net een beetje lager ligt dan de 16 procent in de gewone samenleving.”

Een foute interpretatie zou echter zijn dat kinderen onbelangrijk zijn voor de viruscirculatie. “De conclusie mag niet zijn dat kinderen niet besmet geraken”, zegt biostatisticus Geert Molenberghs (UHasselt/KU Leuven). “Dat ze de aanjager van de epidemie zijn, dat zou niet juist zijn. Maar we mogen hun impact ook niet weg redeneren. Alle mogelijke veiligheidsbarrières die we opbouwen tegen het virus zijn dus belangrijk.”

Kortom, de bevindingen van de studie zijn vooral een pleidooi voor het aanhouden van goede veiligheidsvoorschriften op scholen. Al stelt onderzoekster en auteur Els Duysburgh (Sciensano) zich de vraag of die veiligheidsvoorschriften even streng moeten zijn in het lager en secundair onderwijs. “We zien nauwelijks verschillen in de aanwezigheid van antilichamen tussen jonge kinderen en oudere kinderen”, zegt ze. “Dan moeten we ons misschien bezinnen over de impact van de maatregelen, die in het secundair toch strenger waren op het moment van de studie.”

Ook opvallend is de grote discrepantie met het aantal leerlingen en onderwijspersoneel dat zei een positieve PCR-test te hebben gehad. Dat ligt namelijk stukken lager: slechts 2 procent bij de leerlingen en 10 procent bij volwassenen. Dat kan wellicht ten dele verklaard worden door het feit dat we (jonge) kinderen tot en met eind vorig jaar veel minder vaak testen. Al wil Duysburgh daar nog geen al te grote conclusies aan verbinden. “We moeten dit vooral nog goed onderzoeken”, zegt ze.

Intensieve zorg

Voorts waarschuwde Sciensano-viroloog Steven Van Gucht op de persconferentie van het Crisiscentrum voor de snel stijgende opnames op intensieve zorg. In het huidige tempo zullen daar tegen 10 april 1.000 patiënten liggen. Dinsdag bleek bijvoorbeeld dat alle plaatsen op intensieve zorg in de Gentse ziekenhuizen ingenomen zijn. Patiënten moeten er doorverwezen worden naar andere ziekenhuizen.

Wel neemt de stijging van het totale aantal vastgestelde besmettingen af. Tussen 20 en 26 maart werden gemiddeld 4.751 nieuwe besmettingen per dag gedetecteerd. Dat is een stijging met 17 procent vergeleken met de voorgaande week. “Twee weken geleden was dat nog +40 procent”, zei Van Gucht op de persconferentie. “De stijging vertraagt dus duidelijk.”

Dat laatste interpreteert u echter best niet als een teken dat het wel meevalt met die derde golf. Daar liet ’s lands bekendste viroloog geen twijfel over bestaan. “Alle cijfers staan nog steeds op rood”, zei Van Gucht.