Direct naar artikelinhoud
InterviewArno Hintjens

Arno: ‘Een standbeeld hoef ik niet. De duiven kakken daarop’

'Ik zie de mensen nu beter dan vroeger. Letterlijk – ik merk details op in hun gezicht die er vroeger niet waren – maar ook figuurlijk.'Beeld © Stefaan Temmerman

In Charlatan, vanaf 20 april op Canvas, schetst Arno met een handvol bevoorrechte getuigen zijn levensverhaal. Geen toeval: vorig jaar werd de zanger des vaderlands (72) geveld door kanker. De vieux motherfucker kroop door het oog van de naald en heeft zelfs twee nieuwe albums in de steigers staan. ‘Muziek heeft mij gered.’

Arno heeft opnieuw haar en met zijn coupe-je-m’en-fous ziet hij er stukken beter uit dan de kale knikker van zijn chemoperiode. “Het is zelfs meer dan vroeger”, zegt hij, terwijl hij over zijn kruin wrijft. “Stugger, ook. Veel mensen krijgen ander haar nadat ze chemo gehad hebben.”

Het is een wonder dat de lonesome Zorro, in Frankrijk geridderd tot ‘Chevalier de l’ordre des arts et des lettres’, zijn opwachting maakt in de lege kantoren van platenmaatschappij Pias in Brussel. Enkele weken geleden zoemde het bij muzikanten en journalisten over zijn nakende einde. De pancreaskanker had hem dan toch eronder gekregen, het zou niet langer meer duren.

Arno zegt dat het niet veel heeft gescheeld. “Maar ik heb geluk gehad. De dokters zijn optimistisch, over drie maanden moet ik teruggaan voor een check-up. Na mijn chemo en bestralingen was ik doodmoe. Mijn smaak begint langzaam terug te komen. Ik eet alleen nog maar fruit, vis en kaas. En veel kauwgom, ook met fruitsmaak. Geen vlees en geen alcohol meer, ik drink nu alcoholvrije Leffe. Elke dag om half zes trek ik twee pintjes open.”

Nee, met hem gaat het wel, verzekert Arno. “Maar met Paul niet. Hij is palliatief.” Paul Decoutere, met wie Arno Freckleface en Tjens Couter vormde, de voorlopers van TC Matic, heeft longkanker die is uitgezaaid naar zijn mond en hersenen. “Het is het laatste, hij zit onder de morfine. Ik ga hem regelmatig bezoeken in het ziekenhuis in Gent. ’t Is mijn broer, hè. Vroeger nam ik elke dag de tram van Oostende naar Blankenberge om met hem te repeteren. Maar het is moeilijk geworden om met hem te spreken, ik moet met mijn mond aan zijn oor komen.”

Zegt hij nog iets terug?

“Amper. Maar zijn geheugen werkt nog goed, hij weet meer over vroeger dan ik. Hij heeft een goeie plaat gemaakt, die is vorig jaar uitgekomen. Paul was toen al een tijdje ziek, maar hij heeft het tegen niemand gezegd. In de Ancienne Belgique en in Parijs, de laatste concerten voor mijn operatie, heeft hij mijn voorprogramma nog gespeeld.”

Hebben jullie al afscheid genomen?

(knikt) “En Paul... (doet alsof hij een sigaret rookt en een glas drinkt).”

Je kan het hem moeilijk kwalijk nemen.

“De dokters zeggen ook: doe maar, jong.”

Je nieuwe plaat met de Franse pianist Sofiane Pamart komt binnenkort uit, er is de documentaire Charlatan, gemaakt door jouw goede vriend Dominique Deruddere, en dat in het jaar waarin je ziek werd. Moest er nog veel van je hart?

“Neenee, ik heb alles al... Die documentaire is er gekomen op vraag van Canvas en de plaat met Sofiane, met oude nummers van mij, is een idee van de platenmaatschappij. Ik ben nu bezig aan nog een nieuwe plaat, samen met Mirko Banovic (Arno’s vaste bassist, SS) en gitarist Bruno Févery. Wat moet ik anders?”

Je kan het ook zien als een manier om het lot op afstand te houden. A moving target is hard to get.

“Ik leef van dag tot dag. Kanker heeft mij geen grote inzichten gebracht, maar door de chemo krijg ik veel flashbacks, die soms wel een minuut duren – al vergeet ik ook veel dingen. Ik zie de mensen nu beter dan vroeger. Letterlijk: ik merk details op in hun gezicht die er vroeger niet waren – maar ook figuurlijk. Ik heb andere ideeën gekregen over mensen.”

De chemo bracht klaarheid in je hoofd?

“Ik zie meer dan ooit in dat mijn kinderen het belangrijkste zijn. En dat ik mijn vader niet genoeg gezien heb.”

Van je vader mocht je niet naar de kunstschool, je moest een vak leren. In Charlatan komt je carrière als sous-chef ter sprake in La Renommée, een chique restaurant in Oostende. Kook je nog?

“Elke dag. Eergisteren heb ik mosselen gemaakt, gisteren coquilles met rijst en champignons. Ik doe mijn boodschappen zelf, ik moet bewegen.”

‘Ik was vroeger een raar ventje, ik stotterde en was autistisch. Er waren kosten aan mij, nog altijd.’Beeld © Stefaan Temmerman

Is er aan jou eigenlijk een schilder verloren gegaan? In Charlatan vertel je met veel gloed over het maison close (huis van lichte zeden, SS) van een familielid. James Ensor kwam er op bezoek om in de salons over kunst te causeren.

“Mijn familie telt nogal wat kunstenaars: mijn tante, de zus van mijn moeder, schildert en haar man heeft ooit een prijs gewonnen met zijn schilderijen. Toen ik klein was, heb ik veel getekend en geschilderd. Mijn stijl was surrealistisch, Belgisch-Vlaams. Maar ik ben een grote fan van Léon Spilliaert: die kleuren, die sfeer! Ik was heel impulsief. Ook bij het maken van nummers: lang in de studio zitten is niets voor mij. Het album met Sofiane is in vijf dagen opgenomen, gemixt en al.”

Vind je het een nadeel dat je behalve mondharmonica nooit een instrument hebt bespeeld?

“Maar mondmuziek ís een instrument! Als je Sonny Boy Williamson ziet spelen... Blijkbaar telt dat niet. Het is nochtans meer dan alleen zuigen en blazen. Mondharmonica is iets instinctmatigs, het is puur lichamelijk.”

Ik vraag het omdat je in Charlatan vertelt hoe hits als ‘O la la’ en ‘Putain putain’ tot stand zijn gekomen: je hoort muzikanten een riff spelen, waarop jij reageert en de anderen vraagt in te haken, als een dirigent die het assembleert tot een geheel.

(grijnst) “Ik maak er een stoemp van, ja. René Magritte had dat ook, die schilderde van alles bij elkaar – net zoals Dalí. In mijn muziek zit tango, samba, rock, rhythm-and-blues. Mijn muzikanten heb ik altijd zo gekozen: ik wilde er geen twee die naar dezelfde muziek luisteren.”

We krijgen in twee uur tijd veel muziek te horen, maar de nummers van TC Matic blijven opvallen tussen al je andere werk. Als het voorbij komt, spits je vanzelf de oren. Zelfs na veertig jaar klinkt het nog even hoekig en fris.

“Ik maakte toen muziek zoals ik leefde. The sky was the limit: ik was vrij, had geen kinderen. Die vrijheid hoor je. Eigenlijk was het pure anarchie.”

In het tourbusje zong je mee met ‘It’s a Long Way To The Top (If You Wanna Rock ‘n roll)’ van AC/DC. Bon Scott had een speciale manier van zingen, net als jij. Heb je dat van hem opgestoken?

“Bon Scott viel op omdat hij zong met een Australisch accent. Al die Engelse groepen zongen met een Amerikaans accent om door te breken in Amerika, maar Bon Scott niet. Die heeft zichzelf uitgevonden, net zoals Bob Dylan. Toen ik ‘Like a Rolling Stone’ voor het eerst hoorde, was ik geparaliseerd. Ik was zestien en liep door de Langestraat in Oostende met mijn Engels lief, Suzy uit Sussex. Het venster van een café stond open en ik stak mijn hoofd naar binnen om te vragen van wie die muziek kwam. Waarop Suzy zei: ik versta die kerel niet. Maar ik was meteen zot van dat nummer. Op mijn begraving moet dat gespeeld worden.”

Stel dat er ooit een standbeeld komt van jou: waar moet dat dan staan? In Brussel of Oostende?

“Een standbeeld? Maar de duiven kakken daarop! (lacht) Er hangt al nu een groot schilderij van mij in Oostende. Mijn vader en moeder zouden fier geweest zijn. Oostende is mooi, vooral in de winter, ’s morgens om tien uur op het strand. Die geur van het zand, dat is fantastisch. En als de zon ondergaat in de zee, dan krijg je een speciale kleur: appelblauwzeegroen. Enkel te zien in Oostende, in Middelkerke of De Haan hebben ze dat niet. Het komt door de zandbanken die voor de kust van Oostende liggen. Om het te zien, moet je tussen de thermen en de casino gaan staan: in een uur tijd komen er vier schilderijen van Spilliaert voorbij.”

Ik ben je eens tegengekomen in Oostende, waar je gewoon op hotel was. Ik dacht: die heeft zeker een huis in Oostende, of toch minstens een pied-à-tierre.

“Maar nee, dan moet je dat onderhouden. Een hotel is formidabel. En als ik naar Oostende ga, dan is dat om buiten te zitten. Ik zit ook veel op tourbussen. Dat heeft me nooit tegengestoken. Op tournee krijg je een petit-déjeuner, middag- én avondeten. Je moet nergens aan denken. En als je dan ook nog muziek kan spelen, dan is dat toch fantastisch?”

Muzikanten die elkaar naar het leven staan na weken onderweg te zijn, geen ervaring mee?

“Ik heb altijd geluk gehad met mijn muzikanten. Bij mij geen drugs en geen alcohol. Een kleintje mag, maar ik heb niet graag dat ze dronken worden. Ik heb op tournee nooit gedronken. De mensen denken dat van mij, maar ik kruip altijd als eerste in bed. Pépé dodo, anders zou ik hier niet meer zitten. Ik heb veel getalenteerde muzikanten opgebrand zien geraken door de dope.”

‘Adrenaline is een maîtresse, ze heeft me nooit bedrogen. Het is het enige waaraan ik verslaafd ben.’Beeld © Stefaan Temmerman

Jij was vroeger toch ook niet vies van drugs?

“Maar nooit op optredens. De slechtste optredens van mijn leven heb ik gespeeld toen ik iets had genomen of te veel had gedronken. Dronken op het podium, dat is verschrikkelijk. Ik heb veel mensen ten onder zien gaan aan coke en alcohol. Coke gaat niet samen met muziek.”

Hoe ben je er zelf kunnen afblijven?

“Door de muziek. Ik ga in veel grotere extase door muziek dan door drugs.”

Er komen veel muzikanten voorbij in Charlatan. Soms werden ze uit de groep gezet en vervangen door anderen. Kan je nog met iedereen door dezelfde deur?

“Ja. Ik ben 72 jaar, dat is een lange carrière. Buiten The Rolling Stones en Bob Dylan zijn er niet veel die overschieten van die tijd, die nog platen maken. Ik heb geluk dat ik nog muziek kan maken. De laatste optredens in de AB in Brussel deed ik met chemo op mijn rug, zo’n dinges...”

Pleisters?

“Neenee, een vloeistof in zo’n ding. De dokters die naar mijn optredens kwamen, verstonden er niets van. Maar op het podium voelde ik niets, dankzij de adrenaline. Dat heb ik gans mijn leven al. Adrenaline is een maîtresse, ze heeft me nooit bedrogen. Het is het enige waaraan ik verslaafd ben.

“Ik was vroeger een raar ventje, ik stotterde en was autistisch. Er waren kosten aan mij, nog altijd. Muziek heeft mij gered. Ik ben één keer in mijn leven naar de psycholoog geweest, maar het is de muziek die me heeft geholpen, lichamelijk en geestelijk.”

Het Verenigd Koninkrijk was vroeger veel dichter bij Oostende dan nu. Herinner je je nog de eerste keer nog dat je de ferry naar Engeland nam?

“Ja, ik was 14 of 15. Eerst de boot naar Dover en dan de trein naar Londen, waar ik vrienden had en kon blijven slapen. We gingen om kleren en platen te kopen, niet om uit te gaan – alles sluit daar om elf uur. Thuis luisterden we naar Radio London en Radio Caroline (Britse zender die uitzond van op een schip in de Noordzee, SS). Veel groepen van begin jaren 60 kwamen in Oostende spelen: The Moody Blues, The Hollies. Omgekeerd gingen wij ook naar Engeland: met Tjens Couter deden wij het college circuit. Maar niemand hier wist dat. De pers moest ons niet. Wij waren West-Vlaamse boeren, maar ondertussen speelden we in Frankrijk, Nederland en Duitsland.”

Wanneer voelde je dat je respect kreeg?

“Toen een Humo-journalist naar een interview moest in New York ging hij naar CBGB’s, een legendarische muziekclub. En wat stond daar op de jukebox? ‘Gimme What I Need’ van Tjens Couter! Toen we daarna in een club in Londen speelden, stonden plots drie Vlaamse journalisten op de eerste rij. Ze hadden de aankondiging gezien in Time Out (gratis vrijetijdsgids, SS). Met TC Matic stonden we op de cover van Oor en speelden we in Toppop. Zo is dat veranderd.”

Je zei daarnet dat muziek je heeft gered. Op je 72ste breng je nog platen uit, straks ga je weer optreden. Mogen we besluiten dat het leven goed is geweest voor jou?

“Ik heb veertig platen gemaakt die zijn uitgekomen in Engeland, Japan, de States. Ik heb gespeeld op de Franse eilanden, in Viëtnam en Duitsland. Ik heb een gelukkig leven gehad: dankzij de muziek heb ik de wereld gezien. Ik ben content, ja.”

‘Charlatan’, vanaf 20 april drie weken lang elke dinsdag op Canvas