Direct naar artikelinhoud
InterviewBesmette Stad

Kunstenaars gaan met Paul van Ostaijen als inspiratiebron de coronacrisis te lijf: ‘Het activisme is terug in de literatuur’

Kunstenaars gaan met Paul van Ostaijen als inspiratiebron de coronacrisis te lijf: ‘Het activisme is terug in de literatuur’
Beeld FOTOMONTAGE DM

Bezette stad is een eeuw oud, maar Paul van Ostaijen blijft razend actueel. DeBuren vroeg voor het project Besmette Stad ruim honderd kunstenaars om met zijn werk als leidraad de coronacrisis te onderzoeken. Zes jonge schrijvers praten over hun experiment.

Aya Sabi: ‘Van Ostaijen leerde me niet alles te willen begrijpen’

We willen niet dat iedereen kan zien hoe ongelukkig we zijn omdat geliefden gevangen werden in een gouden fotokader op onze televisietafel. Over de doden niets dan goeds.

Aya Sabi (25) is auteur van Verkruimeld land en columniste voor deze krant. Ze schreef de tekst ‘Morgen gaan we in lockdown’ en liet zich daarvoor inspireren door Van Ostaijens ‘Stad stilleven’.

“Ik heb het werk van Paul van Ostaijen lang moeilijk gevonden om te begrijpen. Zijn beeldspraak is natuur­lijk geweldig, maar in zijn teksten zit weinig samenhang, waardoor je als lezer toch een be­hoor­lijke inspanning moet leveren. Doorheen de jaren heb ik de drang laten varen om élke zin te willen begrijpen, en ben ik zelf ook meer beginnen schrijven op zo’n metafo­rische en beeldende manier. In dat opzicht heeft Van Ostaijen me dus zeker geïnspireerd, en ben ik zijn werk alleen maar meer gaan waarderen.

“De tekst die ik voor Besmette Stad schreef, is eigenlijk heel pessimistisch. Toen ik hem schreef kwam de lente eraan, maar toch heb ik het de hele tijd over de herfst. Het ging op dat moment niet goed in mijn leven, en waarschijnlijk zag ik in de wereld weerspiegeld wat ik toen voelde. Ik ben doorgaans hoopvol en positief, maar de coronacrisis heeft me op een heel dramatische manier doen kennismaken met mezelf. Leuk was dat niet, maar het heeft me wel doen inzien wat écht belangrijk is in het leven.

Aya Sabi.Beeld Francis Vanhee

“De omstandigheden waarin we ons nu bevinden zijn uiteraard helemaal anders dan degene waarin van Ostaijen zijn Bezette stad schreef. Want hoewel we nu wel in lockdown zitten, komt de wereld nog altijd binnen via onze schermen. En ondanks de strenge maatregelen heb ik het voorbije jaar een druk leven gehad, en is de gejaagdheid zeker niet verdwenen. Als mens heeft deze crisis me wél veranderd: we leven in een tijdperk waarin we het gevoel hebben dat we alles controleren, en nu blijkt plots dat dat allemaal maar een illusie is geweest. Dat besef heeft me heel nederig gemaakt.

“Als schrijver productief blijven in een tijd waarin alles op losse schroeven staat, vind ik ontzettend moeilijk. Ik werk op dit moment aan een roman, die eigenlijk in ­augustus moet verschijnen, maar vaak was ik simpelweg niet in staat om iets op papier te zetten. Het contact met mijn lezers viel ook zo goed als volledig weg, waardoor ik het belang van mijn werk minder voelde. Als het boek eenmaal af is, wil ik niets liever dan een fysieke boekvoorstelling, zodat ik iedereen eindelijk een stevige knuffel kan ­geven.”

Younes van den Broeck: ‘Als kunstenaar heb ik me door de crisis moeten heruitvinden’

Younes van den Broeck.Beeld Francis Vanhee

Chille kille stilte op het plein van

een met ziekte besmette stad

Dat als het zo zit met covid

besmette stad

Niemand in de metropolis

Spookstad scheve schimmen schuimen schuchter door de necropolis

Younes van den Broeck (29) is kunstenaar en bezieler van het fokovisme, een stroming die zich afzet tegen belemmerende regels in de kunstwereld. Samen met muzikant Willie Darktrousers maakte hij ‘Spookstad’, een rapnummer geïnspireerd door Van Ostaijens ‘Dodezondag’.

“Zoals veel mensen van mijn generatie heb ik het werk van Van Ostaijen ooit eens zien voorbijkomen op de middelbare school. Veel is daar toen niet van blijven hangen, maar op latere leeftijd heb ik zijn werk wel meer leren appreciëren.

“Samen met de Nederlandse muzikant Willie Darktrousers maakte ik een hedendaagse rapversie van zijn gedicht ‘Dodezondag’. Aan dat nummer hebben we op afstand moeten werken omdat fysiek samenkomen er door het virus niet in zat. Het was zo’n vreemde tijd: we waren de nieuwe situatie toen nog volop gewoon aan het worden, en als ik ’s avonds door Antwerpen liep, voelde het echt alsof ik door een spookstad wandelde. Het was allemaal zo onwerkelijk. Het is natuurlijk niet eenvoudig om iets origineels te zeggen over iets dat ons allemaal overstijgt, maar daardoor heb ik me niet laten tegenhouden. Ja, iedereen zegt altijd maar hetzelfde, maar iedereen vóélt nu ook hetzelfde.

“Als kunstenaar heb ik me door de crisis moeten heruitvinden. Mijn werk speelde zich vroeger vooral af in ruimtes waar veel volk samenkwam, of dat nu voor een lezing, een workshop of een optreden was. Dat was niet meer mogelijk, en dus heb ik mijn focus vrij snel naar mijn schilderwerk verlegd. Er zijn veel negatieve kanten aan corona, maar deze crisis heeft me ook de mogelijkheid geboden om te experimenteren met kunstvormen waar ik voordien minder tijd voor had. En via mijn schilderwerk heb ik een andere manier van reizen ontdekt. Terwijl ik thuis zit, reizen mijn werken naar landen waar ik zelf nog nooit ben geweest. Dat vind ik toch een mooie troostprijs voor de beperkte beweegruimte die ik zelf heb. (lacht)

“Waar ik me nu vooral aan erger, zijn alle belemmerende regeltjes. Dat je ’s avonds als een klein kind op een bepaald uur moet thuis zijn, bijvoorbeeld. Onlangs was ik met enkele jonge acteurs aan het repeteren voor een nieuwe voorstelling, en moest ik een van mijn jongens weer vroeger laten vertrekken omdat de avondklok in Brussel al zo vroeg ingaat. Al die praktische beknottingen beïnvloeden mijn werk enorm, en ik ga blij zijn als ze eindelijk weer verdwijnen.”

Jens Meijen: ‘De dreiging en verlatenheid in zijn werk spreken me aan’

wandel door de dagen als een bos

graaf gaten in de aarde

alsof de steden nooit bestonden

Jens Meijen (24) is dichter en werkt aan zijn debuutroman. Hij schreef het audiogedicht met soundscape ‘Nieuwjaarsdag’ voor de reizende expo Boem Paukeslag: Bezette Stad X5.

“Als je als schrijver een groot thema als het coronavirus te lijf gaat, is het punt net om het níét over dat grote thema te hebben: je moet eromheen schrijven. In het gedicht dat ik voor de tentoonstelling Boem Paukeslag: Bezette Stad X5 maakte, vergelijk ik het leven na de coronacrisis met opnieuw buitenkomen nadat je een hele avond hebt gefeest. De wereld is dan nog niet helemaal wakker, en even is er dat wonderlijke gevoel dat alles weer een beetje nieuw is.

Jens Meijen.Beeld Francis Vanhee

“Het werk van Van Ostaijen vind ik heel bijzonder, omdat hij een van de eerste Vlaamse schrijvers was die op zo’n fragmentarische en experimentele manier durfde te schrijven. Als dichter heb ik vrij weinig met de onomatopeeën in ‘Boem paukeslag’-stijl, dus heb ik gefocust op onze inhoudelijke raakpunten. De dreiging en de verlatenheid waarover hij het in Bezette stad heeft, zijn bijvoorbeeld ook heel voelbaar in deze coronatijd. En ook het ontluikende kapitalisme waarover Van Ostaijen soms schrijft – denk aan het ‘Singer naaimasjien’ – is een thema dat vaak terugkomt in mijn eigen werk, maar dan natuurlijk in een verder gevorderd stadium.

“Toen alle evenementen vorig jaar werden afgelast, was dat aanvankelijk een verademing. Ik woon in Limburg en heb geen auto, dus om op evenementen of lezingen te raken, moest ik vaak met de trein het hele land door. Dat kostte veel tijd en energie. De eerste maanden van de crisis heb ik me volop op het schrijven van mijn roman kunnen storten, maar nu mag het wel gedaan zijn. Literatuur blijft natuurlijk ook een sociaal fenomeen: je neemt als schrijver een positie in de maatschappij in, en het is dan fijn om te zien wie die positie nog deelt, of wie net niet. Ik denk dat schrijven voor veel mensen tegenwoordig wat aanvoelt als roepen in de leegte.

“Mijn dichtbundel Xenomorf verscheen in november 2019. Nu doet die bundel het goed en is de tweede druk al een tijdje uit, maar tegen dat de bal echt aan het rollen was gegaan, had corona alle evenementen lamgelegd. Veel heb ik van het succes van die bundel dus niet gemerkt, en door ­corona verloopt het contact met mijn lezers vooral digitaal.

“Mijn debuutroman moest in mei verschijnen, maar door het virus is de publicatiedatum al een aantal keren verschoven. Om eerlijk te zijn maal ik daar niet zo om: ik wil vooral een goed boek afleveren, de rest is bijkomstig. In dat opzicht helpt het wel om mijn aandacht nu zonder veel afleiding op het schrijven te kunnen richten.”

Pete Wu: ‘We zitten momenteel allemaal in een donkere kamer’

Pete Wu.Beeld Francis Vanhee

Hij had gehoord dat je naar een stille en donkere kamer moest om herinneringen makkelijker op te rakelen – of misschien was dat zever, hij wist het niet meer. Dus bleef hij liggen, nog even, eventjes, de koele stenen onder hem, in het donker. Nacht maakte langzaam plaats voor dageraad, terwijl hij wachtte tot het verleden hem bedolf als vallende pudding.

Pete Wu (35) is schrijver en journalist. Samen met audiomaker Nele Eeckhout creëerde hij de novelle Rauwstad, geïnspireerd door Van ­Ostaijens ‘Rouwstad’.

“Het werk van Paul van Ostaijen kende ik eigenlijk helemaal niet toen ik met deze opdracht aan de slag ging. Ik heb Engelse literatuur gestudeerd, dus dit was voor mij toch een beetje uit mijn comfortzone. (lacht) Na zijn werk beter bestudeerd te hebben, vond ik de creatieve manier waarop hij zijn gedachten en beelden op het papier ordende heel inspirerend, net als de manier waarop hij typografie gebruikte om zijn gedichten een extra dimensie mee te geven.

“Met elkaar dansen op de toog in een café, zoals het hoofdpersonage in ons kortverhaal doet, zit er natuurlijk al even niet meer in. Toen we dit verhaal schreven, was er vooral angst: niemand ging de straten op en in de supermarkt hielden mensen nog veel afstand van elkaar. Het was een soort van ontsnapping om in deze tekst te kunnen duiken en de pandemie van een afstand te kunnen beschrijven. Maar het was ook vreemd om situaties te verzinnen die in de echte wereld eigenlijk niet meer mochten.

“In een wetenschappelijke tekst las ik dat, als we herinneringen willen opwekken, dat het gemakkelijkst gaat als je je in een donkere kamer bevindt. Dat wou ik zéker in mijn verhaal verwerken, omdat we nu in zekere zin allemaal in die donkere kamer zitten. Toch is het voor mij niet zozeer een jaar van terugblikken geweest, maar vooral van onthaasten. Vorig jaar had ik de hele tijd afspraken, en nu kan dat natuurlijk niet. En ondanks het feit dat ik mijn ouders maar twee keer heb gezien, heb ik hen wel bijna dagelijks gehoord via FaceTime. Door dit virus ga je toch ook beseffen wat je allemaal kunt verliezen.

“Op dit moment werk ik aan een roman, maar het schrijven liep het voorbije jaar heel moeizaam. Ik miste inspiratie: normaal pik ik heel wat situaties op in het dagelijks leven om ze dan in mijn verhalen te verwerken. Mijn schrijven drijft heel erg op emotie, en dus voelde ik me wat afgesneden van mijn inspiratiebronnen. Maar ik schrijf ook wel echt om mijn gedachten en emoties te ordenen, en dat heb ik dus niet kunnen doen. Sinds een maand heb ik de draad weer opgepikt, en ik merk nu eens zo hard dat ik dat schrijven echt nodig heb om me goed te voelen. Ik kijk er dus enorm naar uit om me weer voor langere periodes op dat boek te storten.”

Jaouad Alloul: ‘Paul van Ostaijen durfde eruit te springen: dat herken ik’

Iedere keer diezelfde lijn

weg met al dat blauw gezwijn

genoeg van al die schone schijn

Luister nou naar onze pijn

Sta recht en bal je vuist

Kom op voor wat is juist

De tijd vraagt ons te spreken

om met het verleden te breken

Jaouad Alloul (35) is kunstenaar, activist en performer. Hij schreef het nummer ‘Het eind van ons Latijn’ en putte daarvoor inspiratie uit Van Ostaijens ‘Music Hall 5’.

“Aan het begin van de coronacrisis was ik vaak zo overprikkeld door het nieuws dat ik niet meer in staat was om nieuw werk te maken. Het nummer dat ik voor Besmette Stad schreef, heeft die cyclus doorbroken. Het hielp me om me drie dagen te verdiepen in het leven en werk van Paul van Ostaijen, en ik heb er mijn creativiteit door teruggevonden.

“Tijdens mijn research ontdekte ik dat Van Ostaijen eigenlijk heel dandy was. Door zijn opvallende kledingstijl was hij vaak de vreemde eend in de bijt. Hij durfde eruit te springen, en dat herken ik: vaak val ik op in groepen, door hoe ik eruitzie of door hoe ik me gedraag, of ik dat nu wil of niet. Maar ook zijn werk vind ik van veel lef en zelfvertrouwen getuigen; de manier waarop zijn letters op het papier dansen, is helemaal niet conform hoe je in die tijd woorden op een blad moest zetten.

“In mijn nummer ‘Het eind van ons Latijn’ verwijs ik steeds weer naar ‘dat blauw gezwijn’. Daarmee doel ik uiteraard op de politie. Het nummer is voortgekomen uit de Black Lives Matter-protesten die een jaar geleden in volle gang waren, en het buitensporige politiegeweld dat we eindelijk in vraag durfden te stellen. Terwijl ik vroeger nog regelmatig twijfelde of ik wel de juiste persoon was om me over maatschappelijk onrecht uit te spreken, merk ik dat die onzekerheid nu volledig is verdampt. Nu denk ik vaker: iemand moet de olifant in de kamer benoemen, en ik wil die persoon zijn.

Jaouad Alloul.Beeld Francis Vanhee

“Als mens heeft deze crisis me, zoals dat bij velen het geval is, een spiegel voorgehouden. Ik heb vooral ontdekt dat ik toch wel wat woede­problemen heb. (lacht) Veel van wat ik in het nieuws zie, maakt me ­ontzettend kwaad. Maar ik heb ook geleerd dat die woede ten goede ­gebruikt kan worden. Ik ben bij­voorbeeld veel in de pen gekropen en heb opinies geschreven over het onrecht dat ik zag, maar ook fotografie is een handig medium ge­bleken.

“Professioneel is het dan weer – tegen de verwachtingen in – een druk jaar geweest. In de zomer voerde ik zelfs nog dertig keer mijn theatervoorstelling De meisje op. Mijn geluk is dat ik altijd met veel projecten en disciplines bezig ben geweest. Ik schrijf, maak theater en muziek, ben met mode bezig… Daardoor ben ik niet in een zwart gat beland. Maar ik blijf een podiumbeest, en dat heb ik het voorbije jaar natuurlijk wél enorm gemist.”

Maud Vanhauwaert: ‘Je zou hem de eerste Antwerpse stadsdichter kunnen noemen’

Stilaan,

op lege togen die nog plakken

hangt het onze kelen uit

we weten geen blijf MET ONZE HANDEN

we blijven thuis MET ONZE HANDEN

blijf verdomme MET JE HANDEN

(zwarte handen witte handen roze palmen)

THUIS

Maud Vanhauwaert (36) is dichter. Samen met ­spoken-wordartiest Babs Gons schreef ze ‘Niets­omhanden’, een poëtisch antwoord op Van Ostaijens ‘Music Hall 4’.

“Toen Babs Gons en ik ‘Music Hall 4’ herlazen, werd onze aandacht vooral getrokken door de handen die op verschillende manieren in de tekst terugkomen. Sinds de eerste lockdown hebben die handen een volledig nieuwe betekenis gekregen: we geven elkaar al een jaar geen hand meer en zijn onze handen haast voortdurend aan het ontsmetten. Maar je voelde het voorbije jaar ook het activisme heropleven in de literatuur, de metaforische gebalde vuist, net zoals dat in de tijd van Van Ostaijen het geval was. Er staat tegenwoordig natuurlijk veel op losse schroeven, en daaruit is ook een verlangen ontstaan om grondig na te denken over wie we zijn en waarvoor we staan.

Maud Vanhauwaert.Beeld Francis Vanhee

“Ik heb het gevoel dat dichters nog relatief gespaard zijn gebleven van de gevolgen van deze crisis. Een dichter verlangt toch vaak naar tijd en ruimte om te kunnen schrijven, en in dat opzicht was ik zeker tijdens de eerste lockdown blij dat mij die rust werd opgelegd; voordien viel ik vaak van het ene project in het andere. Ik ben zelfs aan een roman beginnen te werken. Daar denk ik al jaren over na, en ik dacht: als ik het nu niet probeer, gaat het er nooit van komen.

“Tegelijkertijd is het ook een beklemmend jaar geweest, en ben ik me nog veel bewuster geworden van de kwetsbaarheid van de mens. Het corona­virus heeft daar veel mee te maken, maar ook het feit dat ik vrij recent mama ben geworden. Omdat ik veel heb om gelukkig mee te zijn in het leven, lijkt er plots ook veel te verliezen. Het helpt niet als je er door de wereld voortdurend op gewezen wordt hoe fragiel alles eigenlijk is.

“Ik denk dat ik zowel bewust als onbewust beïnvloed ben door het werk van Van Ostaijen. Zijn impact op de Nederlandse taal is natuurlijk enorm, en je zou hem zelfs de eerste Antwerpse stadsdichter kunnen noemen. Hij schreef over de stad, vanuit de stad, en als voormalig stadsdichter voel ik daar zeker een connectie. Net als hij hecht ik trouwens ontzettend veel belang aan de vorm van mijn gedichten. Als ik aan een opdracht begin, ­betrek ik er mijn vormgever Jelle Jespers ook meteen bij. Voor mij is poëzie het huwelijk tussen inhoud en vorm, en daarover zouden Van Ostaijen en ik het ongetwijfeld met elkaar eens geweest zijn.”   

www.deburen.eu