Direct naar artikelinhoud
InterviewRuud de Mooij

Zo maak je komaf met belastingconcurrentie tussen landen: ‘Hoe sneller je heft aan de bron, hoe eenvoudiger het is’

Zo maak je komaf met belastingconcurrentie tussen landen: ‘Hoe sneller je heft aan de bron, hoe eenvoudiger het is’
Beeld REUTERS

Een universele minimumvennootschapsbelasting: dat ligt op tafel in de VS. Hoofd belastingzaken bij het IMF Ruud de Mooij schaart zich achter dat plan. ‘Zo maak je een einde aan de race to the bottom.’

De regel is even simpel als een verbod op diefstal. Maar de praktische uitvoering in een wereld met 200 eigenzinnige landen lijkt even onmogelijk als een mondiaal verplichte legalisering van abortus. Vorige week lanceerde de Amerikaanse minister van Financiën Janet Yellen een plan voor een wereldwijd minimumtarief voor de winst- of vennootschapsbelasting. Daarmee moet een einde worden gemaakt aan de belastingconcurrentie die ertoe leidt dat bedrijven steeds minder belasting betalen.

Ruud de Mooij gelooft dat het wel degelijk mogelijk is aan deze publieke ergernis een einde te maken. Hij vindt het zelfs nodig om de vennootschapsbelasting te redden. De voormalig hoogleraar publieke financiën aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam is sinds 2010 hoofd belastingzaken bij het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) in Washington. Op 1 april presenteerde hij het boek Corporate Income Tax under Pressure: Why Reform is Needed and How It Could Be Designed.

“Toen ik bij het IMF begon, weet ik nog dat mijn directeur zei: ‘Het is leuk dat jullie je met belastingontwijking bezighouden. Maar het is saai en onbelangrijk. Nu is het misschien nog saai maar wel belangrijk.” Sinds uit hoorzittingen is gebleken dat bedrijven in de nieuwe economie maar 1 of 2 procent belasting over hun winsten betalen, is de maatschappelijke ophef groot.

De klacht is dat er veel over wordt gepraat, maar dat er niets gebeurt.

“Dat is niet zo. Binnen de organisatie van rijke industrielanden OESO is in 2015 een richtlijn aangenomen: het zogenoemde Beps-programma (base erosion and profit shifting, red.) waarmee de ergste vormen van belastingontwijking zijn ingedamd. Ook wordt wereldwijd informatie uitgewisseld over vermogens en inkomens van individuen. De vraag is of landen – en met name de ontwikkelingslanden – al die databestanden ook kunnen benutten en matchen met de mensen in het eigen land.”

Maar er is ook heel veel niet geregeld…

“Dat klopt. Het internationale belastingsysteem staat onder druk. De digitale economie maakt het mogelijk voor een multinational om actief te zijn in een land zonder daar fysiek aanwezig te zijn. Moet je heffen in het bronland, waar de productiefaciliteiten zitten, in het woonland, waar het hoofdkwartier is, of in het bestemmingsland, waar de consumenten zitten of in het geval van de digitale bedrijven de gebruikers van Facebook en Google zitten? Wie heeft de heffingsrechten, want we willen ook niet dubbel belasten?”

Wat kan een universele minimumvennootschapsbelasting daaraan doen?

“Die gaat niet alleen over belastingontwijking, maar ook over belastingconcurrentie. Zo’n minimumvennootschapsbelasting moet een einde maken aan de race to the bottom. Daarom wordt binnen de OESO al langer gesproken over een minimumtarief ergens tussen de 9 procent van Hongarije en 12,5 procent van Ierland. Nu komen de VS met een minimum van 21 procent.”

Sommige landen doen daar toch nooit aan mee, hun economie is gebaseerd op de status van belastingparadijs, zoals Bermuda of de Kaaiman-eilanden.

“Van die status worden de mensen in die landen zelf echt niet rijker. Het zijn de mensen van buiten die daar profijt van hebben. In dat opzicht doen die landen niets anders dan het faciliteren van een proces dat schadelijk is voor de rest van de wereld.”

Ruud de Mooij: ‘Belastingparadijzen als Bermuda of de Kaaiman-eilanden doen niets anders dan het faciliteren van een proces dat schadelijk is voor de rest van de wereld.'Beeld rv

Maar als ze het niet beseffen, kan je het ook niet afdwingen

“Daar is een oplossing voor. Als de winst van een bedrijf in een van de landen die niet meedoen, te weinig wordt belast, dan kan het land waar het hoofdkantoor is gevestigd, nog een naheffing opleggen. De VS zeggen dan niet: ‘jullie moeten dat tarief hebben’ of er moet een geharmoniseerd tarief komen op wereldschaal. De VS en alle andere grote landen, waar de hoofdkwartieren zijn gevestigd, gaan allemaal dat minimum tarief heffen. Effectief leidt dat vanzelf tot een wereldwijde minimumbelasting.”

Dus als Apple zijn in het buitenland gemaakte winsten op een vennootschap in Bermuda laat vallen, kan het niet meer aan dat minimum ontkomen.

“Als Bermuda daar niet aan meedoet, dan krijgt Apple een naheffing in de VS. Dat is een heel slimme manier, want daarmee tast je niet de soevereiniteit van landen aan. Ieder land mag zijn eigen tarief hebben. Het voorstel van de OESO wordt in 139 landen besproken. Als die allemaal gaan bijheffen, ontstaat ook een prikkel voor Bermuda zelf de tarieven te verhogen, want anders spelen zij de woonlanden in de kaart.”

Maar je zou het ook anders kunnen aanpakken. Niet de winst van bedrijven wordt belast, maar degenen aan wie de winsten worden doorgesluisd, bijvoorbeeld de aandeelhouders.

“Dat is veel moeilijker om te doen. Hoe sneller je heft aan de bron, hoe eenvoudiger het is. Als je pas belasting heft op de koerswinsten of dividenden, wordt het ingewikkelder. Vooral ontwikkelingslanden zouden daarvan de dupe zijn. Die zijn voor hun belastinginkomsten veel afhankelijker van de bron: de vennootschapsbelasting. Gemiddeld is de vennootschapsbelasting goed voor 16 procent van hun belastinginkomsten. In de ontwikkelde landen is dat 8 procent. De ontwikkelingslanden zijn meestal niet de landen waar de hoofdkantoren zitten. Door verdragen zijn de heffingen verschoven van de bron- naar de woonlanden: je mag geen heffing leggen op rentes of royalty’s. Dat is nadelig voor de ontwikkelingslanden om hun grondslag te beschermen.”