Direct naar artikelinhoud
AnalyseCoronamaatregelen

Ook de overheid kan de curves doen dalen: deze 5 dijken tegen het virus zijn nog lek

Ook de overheid kan de curves doen dalen: deze 5 dijken tegen het virus zijn nog lek
Beeld DM

‘Uw gedrag bepaalt de curve’, verkondigen politici en experts al maanden. Klopt, maar ook hun eigen gedrag speelt een belangrijke rol. Onze verdedigingsmuren tegen het coronavirus zijn bijlange nog niet stevig genoeg. Als we willen dat de curves sneller dalen en de versoepelingen in mei gewoon kunnen doorgaan, moet de overheid vijf gaten - van ventilatie tot het doven van broeihaarden - dringend dichten.

1. Verhoog de bereidheid om te testen

Als coronacommissaris Pedro Facon zegt dat de positiviteitsratio in ons land dringend omlaag moet om te kunnen spreken over versoepelingen, dan hebben we een gouden tip voor hem: zorg ervoor dat veel meer Belgen zich (laten) testen. Die positiviteitsratio is immers vooral een indicator voor het feit dat je als land voldoende test. Dat die bij ons de voorbije weken alleen maar steeg, is een teken dat we op dat vlak falen.

De labo’s en onze overheid hebben er het voorbije jaar nochtans alles aan gedaan om de capaciteit voor testen zo groot mogelijk te maken. In theorie kunnen we dagelijks bij 150.000 Belgen nagaan of ze besmet zijn met het coronavirus, maar in de praktijk laten we quasi iedere dag meer dan de helft van die capaciteit onbenut.

In het coronarapport van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) staat een mogelijke verklaring. “Het zou te maken kunnen hebben met een te lage testbereidheid.” Die theorie is zo gek nog niet. In België volgt niemand systematisch op waarom mensen zich niet laten testen, maar in Nederland gelukkig wel. En daar blijkt dat maar liefst 56 procent van de mensen met coronasymptomen zich uiteindelijk niet laat testen. Meestal omdat ze van zichzelf vinden dat de klachten te mild zijn, maar soms ook omdat ze het ‘te veel gedoe’ vinden.

Ook in ons land zijn er data die aantonen dat de testbereidheid niet bijster hoog ligt. Tussen januari en maart zijn er 230.000 Belgen teruggekeerd uit een rode zone: wel 30 procent van hen (70.000 mensen) heeft zich niet laten testen. En dat terwijl het een wettelijke verplichting is. Voor de tweede test die nodig is voor het beëindigen van de verplichte quarantaine is het cijfer nog dramatischer: 73 procent doet het niet.

Die lage motivatie vertaalt zich ook in een trage reactietijd. Want Belgen met coronasymptomen die zich uiteindelijk toch laten testen, doen dat gemiddeld pas 48 uur na hun eerste klachten. Dat is een zee van tijd. De gemiddelde ‘reactietijd’ van potentieel besmette Belgen schommelt bovendien al een half jaar rond hetzelfde niveau. Er kan dus nog winst geboekt worden.

Maar ook de algemene bereidheid om zich te laten testen zouden we nog kunnen opkrikken. Vooral in Wallonië - waar de positiviteitsratio al maanden bijna dubbel zo hoog ligt als in Vlaanderen - is er nog veel marge voor verbetering. Als onze overheid daarmee aan de slag gaat, kan het effect op de curves groot zijn. Potentiële oplossingen zijn niet ingewikkeld. Zelftesten ook in supermarkten verkopen, commerciële testdorpen toelaten en testen bij de huisarts niet langer beperken tot mensen met symptomen of hoogrisicocontacten, om er enkele te geven. Ook grootschalige screenings in bepaalde sectoren zou het aantal geteste Belgen snel kunnen opkrikken.

2. Bouw een beleid rond ventilatie

Internationale studies wijzen erop dat het voldoende verluchten en ventileren van binnenruimtes het risico op besmetting met wel 70 procent kan doen dalen. Die verdedigingsmuur is in België en Vlaanderen echter bijna onbestaande. In het onderwijs is er de voorbije maanden nog het meeste aandacht aan geschonken en zelfs daar is het beleid weinig ambitieus geweest.

Nochtans kan er op korte termijn veel winst geboekt worden. Professor bouwfysica Bert Blocken van de TU Eindhoven haalde recent voorbeelden aan. Het begint met het veel intensiever gebruik van relatief goedkope CO2-meters. Onze overheid zou het gebruik daarvan in alle ondernemingen en winkels kunnen verplichten of financieel stimuleren. Bij mensen thuis zou het gebruik aangemoedigd kunnen worden.

Ook luchtreinigers zijn een onderbelicht deel van de oplossing om curves te laten dalen en bepaalde sectoren opnieuw te openen. Die reinigers zijn goedkoper dan ventilatiesystemen én sneller te plaatsen. Ze zijn een nuttige, extra beschermingslaag bovenop alle andere. Professor Blocken riep de overheid al op om een aantal academici een lijst te laten opstellen met een vijftigtal merken van degelijke luchtreinigers. Met zo'n hulpmiddel zouden mensen en ondernemers ze vlot zelf kunnen aankopen.

Kort op de bal spelen lijkt sowieso cruciaal. Want ook andere landen beginnen zich te organiseren rond ventilatie. Om maar een voorbeeld te geven: in Hongkong zijn alle 20.000 restaurants en cafés vanaf eind april verplicht om hun ventilatiesystemen fors op te drijven, ofwel om genoeg luchtreinigers te plaatsen ter compensatie. Als straks meer landen dat voorbeeld volgen, ontstaat mogelijk een stormloop op die toestellen.

3. Zet eindelijk in op het doven van broeihaarden

In juni kondigde onze overheid aan dat de volgende lockdown een 'lokale lockdown’ zou worden. Alles werd daarvoor in stelling gebracht: testcapaciteit, contactonderzoek, quarantainemaatregelen. Helaas is er slechts één keer echt lokaal ingegrepen en dat was eind juli in de provincie Antwerpen.

Het heet dat de curves overal veel te hoog zijn voor lokale ingrepen, maar dat is relatief. Alles hangt af van hoe breed je ‘lokaal ingrijpen’ definieert. Een broeihaard kan soms één bedrijf zijn dat in de streek veel werknemers tewerkstelt. Zo ontplofte er midden maart in de Oost-Vlaamse gemeente Kruisem een ‘clusterbom’ in een pluimveeslachterij. Maar liefst 68 van de 200 werknemers bleken besmet. Toen de besmettingen in de dagen daarop ook in enkele scholen in de omgeving de hoogte ingingen, verwees één van de burgemeesters naar kinderen met ouders die banden hebben met de fabriek. Tal van ambtenaren en artsen gingen aan de slag om lokaal de cluster zo snel mogelijk in te dijken. Dat lukte na twee weken. Zoiets kost veel mankracht en energie, maar is beslist niet nutteloos.

Het ontbreekt het lokale beleid en de overheidsdiensten echter nog te vaak aan gedetailleerde info over clusters. Daarvoor loopt het brononderzoek nog steeds niet voldoende performant. Maar zelfs met de info die er wél is, wordt soms te weinig gedaan. Zo liet het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid in februari een analyse doen op uitbraken in bedrijven. Daaruit kwam naar voor dat in fabrieken waar men onder gekoelde omstandigheden werkt (zoals in groenten- en vleesverwerkende bedrijven) opvallend veel uitbraken plaatsvinden. Je zou denken dat men met die info aan de slag gaat en nieuwe protocollen uitwerkt voor die sector, preventieve testrondes organiseert of extra gaat inspecteren. Niks van.

Ook bij een hogere vaccinatiegraad zal lokaal ingrijpen van belang blijven. In Israël werkt men al maanden met een knipperlichtsysteem voor de meer dan 120 lokale zones. Als het licht op groen staat in een zone, dan is alles mogelijk. Schakelt het naar oranje of rood, dan gelden voor enkele weken iets striktere regels dan in de groene zones. Op die manier vrijwaart Israël de streken die het goed doen.

4. Controleer en motiveer mensen om zichzelf af te zonderen

Onze overheid heeft geen flauw benul of mensen zich goed aan de quarantaineregels houden. “Voor België werden daarover geen data teruggevonden”, schrijft de SERV in haar coronarapport. Dat is een bijzonder groot gat in die verdedigingsmuur.

In Nederland hebben ze die data wel en van die bevindingen word je niet vrolijk. Acht op de tien reizigers uit rode zones en vier op de tien hoogrisicocontacten respecteren er de quarantaineregels niet. Zelfs één op de drie besmette Nederlanders geeft toe dat ze alsnog het huis verlaten tijdens de quarantaineperiode. De kans is groot dat de situatie bij ons gelijkaardig is.

Sinds begin dit jaar krijgen de burgemeesters lijsten waarmee ze hun inwoners in quarantaine kunnen opvolgen, maar in de praktijk worden die amper gebruikt.

De handhaving van de quarantaines verloopt bijzonder moeizaam. Eind december kondigde de Vlaamse regering aan dat de lokale besturen lijsten zouden krijgen waarmee ze hun inwoners in quarantaine konden opvolgen, maar in de praktijk blijkt dat onbegonnen werk. Omwille van privacyredenen zijn de lijsten erg beperkt. Zo is het onbekend wat de reden voor de quarantaine is. Gevolg? De lijsten worden amper gebruikt.

Vlak voor de paasvakantie kwamen alle regeringen wel overeen dat ze voortaan de info van de Passagier Localisatie Formulieren zullen delen met de lokale besturen, zodat minstens de quarantaines voor reizigers uit rode zones gecontroleerd kunnen worden. Het is een begin, maar lang niet voldoende om een significante invloed te hebben op het verloop van de curves.

5. Verleid meer mensen tot het delen van hun contacten

De voorbije maanden heeft men zich in Vlaanderen en de andere regio’s erg gefocust op de snelheid waarmee besmette mensen en hun contacten gebeld worden door een contactonderzoeker. Een goede zaak, want snelheid is belangrijk. Maar het is tijd om ook de kwaliteit van de gevoerde onderzoeken te analyseren en indien nodig op te krikken. Zo is het frappant dat besmette Vlamingen al een half jaar lang gemiddeld niet veel meer dan drie contacten opgeven. En van de drie contacten blijken er steevast twee onder hetzelfde dak te wonen. In theorie is dat een goede zaak, want het zou betekenen dat een meerderheid van de besmette Vlamingen zich al een half jaar netjes aan de regel houdt van één knuffelcontact buiten het eigen gezin. Of dat echter strookt met de realiteit is zeer de vraag.

Nemen we de cijfers van het Nederlandse contactonderzoek erbij, dan zien we een opmerkelijk verschil. In Nederland delen besmette mensen al maanden gemiddeld zes contacten met de tracers. Dat zijn er dubbel zoveel als in Vlaanderen. Nochtans hebben ze ook in Nederland strenge maatregelen. De coronacijfers zijn er bovendien niet slechter dan bij ons; integendeel. Toch blijken de Nederlanders aan te geven dat maar liefst de helft van hun contacten buiten de eigen bubbel plaatsvindt. In Vlaanderen is dat zogezegd maar één op de drie. Bovendien blijken Nederlanders zich systematisch beter te herinneren waar ze mogelijk besmet zouden zijn geraakt. Bijna zeventig procent geeft een potentiële bron voor de besmetting op. In Vlaanderen is dat slechts vijftig procent.

Het zijn indicaties dat er mogelijk wat schort aan de diepgang van de gesprekken of aan het vertrouwen dat Vlamingen stellen in het contactonderzoek. Een objectief onderzoek zou op korte termijn de pijnpunten in kaart kunnen brengen. Stel dat mensen toch systematisch hun contacten minimaliseren, dan kan daar nog een enorme winst geboekt worden voor het platslaan van de curves.