Direct naar artikelinhoud
InterviewGaleriehoudster Sofie Van de Velde

‘Als je 25 bent, en je schilderijen kosten 40.000 euro, moet je mentaal verdomd sterk zijn om níét te verkrampen’

Sofie Van de Velde: ‘De samenwerking met mijn vader stoppen en een eigen galerie beginnen was de moeilijkste beslissing van mijn leven. Voor mijn vader was het een teleurstelling. Maar mijn bewondering voor hem blijft grenzeloos.’Beeld CharlieDe Keersmaecker

Je zou denken dat het leven van galeriehoudster Sofie Van de Velde (48)  een sprookje is. De dochter van kunstpaus Ronny Van de Velde. De moeder die haar zonen Henri en Matisse noemde. De zakenvrouw die haar liefde voor kunst verkondigt in Stukken van mensen, en nu ook in een boek. De Peggy Guggenheim van Antwerpen. Een zondagskind, een succesformule. Maar een kind weet dat sprookjes niet bestaan.

Kijken kost niets. Maar in de wereld van Sofie Van de Velde kan het ernstige, geldverslindende gevolgen hebben. Die wetenschap indachtig keur ik de ‘wunderwall’ in haar herenhuis in Antwerpen. Het is een selectie van voornamelijk kleine werkjes uit haar kunstcollectie, doordacht willekeurig geschikt tegen een muur. Een schilderij van Bendt Eyckermans, een foto van Dirk Braeckman, een collage van de legendarische surrealist Marcel Mariën, een miniatuurtje van Robert Devriendt. Aan de muur achter mij hangt een melancholisch tafereel van Felix De Clercq, een jonge schilder die vroeg of laat heel beroemd zal worden.

BIO * geboren in 1972 als dochter van de legendarische pionier-galeriehouder Ronny Van de Velde * had een carrière in de sociale sector voor ze in de kunst stapte * exploiteert twee galeries in ­Antwerpen-Zuid (Nieuw-Zuid en Vlaamse Kaai), in een joint-­venture met PLUS ONE-gallery van Jason Poirier dit Caulier * vertegenwoordigt overwegend jonge kunstenaars als Bendt Eyckermans, Max Pinckers, Charline Tyberghein, Felix De Clercq en Pieter Jennes * werkt ook intensief samen met buitenlandse galeries * is voorzitter van de Europese federatie van kunstgaleries (FEAGA) * woont en werkt in Antwerpen, met haar partner Steve Brouwers, kinderen Henri en Matisse, en pluskinderen Otis en Stella

De deur naar het balkon dat uitgeeft op de stadstuin staat open. Vogeltjes fluiten, zij het nog niet op volle sterkte. Een frisse lentebries waait naar binnen. Sofie Van de Velde komt uit de keuken en zegt sorry. Ze hing nog even aan de lijn met de redactie van Terzake. Dat is nu eenmaal het lot van de expert.

Dit weekend verschijnt haar boek: Expeditie kunst – start je eigen collectie met Sofie Van de Velde. Een werkstuk naar het evenbeeld van zijn auteur: helder, hulpvaardig en opgewekt van toon. Vroeger waren de grote galeriehouders zwijgzaam en discreet, als geheim agenten die handeldreven in het halfduister. Sofie Van de Velde is een exponent van de deelcultuur. Een immer enthousiaste gids, een open boek.

Ze begint het gesprek met een bekentenis: “Ik sta nooit slechtgezind op. Elke ochtend ben ik blij dat het een nieuwe dag is, ik kan niet wachten tot hij begint. Daarom ben ik altijd zo vroeg uit de veren.”

Zou het kunnen dat u voor het geluk geboren bent?

(lacht) “O, maar het is echt niet zo dat ik de hele dag happy happy joy joy euforisch rondloop. Het leven is geen feest, en dat weet ik al heel lang. Tegen mensen die zich uitputten in zelfbeklag – waarom overkomt mij dit? – ben ik geneigd te zeggen: waarom zou het u níét overkomen? We zijn niet op de wereld gezet met de garantie dat alle ellende ons bespaard zou blijven.

“Mijn eigen jeugd was een wervelstorm. In de middelbare school ben ik geëindigd in het beroepsonderwijs. Thuis was ik een lastig kind, op school verveelde ik me. Ik was het meisje dat over de daken liep. De klastitularis gaf regelmatig een briefje mee voor mijn ouders waarop stond: ‘Sofie was weer niet te pruimen vandaag’. Mijn vader schreef terug: ‘Als het een troost kan zijn: thuis is het al niet veel beter’.

“Ik heb zo veel crisissen meegemaakt, dat ik op een ­gegeven moment dacht: als ik wil overleven, moet ik afstand nemen en de dingen anders leren bekijken. Ik ben alleen gaan wonen en voor maatschappelijk assistent gaan studeren. Voor en na schooltijd deed ik allerlei jobs om de huur te kunnen betalen van het appartement dat ik deelde met mijn lief. Overdag werkte hij en ging ik naar de les, ’s avonds werkte ik en ging hij naar de avondschool. Zo heb ik geleerd alles zelf te beredderen. Ik ben mijn ouders nog steeds ­dankbaar dat ze mij die kans hebben geboden.

“Mijn eerste stage was in de jeugdrechtbank van Antwerpen. Mijn eerste job bij het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB, red.). Een groot deel van mijn leven ben ik omringd geweest door mensen die, euh, niet op de eerste rij hadden gestaan toen het geluk werd uitgedeeld. Met vallen en opstaan heb ik geleerd positief in het leven te staan.”

Hoe?

“Het zal esoterisch klinken, maar dat is dan maar zo: door reflectie. Door mezelf op gezette tijden te verplichten stil te staan bij de dingen, te analyseren, en me af te vragen: wat gebeurt hier? Wat is mijn positie? Wat kan ik doen om de situatie te verbeteren? Door mezelf te relativeren, ook: wat kan ik allemaal níét? Ik heb een hoop opleidingen gevolgd, ik ben zelf in therapie gegaan, en ik ben later nog onderwijswetenschappen gaan studeren aan de universiteit.

“Bij het CLB waren ‘jongeren in een problematische opvoedingssituatie’ mijn specialiteit. Jongeren die erge ­feiten op hun kerfstok hadden: geweldpleging, aanranding, verkrachting, moord. Jongeren die in de gevangenis hadden gezeten. Ik durf van mezelf te zeggen dat ik daar ongelooflijk goed in was. Ik was de crisismanager. Ik werd uitgestuurd naar de moeilijkste scholen. Een hopeloze gezinssituatie, een ingewikkeld dossier? ‘Schuif maar door naar Sofie!’ Problemen oplossen gaf mij adrenaline.”

Wat was uw geheim?

“Wanneer ik met zo’n ‘moeilijke’ jongere aan tafel ging, zei ik altijd: ‘We hebben vandaag de keuze. We kunnen je dossier doorploegen: honderden pagina’s miserie, waarmee we uren en dagen zoet zullen zijn, en waarna we niks opgelost zullen hebben. Of we kunnen samen nagaan wat er nog wel goed gaat in jouw leven, wat je graag doet, wat je goed kan, waar je van droomt. Ik geloofde, en ik geloof nog steeds, dat de kans op verandering groter is door aan de slag te gaan met wat goed gaat, dan door wat slecht loopt te willen ombuigen. De jongeren die mijn pad kruisten, dat waren geen rationeel denkende knullen. Als je niet focuste op wat ze goed deden, als je geen sprankel hoop zag, waren ze vogels voor de kat.

“In die periode heb ik gemerkt dat wij, zelfvoldane middenklassers, makkelijk in praatjes en theorietjes vervallen. De softe aanpak: ‘Vertel eens jongen, hoe voelt u zich ­vandaag?’ Terwijl die jongeren doorgaans in een keiharde overlevingsstrijd zaten. Voor hen was het elke dag vechten: tegen hun thuissituatie, tegen de uitzichtloosheid, tegen slechte vrienden en verslavingen. Mijn instinctieve reflex was: we moeten ze uit hun sociale context zien te halen. Samen met een groep andere hulpverleners ben ik met die gasten gaan klimmen in de Ardennen. Survivaltochten, droppings, rappel. De eerste dag deed iedereen stoer, de tweede dag hielden ze de schijn op, de derde dag gingen ze door de knieën. De kou, de vermoeidheid, de ontbering, de ruzies onder elkaar. Dat waren mijn momenten. Dan konden we beginnen werken aan gedragsverandering. Met succes.

‘Regelmatig gaf de klastitularis een briefje mee waarop stond dat ik weer niet te pruimen was geweest. Mijn vader schreef dan terug: ‘Als het een troost mag zijn: thuis is het niet veel beter''Beeld CharlieDe Keersmaecker

“Daarna ben ik het spijbelbeleid van de stad Antwerpen mee onder de loep gaan nemen. Op een gegeven moment ben ik zelfs spijbelambtenaar van Antwerpen geworden. (huivert een beetje) Spijbelambtenaar, ik vind het nog steeds een verschrikkelijk woord, maar het was een uiterst ­boeiende job.

(stilte) “Op een dag hing ik weer eens aan een kabel in de Ardennen, twaalf meter boven de begane grond. Ik was hoogzwanger van mijn tweede zoon. Opeens was er een jongen die panikeerde. Ik zie hem nog voor me, ik denk dat hij 110 kilo woog. Bibi mocht hem gaan redden. Toen ik bij hem kwam, klampte hij zich aan mij vast, om hem te kalmeren moest ik hem een klap verkopen. Toen, op dat moment, dacht ik: Van de Velde, doe eens normaal. Ga naar beneden, ga bevallen, en ga voor je eigen kinderen zorgen. Een tijd later werd mijn vader zwaar ziek. Hij vroeg me om bij hem in de galerie te komen werken. Ik heb er niet lang over gepiekerd, ik heb het gewoon gedaan.”

Daar ging uw carrière in de sociale sector.

“Ja, en uitgerekend op dat moment werd ik gevraagd voor twee andere topjobs: mandaathouder van het CLB – grote baas, zeg maar - en een hoge functie aan de Karel de Grote Hogeschool. Ik was ondertussen ook adviseur onderwijs­beleid van de stad Antwerpen en docent aan de hogeschool geworden. (stilte) Overstappen naar de kunstwereld, dat betekende: alles opgeven waarvoor ik zo lang gestudeerd en gewerkt had, bijna van de ene dag op de andere. Mijn vader is er gelukkig weer bovenop gekomen.”

Hebt u nog contact met mensen uit uw vorig leven?

“O, ik kom nog regelmatig mensen tegen die ik vroeger heb begeleid. Onlangs moest ik de trein nemen naar Amsterdam. Op het perron zat een jongeman met een zwangere vrouw. Hij riep me al van ver: ‘Sofie!’ Toen ik voor hem stond, herkende ik hem meteen: een jongen die destijds in het buitengewoon onderwijs zat en het heel moeilijk had thuis. Hij vertelde dat hij voor een groot schildersbedrijf was gaan werken, dat hij pas promotie had gemaakt en nu naar Amsterdam ging verhuizen. ‘Toen geloofde niemand nog in mij,’ zei hij, ‘maar jij wel.’ Zo’n ontmoeting, zoiets te horen krijgen, geeft ongelooflijk veel voldoening. Iets kunnen ­betekenen voor anderen, daar kan geen enkel ander ­geluksgevoel aan tippen. Dat is ook wat ons drijft in de kunst­wereld. Van waarde kunnen zijn in het traject van een kunstenaar, hem of haar aan een internationale galerie ­helpen, aan exposure in een belangrijk museum, of aan een plek in een mooie collectie: dat zijn allemaal geluksmomenten. Ik zie mezelf absoluut niet als een hulpverlener in de kunst, maar alleen maar nulletjes zien verschijnen op mijn bankrekening, dat volstaat echt niet.”

Was de kunst helemaal uit uw leven verdwenen tijdens uw carrière als hulpverlener en onderwijsspecialist?

“Absoluut niet. Zelfs toen ik nog studeerde, werd ik door mijn vader regelmatig uitgestuurd naar de grote kunstveilingen in Londen, omdat hij zelf niet graag reisde en liever op de achtergrond bleef. En als ik het zwaar had in mijn job, als ik het even niet meer wist, ging ik rondlopen in een museum. Dat zette de dingen weer in perspectief. Ik voelde mij altijd heel nietig wanneer ik buitenkwam. Dan drukte ik mezelf op het hart: Sofie, uw problemen zijn zo irrelevant, zo klein en onbetekenend. In de kunst vond ik altijd de kracht om mij uit de nesten te werken en er weer tegenaan te gaan.”

Lang heeft de professionele samenwerking met uw vader niet geduurd.

“Nee. Mijn vaders galerie draait rond handel, kopen en ­verkopen, en rond onderzoek naar afgesloten oeuvres van overleden kunstenaars.”

‘Dode kunstenaars zijn de beste’, heeft hij eens gezegd in een interview met De Tijd.

“Haha, ja, dat vind hij nog steeds. Waarmee hij niet bedoelt dat hij alle levende kunstenaars een snelle dood toewenst. Wel dat het makkelijker werken is met grote, afgeronde oeuvres. Maar ik miste het menselijk contact dat mij zo veel voldoening had gegeven in mijn vorige job. Ik wilde de ­dromen van lévende kunstenaars helpen realiseren. Daarom ben ik met mijn eigen galerie begonnen. (stil) Dat was de moeilijkste beslissing van mijn leven. En voor mijn ouders was het een teleurstelling. Wij zijn een emotionele familie, en dit lag héél gevoelig.”

Hoezo? Was Ronny Van de Velde niet gewoon blij dat u de naam en het levenswerk verderzette, zij het op uw manier?

“Hoe moet ik dit uitleggen? Mijn vader is een selfmade man. Hij heeft zich uit de naad moeten werken om te bereiken wat hij heeft bereikt. En hij beschouwde kunst als een ­familieaangelegenheid. Als hij op kunstschattenjacht ging, zeulde hij zijn hele gezin mee.

(denkt na) “Net zoals iemand als Jan Hoet behoorde mijn vader tot de generatie van de kunstpausen. Hij is groot geworden in een kunstwereld die opgebouwd was rond sterke figuren zoals hijzelf; een klein kransje museumdirecteuren en galeriehouders die bepaalden welke kunstenaars ‘hot’ waren. Dat wikken en beschikken, die subtiele machtsspelletjes, als kind vond ik dat... moeilijk. De kunstwereld was toen allesbehalve transparant. Veeleer mysterieus en ondoorgrondelijk. Ik weet nog dat Christo en zijn vrouw bij ons thuis aan de keukentafel zaten. En Jeff Koons. En Nam June Paik. Wij zaten er gewoon bij, wij mochten alles zien en alles horen. Nadat ze weer vertrokken waren, vroeg ik weleens aan mijn vader: ‘Papa, waar ging die hoog­oplopende discussie eigenlijk over?’ En dan antwoordde hij: ‘Had je dat niet door? Vóélde je het niet? Bon, dan ga ik het ook niet uitleggen.’ Toen frustreerde mij dat, nu pluk ik er natuurlijk de vruchten van. Onbewust, ongewild, heeft mijn vader mij de beste opleiding gegeven. Hij heeft mij leren ­kijken, luisteren en begrijpen. (stilte) Dus voor mij is mijn vader nog steeds de grootste. Dat meen ik. Mijn bewondering voor hem is grenzeloos. Maar ik heb ervoor gekozen om het anders aan te pakken.”

U speelt geen machtsspelletjes?

“Liever niet. Pas op, ik kan het. Ik kan met macht omgaan. En ik erken dat powerplay een, euh, werkmethode is in de kunstwereld, zoals in bijna elke branche. Ik ben niet naïef. Maar ik word er niet gelukkig van. Dus ik kies ervoor om het zo weinig mogelijk te doen. Samenwerken en ­informatie delen is véél plezanter. En het brengt de ­kunstenaars veel verder.”

Vier jaar geleden hebt u op Nieuw-Zuid in Antwerpen een galerieruimte in gebruik genomen samen met PLUS-ONE Gallery van Jason Poirier dit Caulier. Ondertussen delen jullie ook een tweede ruimte aan de Vlaamse Kaai. Samenwerken in een hyperconcurrentiële branche als de kunstwereld, wérkt dat? In de praktijk komt het neer op opbrengsten delen.

“Ik heb er in elk geval nog geen seconde spijt van gehad. Wij zijn twee galeries op één plek, die we runnen vanuit één bedrijf, maar we hebben daarnaast ook nog elk onze eigen galerie. Niet iedereen begrijpt dat. Er zijn in de kunstwereld ook veel meer voorbeelden van mislukte samenwerkingen dan van geslaagde. Maar je moet weten: Jason en ik, wij zijn als broer en zus. We kennen elkaar al heel lang. Jasons vader, Marc Poirier dit Caulier, jammer genoeg jong gestorven, had in de jaren zeventig ook een galerie in Antwerpen. Hij werkte toen intens samen met mijn vader. En Jason is samen met mij nog jobstudent geweest bij mijn vader. Wij hebben dus dezelfde achtergrond, we hanteren dezelfde waarden en normen, we kennen elkaars kwaliteiten en zwakheden, we verstaan de kunst om elkaar te laten shinen, en we weten heel goed wat we níét willen.”

En wat willen jullie wél?

(brede smile) “Wij spreken onze ambities regelmatig uit tegenover elkaar. Al was het maar om bij de ander te ­checken of er nog niks veranderd is. Wij beschouwen onszelf als ondernemers in kunst. Onze onderneming is behoorlijk groot aan het worden. We hebben nu een tiental mensen in dienst, onszelf inbegrepen, en we vertegenwoordigen met de twee galeries samen een veertigtal kunstenaars die we intens ondersteunen.

‘Ik was omringd door mensen die niet op de eerste rij stonden toen het geluk werd uitgedeeld. Met vallen en opstaan heb ik geleerd positief in het leven te staan.’Beeld CharlieDe Keersmaecker

“Maar het is alvast niet onze droom om een megagalerie te worden, met tien vestigingen in alle mogelijke hoeken van de wereld. Wel willen we een positie bereiken die voldoende sterk is, zodat er financiële rust heerst voor zoveel mogelijk kunstenaars en we af en toe eens zot kunnen doen. (lacht) Een mooie artist space kopen, ergens in een zonovergoten buitenland, dat zie ik helemaal zitten! Zijn we vandaag al zover? Nee, maar we zijn goed op weg. (denkt na) Wij ­definiëren onze doelen niet in boekhoudkundige termen, maar in termen van geluk. Kansen creëren voor onze ­kunstenaars, mooie boeken uitgeven, reizen, op zoek gaan naar nieuw talent, leven met en van de kunst: dat is geluk. En dan: heel oud worden, en van geen ophouden weten.”

Naast een zakenpartner hebt u ook nog een geliefde: Steve Brouwers, creatief directeur bij SBS, de zoon van sportpsycholoog Jef Brouwers. Hij komt niet uit de kunstwereld...

“We hebben elkaar toevallig ontmoet. De eerste keer dat we elkaar zagen waren we allebei nog getrouwd. Ik had al een kind, zijn vrouw was zwanger van hun tweede kind. We hadden een lang gesprek over relaties. Hoe blijf je, ondanks alles wat er kan gebeuren in een huwelijk, man-vrouw, vader-moeder, en bovenal: geliefde? De tweede ontmoeting was vele jaren later, op een concert. Ik weet nog dat ik dacht: als we nu gaan daten is het onmiddellijk koekenbak, maar laten we het eens verstandig aanpakken. We waren inmiddels allebei gescheiden en ouder van twee kinderen, we hadden allebei al een paar negatieve ervaringen in de liefde achter de rug. We zijn brieven beginnen te schrijven naar elkaar. Lange brieven, gespreid over een lange periode. Achteraf gezien waren dat intakegesprekken voor een ­langdurige relatie, een vorm van contracting...”

Opwindend.

(lacht) “Maar nee, het was superromantisch! Hij schreef ’s nachts, ik ’s morgens. Elke ochtend wanneer ik opstond zat er een brief in mijn mailbox. We vroegen elkaar echt uit: over onze waarden en normen, over waar we zoal tegenaan waren gelopen in het leven. En voilà, op een gegeven moment waren we er klaar voor. Steve is helemaal anders dan ik. Hij is introvert, ik heel extravert. Ik kan uren zitten analyseren en filosoferen, hij is een pragmaticus...”

Bent u de vrouw die op alle vlakken het onderste uit de kan probeert te halen?

“Ik probeer het onderste uit elke kans te halen! (lacht) Onlangs vroeg een Brusselse collega mij: ‘Hoe doe jij dat toch allemaal, Sofie? Met twee werken, een paar galeries runnen, de Europese vereniging van kunstgaleries leiden, in commissies zetelen, in een tv-programma als Stukken van mensen zitten, een boek schrijven, reizen, ateliers van ­kunstenaars bezoeken? Wie voedt ondertussen uw kinderen op?’ Toen moest ik wel even slikken.

“Weinig mensen weten dat ik tot voor kort elke ochtend om zes uur opstond en om vier uur ’s middags weer thuis was om de kinderen van school te halen en te helpen bij hun huiswerk. Dat ik daarna samen met Steve het avondeten klaarmaakte, en van zeven uur tot middernacht opnieuw achter mijn computer zat om het allemaal rond te fietsen. Ik ben geen carrièrevrouw met een nanny, laat staan met drie nanny’s. Ik heb er altijd voor gezorgd dat ik er ben voor de kinderen. Maar ik ga dat niet de hele tijd lopen rondbazuinen. Als ik me ook nog moet uitsloven om te bewijzen dat ik een goeie moeder ben, wordt het wel héél vermoeiend. Hoe belachelijk is dat? (zucht) Maar als iemand mij vraagt wat het moeilijkste deel van mijn job is, dan is het dát: balanceren tussen werk en gezin, woekeren met tijd.

“Haal ik het onderste uit elke kan? Ik doe mijn best. Ik denk dat we allemaal verlangen naar twee tegenstrijdige dingen: spanning enerzijds, rust anderzijds. Tussen die twee polen bouwen we ons leven op. Je hebt uitdagingen nodig, maar je moet ook kunnen loslaten. Het zijn de controlefreaks die tussen wal en schip vallen. Controle is een ­nep­gevoel van zekerheid. Vertrouwen hebben is de kunst. Ik kan de kunstenaars van mijn galerie wel aan mij willen ­binden, maar als ze op een gegeven moment echt naar een andere galerie willen overstappen, kan ik ze niet tegen­houden. Jason en ik zijn het erover eens dat niet geld ons belangrijkste kapitaal is, maar energie. Als er mensen op ons pad komen die veel energie vreten, maar nauwelijks energie geven, hebben wij er weinig moeite mee om de samenwerking stop te zetten, zonder waardeoordeel over het werk, en zonder vorm van conflict.”

Wat heeft u doen besluiten deel te nemen aan een tv-programma als Stukken van mensen, waarin BV’s en would-be BV’s hun brocante proberen te slijten, terwijl u het al zo druk hebt?

“Ik heb daar lang over getwijfeld. Ik heb dat tv-format echt geanalyseerd voor ik erin stapte. Wie kijkt ernaar? Wat brengt het bij als ik eraan deelneem? Welke meerwaarde kan het bieden, voor de galerie en voor onze kunstenaars? Uiteindelijk heb ik het gedaan uit een soort missiedrang. (lacht) Kijk, kunst is echt levensbelangrijk voor mij, het is iets wat ik heel erg au sérieux neem. Maar tegelijk heb ik ook de neiging om te relativeren. En dat kun je via een ­programma als Stukken van mensen heel goed doen: informeren, demystifiëren, dat wat hautaine, sacrale, intellectuele vernislaagje eraf schrapen. Hoe werkt de kunstmarkt? Wat doet een galerie voor hedendaagse kunst nu precies? Hoe verklaar je dat het ene werk betrekkelijk goedkoop is, en het andere peperduur? De dingen transparant maken, de drempel verlagen. En dat werkt, merken we nu.

“Door Stukken van mensen komt er bij ons een nieuw publiek over de vloer. Mensen die voor het eerst binnenstappen in een galerie, die voor het eerst kunst kopen. En niet alleen wij profiteren ervan, ook onze collega’s, ik hoor het overal. Missie geslaagd. (lacht) Er zijn daarnaast ook mensen die de familiejuwelen of de handtas van hun bomma komen aanbieden. Die verwijzen we door, ­professioneel en met de glimlach.”

In uw boek Expeditie kunst legt u uit hoe kunst onze spiegelneuronen wakker maakt, de zenuwcellen in ons brein die ervoor zorgen dat wij kunnen voelen wat anderen voelen. Op die manier zou kunst onze stemmingen kunnen beïnvloeden. Gebeurt dat bij u nog volop?

“Ja, heel erg, want ik heb een wilde verbeelding. Het is niet zo moeilijk om die aan te wakkeren.” (lacht)

Welke kunst maakt u blij, welke kunst maakt u boos?

“Vroeger had ik een voorliefde voor harde, expliciete kunst. De installaties van Thomas Hirschhorn, de openhartigheid en de rauwheid van Tracey Emin, de statements van Sarah Lucas over seks en feminisme, de confronterende kunst van Bruce Nauman, lange tijd mijn favoriete artiest. Hoe meer in your face het was, hoe liever ik het had, hoe relevanter en diepzinniger ik het vond. Ongetwijfeld had dat ook met de tijdgeest van de jaren tachtig en negentig te maken. Maar nu heb ik het daar een beetje mee gehad. Ik heb tijdens mijn carrière in de sociale sector zo veel agressiviteit en geweld gezien, zo veel geweld moeten incasseren ook... Tegenwoordig zijn het de jonge kunstenaars van mijn galerie die me triggeren en inspireren: Pieter Jennes, Bendt Eyckermans, Charline Tyberghein, Felix De Clercq... Ik kan extreem gelukkig worden van wat zij doen.”

Wat maakt hen zo bijzonder voor u?

“Hun openheid, hun onbevangenheid, hun niet aflatende ijver... Zij vechten niet tegen de kunstgeschiedenis zoals wij die kennen, streng afgelijnd door de patriarchen. Ze zijn opgegroeid met het internet, ze springen vrolijk heen en weer in de tijd, ze laten zich meer beïnvloeden door hun vrienden dan door de kunstpausen, ze stellen de dogma’s in vraag, ze nemen de vrijheid...”

Maar ze bestormen de wereld niet.

“Dat weet ik nog zo niet. Terugplooien op jezelf en op je vrienden, in een wereld die steeds complexer wordt, in je werk spreken over relaties, verliefdheid, verveling, melancholie: dat is ook een manier van commentaar leveren op de wereld. Misschien moeten we hun kunst lezen als een vorm van verzet tegen de verschrikkelijke problemen die maar niet opgelost geraken, en tegen de stortvloed van onbetrouwbare informatie daarover: de armoede die om zich heen grijpt, de ene vluchtelingencrisis na de andere, de klimaatopwarming. Misschien getuigt hun werk juist van een grote bezorgdheid en engagement, zij het dan in een nieuwe gedaante. Hoe kunnen we nog complexloos zijn in die wereld die steeds complexer wordt?

‘Kunst is levensbelangrijk voor mij, maar tegelijk wil ik relativeren. Via een programma als 'Stukken van mensen’ kan je het wat hautaine, sacrale, intellectuele vernislaagje eraf schrapen. De drempel verlagen. En dat werkt.’Beeld CharlieDe Keersmaecker

“Ik heb al veel gezien in de kunstwereld, maar als ik op bezoek ben geweest in de ateliers van die jonge kunstenaars, voel ik me vaak heel nietig. Buiten adem van bewondering.”

U bent een pleitbezorger van betaalbare kunst, in een branche waar onbetaalbaarheid het ultieme statussymbool is geworden. Via de website thewunderwall.com verkopen jullie werk van beginnende kunstenaars voor 500 tot 1.500 euro. Wordt u dat in dank afgenomen door uw collega’s? Wordt u niet gezien als een spelbreker, een prijzenbreker?

“Iedereen doet wat hij of zij wil, maar ik vind het ethisch onverantwoord om voor werk van jonge, beginnende ­kunstenaars meteen vijf-, zes-, zevenduizend euro te vragen. In de eerste plaats omdat het problematisch is voor de ­kunstenaars zelf. Zulke bedragen leggen een veel te zware druk op hun schouders: de druk om het in korte tijd waar te maken. Daarnaast is het ook de spot drijven met je klanten, met de verzamelaars. Eigenlijk zeg je dan tegen hen: ­onnozelaars, jullie gooien met geld naar om het even welke hype die passeert.

“Voor werk van Bendt Eyckermans en Felix De Clercq, en ook voor dat van Pieter Jennes, Charline Tyberghein en Gommaar Gilliams, zijn er nu wachtlijsten. Dat wil zeggen dat verzamelaars van over de hele wereld in de rij staan om ‘iets’ van hen te kopen. Maar zelfs op zo’n moment ben ik niet degene die redeneert: 700 man op de wachtlijst, mooi, dan zullen we de prijs alvast vertienvoudigen. Als andere galeries dat wel doen, is dat hun zaak, en hun probleem.

“Trouwens, het zijn vaak de kunstenaars zelf die er bij ons op aandringen hun prijzen niet te laten escaleren. Zij kennen de cowboyverhalen, natuurlijk. Zij kennen de generatiegenoten die bezweken zijn onder de druk. Als je 25 jaar bent, en je schilderijen kosten 30.000 à 40.000 euro, dan moet je mentaal verdomd sterk zijn om níét te verkrampen. Terwijl je op die leeftijd zo vrij als een vogel zou moeten zijn, experimenteren, wilde dingen doen, je van niets of ­niemand iets aantrekken.

“Als ik iets geleerd heb uit mijn leven in de kunst, so far, dan wel dit: een kunstenaarsleven is lang. Geen enkele ­kunstenaar is onafgebroken top; ook de allergrootsten ­kennen tijdelijke inzinkingen. Sterker nog: zonder ­laagtepunten geen hoogtepunten. Het is de verre horizon die je in de gaten moet houden. Dat is wat wij zeggen tegen een kunstenaar die het even niet meer weet en aan een time-out toe is: ‘No pressure. Vandaag regent het, maar straks komt aan de einder gegarandeerd de zon weer op.’ (lacht) Positivo, hè.”

Expeditie kunst – start je eigen collectie met Sofie Van de Velde verschijnt zondag 18/4 bij uitgeverij Houtekiet, 24,99 euro.

Stukken van mensen, maandag om 21u40 op Play4.