Direct naar artikelinhoud
AchtergrondSpaanse Burgeroorlog

De gestolen doden van Spanje: zij werden geroofd en herbegraven in het praalgraf van Franco

Het portret van José Cansado Lamata, de vader van Jesús Cansado, wiens lichaam werd bijgezet in het praalgraf van dictator Francisco Franco.Beeld César Dezfuli

Duizenden doden uit de Spaanse Burgeroorlog werden geroofd en herbegraven in het latere praalgraf van Francisco Franco. Het lichaam van de dictator is er nu weg, maar zijn slachtoffers liggen er nog altijd, ondanks de inspanningen van nabestaanden om ze terug naar huis te krijgen. ‘Dit is onmenselijk.’

Hoelang is 85 jaar? Een vol mensenleven, voor velen zelfs meer dan dat. En tegelijkertijd is 85 jaar zo kort dat Jesús Cansado niet over de moord op zijn vader kan praten zonder dat een dikke traan over zijn wang rolt.

We zijn op de begraafplaats van Ateca, een dorpje van nog geen tweeduizend inwoners in de buurt van Zaragoza. De toegangspoort door en dan meteen rechts is de gedenksteen van zwart graniet al. Cansado, 89 jaar oud en kraakhelder van geest, leunt op zijn wandelstok en wijst op een van de in het wit gegraveerde namen. José Cansado Lamata. Zijn vader. De vinger gaat twee namen omhoog. Antonio Cansado Lamata. Zijn oom.

Hun namen zijn in Ateca, hun botten niet. Die liggen 212 kilometer landinwaarts in de Vallei der Gevallenen, het voormalige praalgraf van Francisco Franco. De dictator onder wiens aanvoering de Cansado’s in 1936, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, werden geëxecuteerd. 23 jaar later roofden Franco’s mannen stilletjes hun skeletten en brachten die naar de Vallei, niet ver van Madrid.

Grootste massagraf van Spanje

Franco zelf lag er vanaf zijn dood in 1975 tot 2019, toen de regering van de huidige sociaaldemocratische premier Pedro Sánchez ingreep in wat was uitgegroeid tot een bedevaartsoord voor rechts-extremisten. Het werd een historisch mediaspektakel, met het gebalsemde lichaam van de dictator dat per helikopter naar een familiegraf werd gevlogen. Het is van een pijnlijke ironie: waar Franco’s lichaam ondanks fel verzet van zijn familie werd opgegraven, lukt het andere nabestaanden al een decennium niet om hun eigen doden uit de Vallei te bevrijden.

Het voormalige praalgraf van Francisco Franco, in de Vallei der Gevallenen.Beeld Getty

Meer dan 33.000 lichamen liggen in wat het grootste massagraf van Spanje is. Doden uit de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), zowel uit het winnende rechtse kamp (15.000) als dat van Franco’s linkse, republikeinse tegenstanders (18.000). De officiële verklaring voor het meebegraven van republikeinen luidde achteraf dat de Vallei een monument ter verzoening moest zijn. Nabestaanden vermoeden dat Franco simpelweg niet genoeg families onder zijn eigen aanhang bereid vond om hun doden af te staan, en zijn mausoleum toch moest vullen.

De Spaanse rechter oordeelde in 2016 voor het eerst dat republikeinse slachtoffers moesten worden teruggegeven aan hun nabestaanden. Families van zo’n zestig doden dienden een aanvraag in, maar wachten nog steeds op hun geliefden. Eind maart verbrak de Spaanse regering haar stilte en maakte zij geld vrij voor de opgraving, 650.000 euro. Toch blijft een startdatum uit. De nog levende kinderen van de (bijna allemaal mannelijke) slachtoffers, inmiddels hoogbejaard, zien intussen de tijd – hun tijd – wegtikken.

Decennialang gezwegen

Jesús Cansado is een van hen. Pas vijftien jaar geleden begon de gepensioneerde meubelstoffeerder over de moord op zijn vader en oom te praten, vertelt zijn zoon, Francisco ‘Paco’ Cansado (59). Het taboe was te groot. Zelfs zijn kinderen wisten niet wat er precies was gebeurd.

Tegenwoordig komen vader en zoon Cansado ieder jaar samen met andere nabestaanden, hier op de begraafplaats van Ateca. Altijd op 14 april, de datum waarop in 1931 de Tweede Spaanse Republiek werd uitgeroepen, het democratische experiment dat Franco de nek zou omdraaien. Op de borst van de oude Jesús prijkt een rood-geel-paars speldje, de kleuren van de republikeinse vlag. Hij draagt het iedere dag van het jaar.

Och, wat was zijn vader zijn tijd ver vooruit. Geboren in Ateca was José Cansado Lamata een dagloner die vooral graan verbouwde, maar geen analfabeet, zoals zovelen in die tijd. Op zijn 47ste was hij secretaris van de plaatselijke afdeling van de radicaal-linkse vakbond UGT, schreef hij artikelen voor het bondsblad en was hij zelfs links gemeenteraadslid.

Jesús Cansado, op de begraafplaats van Ateca, waar hij hoopt dat zijn vader ooit zal worden herbegraven.Beeld César Dezfuli

Al met al was het geen best profiel toen nationalistische generaals in 1936 een staatsgreep pleegden. In delen van het land namen zij direct het gezag over, waaronder in Ateca, waar ieder wissewasje een reden voor detentie werd. Voor José begonnen de problemen toen de bakker ineens een lagere prijs wilde betalen voor het graan, vertelt Jesús. Zijn vader weigerde. Waarschijnlijk had de bakker warme banden met de nationalisten, want José moest zich al snel melden op het gemeentehuis. “Ga toch niet, zei mijn moeder. Maar mijn vader zei: als ik niets heb misdaan, waarom zou ik dan niet gaan? En hij ging.”

Twee maanden zat José Cansado Lamata vast in een geïmproviseerd gevangenenkamp op het centrale plein van Calatayud, een kwartier rijden van Ateca. Samen met zijn broer Antonio, een rijke grondbezitter die niet politiek actief was, maar het had gewaagd om het voor zijn broer op te nemen toen deze klaarstond voor het transport naar Calatayud. Op 30 oktober bracht de oudste zoon van het gezin voor het laatst schone kleren naar het kamp. “Neem maar weer mee”, zei de bewaker. “Je vader heeft het niet meer nodig.”

Jesús was toen vijf jaar. Ruim twintig jaar sprak moeder Manuela niet over de plek waar de soldaten zijn vader, zijn oom en tien lotgenoten uit Ateca hadden begraven. “Tot het voorjaar van 1959.” Bij het herhalen van haar woorden sluipt een snik in zijn stem. “Ze hebben je vader en de rest meegenomen.” Naar de Vallei der Gevallenen.

In kist 2060 liggen de twaalf van Ateca

Zoals de Cansado’s werden na de voltooiing van het monument in 1958 duizenden republikeinen opgegraven uit hun oude massagraven en herbegraven in de Vallei. Soms met de afgedwongen toestemming van familieleden, vaak zonder. Botten werden met die van andere slachtoffers vermengd. Het maakt de identificatie van de republikeinen in de Vallei ingewikkeld en soms zelfs onmogelijk.

Over de ‘twaalf van Ateca’, zoals ze zijn gaan heten, bestaat relatieve duidelijkheid: zij liggen samen in één kist. Kist 2060 om precies te zijn, op de derde verdieping van het mausoleum. Andere nabestaanden, zoals Silvia Navarro, hebben minder ‘geluk’. Haar oudoom, José Antonio Marco Viedma, rust in een van de kisten met nummers 2061 tot en met 2069 die afkomstig zijn uit de plaats Calatayud zelf. Dat zijn zo’n tachtig lichamen.

Op de foto onder anderen José Cansado Lamata, Antonio Cansado Lamata en José Antonio Marco Viedma.Beeld Privé-archief

Navarro ontvangt in haar appartement in een buitenwijk van Madrid, de stad waar haar familie na de moord op Marco Viedma naartoe vluchtte. Vanuit een krappe werkkamer, waar het portret van haar oudoom over haar schouder meekijkt, runt ze de vereniging voor nabestaanden van de republikeinen in de Vallei. Het kost haar iedere dag twee uur van haar vrije tijd, toch oogt Navarro met haar geblondeerde haar jonger dan de 50 die ze is.

Pepe, zoals ze haar oudoom noemt, bezat een fabriek die onder meer zeep en olijfolie produceerde, maar was zeer begaan met de linkse zaak. Met de vrachtwagens van de fabriek reed hij zijn werkers naar de politieke rally’s van de republikeinse president Azaña. Na de staatsgreep pakten de rebellen hem meermaals op, maar zijn familie kocht hem telkens vrij. Tot 2 september 1936, toen de rebellen Pepe voor de laatste keer meenamen. Dezelfde dag nog werd hij gefusilleerd op de begraafplaats van Calatayud. Ook daar blinkt nu een metershoge gedenksteen van zwart graniet. Aan de voet liggen plastic bloemen.

Twee telefoontjes per week

In 2009 diende Navarro voor het eerst een verzoek in om haar oudoom te herbegraven. Twee jaar eerder had de sociaaldemocratische Spaanse regering een wet aangenomen die genoegdoening moest bieden aan slachtoffers van de burgeroorlog en de dictatuur, onder meer door massagraven op te graven. Daar kwam weinig van terecht. En al helemaal na de verkiezingswinst in 2011 van de rechts-conservatieve Volkspartij (Partido Popular), die vooral ‘geen oude wonden wilde openrijten’.

Navarro had in 2009 nog goede hoop. Met andere nabestaanden betaalde ze zelf voor het veldonderzoek op de begraafplaats van Calatayud, waar het lichaam van Pepe moest liggen. Pas toen kwam ze erachter dat haar oudoom in 1959 naar de Vallei was gereden, en niet meer in het massagraf lag waar haar familie al die jaren bloemen naartoe had gebracht.

Ze werd tegengewerkt bij iedere stap om hem terug te krijgen, vertelt ze. In het archief van de Vallei mocht ze de weinige documentatie over de kisten alleen met de hand overschrijven terwijl overheidsbeambten haar observeerden. “Alsof ik een crimineel was.”

Pas enkele jaren en ontelbare bezoeken later kreeg ze het volledige bestand in handen. Daarmee staat ze de nabestaanden bij die haar opbellen omdat ook zij hun familieleden terug willen. Dat zijn er steeds meer: wekelijks ontvangt Navarro zo’n twee telefoontjes. Velen weten niet waar ze moeten beginnen, zegt ze; regel het maar eens, als hoogbejaarde zonder internetverbinding in een vergeten dorpje.

In 2018 kwamen de sociaaldemocraten van de PSOE weer aan de macht (die zij sinds 2020 delen met het socialistische Podemos). Toch wachten Navarro en de andere nabestaanden nog steeds. Anders dan bij Franco levert het opgraven van de andere doden de partijen geen stemmen op, denkt Navarro. Daarvoor zijn er te veel Spanjaarden die het liefst zo min mogelijk in het verleden roeren.

De gedenksteen voor de slachtoffers uit Ateca, die in 1936 werden vermoord.Beeld César Dezfuli

‘Vertraging is onmenselijk’

Navarro is ‘de motor’ achter de inspanningen van de families, zegt advocaat Eduardo Ranz in zijn kleine kantoor, op de vijfde verdieping van een appartementencomplex in het centrum van Madrid. Zelf speelde de 36-jarige advocaat een minstens zo grote rol. Het was Ranz die in 2016 het juridische muizengaatje vond waardoor de nabestaanden nu op de terugkeer van hun geliefden mogen hopen.

Hij was pas een paar maanden afgestudeerd als jurist toen hij in 2011 met enkele families in gesprek raakte, vertelt Ranz. Zijn mondkapje beeldt de Guernica van Picasso af, herinnering aan een van die andere gruweldaden uit de burgeroorlog. Ranz vatte de zaak persoonlijk op: ook zijn familie was hard geraakt in de oorlog, met meerdere gedode familieleden. Nog geen euro heeft hij zijn cliënten gerekend.

Na jaren procederen had Ranz in maart 2016 beet, met een beroep op een vergeten wet uit de 19de eeuw. Voor het eerst erkende een rechter het recht van nabestaanden om hun familieleden in de Vallei een ‘waardige rustplaats’ te geven. Dat is nu vijf jaar geleden, zucht Ranz. “Zonder datum is zo’n erkenning weinig waard. Sterker: dan is het een belediging voor de republikeinse slachtoffers. En voor hun kinderen is het onmenselijk.”

Fijn hoor, dat de regering geld uittrekt om de opgravingen uit te voeren. “Maar wat dachten ze dan, dat de families dit zelf gingen betalen? Alles wat de overheid doet kost geld, dat kan geen verrassing zijn. Verkoop ons geen mooie praatjes.”

Hij wijt het trage optreden van de huidige regering aan een gebrek aan interesse, maar vestigt desondanks al zijn hoop op de linkse coalitie. De vrees is dat het dossier in een diepe la verdwijnt bij winst van de Volkspartij in de volgende landelijke verkiezingen, waarschijnlijk in 2023. Ranz: “Als deze regering het niet gaat doen, doet niemand het meer.”

Uitzicht op Ateca.Beeld César Dezfuli

Gevonden vingerkootjes

Met een verbazingwekkende snelheid harkt de 89-jarige Jesús Cansado met zijn wandelstok door het hoge gras, recht af op de plek waar zijn vader ooit lag begraven. De geur van wilde tijm dringt zich op in dit stukje wildernis, langs de autoweg van Ateca naar Zaragoza. Het is het enige dat wil groeien op de plaats van het oude massagraf, waar de gele aarde er nog steeds omgewoeld uitziet.

De warme lentezon brandt. “Ga toch in de schaduw van de bomen staan”, waarschuwt Paco zijn vader, maar die moet zijn verhaal kwijt. Hij herinnert het zich nog zo goed, die junidag in 1959, hijgt hij. Moeder Manuela had hem verteld dat zijn vader hier ergens had gelegen, voor de franquisten hem opgroeven. Hij ging erop af op zijn Vespa, samen met een vriend.

Een stel werklui van de nabijgelegen steengroeve wezen hen de exacte plaats. Zonder in de aarde te hoeven wroeten vond Jesús die dag twee vingerkootjes, achtergelaten bij de grote verhuizing. Waren ze van zijn vader? Geen idee, maar hij stopte ze in de kist van zijn moeder toen zij overleed. Samen werden ze gecremeerd. Hun as ligt bij het monument op de begraafplaats van Ateca.

Zelf kan Jesús niet rusten. Daarvoor moeten eerst de botten van zijn vader en oom terug naar Ateca. Wat de familie betreft gewoon in de kist waar ze nu met z’n twaalven in liggen, zegt zoon Paco. “Het zijn allemaal de mijnen.” Tot die tijd blijft het bij twee vingerkootjes, en die zijn misschien, waarschijnlijk, niet eens van José Cansado Lamata.