Schooldirecteur Christine Hannes: ‘Leerachterstand door corona? Daar geloof ik niet echt in’

Christine Hannes: 'Corona heeft alleen maar een jarenlang gecumuleerde achterstand aan het licht gebracht.' © TIM DIRVEN
Ann Peuteman

Het voorbije schooljaar nam schooldirecteur Christine Hannes het zowel op Twitter als in de traditionele media op voor het beroepsonderwijs. En dat zal ze blijven doen. ‘Elke nieuwe hervorming of maatregel die wordt aangekondigd, is op maat gemaakt voor aso-leerlingen uit de middenklasse’, zegt ze.

‘Iedereen weet dat het een weg slecht idee is om je huis te beginnen verbouwen op het moment dat het in brand staat. Toch is dat precies wat Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) doet: midden in het loodzware coronajaar voert hij drastische onderwijshervormingen door’, zegt Christine Hannes, directeur van de GO! Spectrumschool in Deurne en Borgerhout. ‘En dat terwijl wij aan het verdrinken zijn. Op dit moment heb ik al mijn tijd en energie nodig om ervoor te zorgen dat onze school in coronatijd blijft draaien. Maar toch wordt van mij en mijn collega’s verwacht dat we ook nog eens in ijltempo de nieuwe eindtermen voor de tweede graad invoeren, de radicale hervorming van het deeltijds beroepsonderwijs voorbereiden en de aanpassingen van de personeelsstatuten doorvoeren. Ben Weyts is nog meer dan drie jaar minister. Hij had best even op de rem kunnen staan tot de coronastorm was gaan liggen.’

Als we de lat hoger moeten leggen, moeten we ook in extra lesuren, begeleiding en ondersteuning investeren.

Volgens Hannes, die het afgelopen jaar geregeld vlammende tweets de wereld in stuurde, komen al die plannen haar leerlingen ook niet bepaald ten goede. Van de 1150 jongeren die in de Spectrumschool een tso- of bso-opleiding volgen, zijn er amper 30 die niet aan de criteria van de kansarmoede-indicator beantwoorden. Dat wil zeggen dat al de rest thuis een andere taal dan het Nederlands spreekt, een laagopgeleide moeder heeft, een schooltoelage krijgt of in een buurt woont waar veel jongeren al minstens twee schooljaren hebben overgedaan. De meesten hebben twee, drie of zelfs vier van die kenmerken. ‘Het is ronduit schandalig dat er het voorbije jaar zo goed als geen aandacht was voor de specifieke noden van onze jongeren. Lange tijd werden we gewoon aan ons lot overgelaten’, zegt Hannes. ‘Keer op keer werden ons hervormingen en coronamaatregelen opgedrongen die overduidelijk op maat van aso-leerlingen uit de middenklasse waren gemaakt. Nochtans zitten er meer Vlaamse jongeren in het tso en bso dan in het aso. Het probleem is dat zowel de beleidsmakers als de onderwijsspecialisten zelf allemaal uit het aso komen. De realiteit van het beroepsonderwijs is hun totaal vreemd.’

Wat hadden die beleidsmakers dan wel moeten doen?

Christine Hannes: Van bij het begin van de coronacrisis hadden ze een apart draaiboek voor beroepsopleidingen moeten maken. Hadden we onze jongeren tijdens de schoolsluiting van vorig voorjaar voor de praktijklessen naar school mogen halen, dan zaten we nu niet met vijfdejaars met te weinig praktijkervaring. Maar nee, week na week hoorden we de minister op televisie maatregelen aankondigen die misschien wel haalbaar waren voor het aso, maar niet voor ons. Zo gaat dat tegenwoordig: alle onderwijsmaatregelen worden eerst op tv of op Twitter aangekondigd. Pas daarna worden de schooldirecties op de hoogte gebracht. Vaak vragen leerlingen of ouders me uitleg over iets wat ze in de media hebben gehoord en moet ik toegeven dat ik nog niet meer weet dan zij. Sinds de start van de coronacrisis gaat het de hele tijd zo. Ik krijg al buikpijn als ik hoor dat de minister op tv zal komen. Wat zal hij nu weer aankondigen? Wat vraagt hij dit keer van ons? Niet alleen moeten wij dan een concrete invulling aan die maatregelen geven, vaak zijn ze gewoon niet realistisch voor onze school.

Aan welke maatregelen denkt u?

Hannes: Neem de verplichting om klasbubbels uit elkaar te houden. Voor ons lag dat allesbehalve voor de hand, want wij hebben grote ateliers waar leerlingen uit verschillende leerjaren vaak samen aan het werk zijn. Op een bepaald moment werden jongeren ook opgeroepen om niet met het openbaar vervoer naar school te gaan. Volgens de Vlaamse overheid konden ze beter de fiets nemen of mama of papa vragen om hen met de auto te brengen. (lacht) Hoe wereldvreemd is dat? De meerderheid van onze leerlingen heeft niet eens een fiets, laat staan dat hun ouders een auto hebben waarmee ze hen naar school kunnen brengen. Dus moeten ze wel met het openbaar vervoer komen. Op de bus of tram zitten ze dan dicht op elkaar gepakt, maar zodra ze hier voor de deur staan, moeten wij hen keurig in klasbubbels verdelen. Niet erg realistisch allemaal. En dan heb ik het nog niet over de richtlijn om het volledige lesrooster online te geven. Dat werkt misschien voor aso-leerlingen uit de middenklasse, maar niet voor onze jongeren.

Omdat zij thuis vaak geen laptop of internetaansluiting hebben?

Hannes: Om te beginnen. Ons uitgangspunt is altijd geweest dat alles zoveel mogelijk op school moet gebeuren, want we weten niet in welke omstandigheden de leerlingen terechtkomen wanneer ze hier buitenstappen. Een leerkracht vertelde me onlangs nog dat het hem was opgevallen dat een van zijn leerlingen uit het zesde jaar tso zijn taken meestal om vier, vijf uur ’s ochtends doorstuurde. Toen hij hem vroeg waarom hij altijd zo vroeg uit de veren was, bleek dat de jongen op dat tijdstip even op de wifi van de buren mocht inloggen. Toch schrokken we nog toen aan het begin van de coronacrisis uit een enquête bij onze leerlingen bleek dat meer dan de helft thuis geen laptop, computer of wifi had. Maar zelfs als ze dat wel allemaal hadden gehad, weet ik niet hoe ze al hun vakken online hadden moeten volgen. Hoe geef je houtbewerking, automechanica of haartooi op afstand? Dat kan gewoon niet. Daarnaast kun je van bso-leerlingen die allemaal uit kwetsbare groepen komen niet verwachten dat ze elke ochtend om halfnegen op hun laptop inloggen en vervolgens vijftig minuten lang actief een les volgen. Vaak is er thuis geen ruimte waar ze rustig kunnen werken of worden ze geregeld opgevorderd om hun familie te helpen. Voor ons was het dus vanaf dag één duidelijk dat online lesgeven geen optie was.

Ik krijg al buikpijn als ik hoor dat de minister op tv zal komen. Wat zal hij nu weer aankondigen?

Ook niet toen de leerlingen van de tweede en derde graad tijdens de tweede coronagolf maar halftijds meer naar school mochten?

Hannes: Nee. Wel hebben we er van bij het begin voor gezorgd dat ze voor bijna al hun praktijklessen en voor 80 procent van hun project algemene vakken (een vak in het bso waarin algemene vakken zoals Nederlands, wiskunde, aardrijkskunde en geschiedenis worden verwerkt, nvdr) naar school konden komen. Alleen voor Engels, lichamelijke opvoeding en levensbeschouwing kregen ze opdrachten die ze thuis moesten maken.

Dus toch online?

Hannes: Omdat uit onze enquête was gebleken dat op vijf leerlingen na iedereen een smartphone had, zijn we meteen met Google Classroom beginnen te werken. Dat platform kun je namelijk gemakkelijk met een smartphone gebruiken. Er worden af en toe taken op gezet en onze leerkrachten gebruikten het vooral tijdens de eerste lockdown ook om contact te houden met hun klassen. Maar dat is natuurlijk nog iets anders dan online lesgeven.

Maakt u zich grote zorgen over de leerachterstand die uw leerlingen het voorbije jaar hebben opgelopen?

Hannes: Iedereen begint altijd weer over die fameuze corona-achterstand, maar ik geloof daar eigenlijk niet in. Corona heeft alleen maar een jarenlang gecumuleerde achterstand aan het licht gebracht. In ons onderwijs zijn er bijvoorbeeld heel wat leerlingen die zonder getuigschrift van het basisonderwijs in de B-stroom (onderwijsvorm in de eerste graad van het secundair die leerlingen vooral op beroepsopleidingen voorbereidt, nvdr) terechtkomen. Want zo gaat dat: een kind dat pakweg in het vierde leerjaar zit, mag zodra het twaalf jaar wordt naar het eerste jaar van die B-stroom. Op dezelfde manier kunnen jongeren naar het tweede middelbaar overgaan zodra ze veertien zijn en naar het derde zodra ze vijftien zijn. Ook als ze een C-attest behalen. Wanneer zo’n leerling uiteindelijk in het derde middelbaar belandt, heeft hij dus al een jarenlange achterstand opgebouwd. Komt daar iets als corona bovenop, dan is hij natuurlijk extra kwetsbaar. Waarschijnlijk zal men die achterstand nog een paar jaar aan het virus blijven toeschrijven, maar op den duur zal toch wel duidelijk worden dat er meer aan de hand is.

Straks moeten leerlingen toch voor de eindtermen basisgeletterdheid slagen om naar de tweede graad te mogen overgaan?

Hannes: Klopt, en op zich is dat een goede zaak. Alleen vrees ik dat sommige van die eindtermen te hoog gegrepen zijn. Zeker voor leerlingen uit de B-stroom. Zo moeten ze nu aan het eind van het tweede jaar in staat zijn om een gezinsbudget te beheren. Welk kind van dertien of veertien jaar kan dat in godsnaam? Het grootste probleem is – alweer – dat die eindtermen totaal niet aan de mogelijkheden en noden van leerlingen uit de B-stroom zijn aangepast. Hoogstens zijn ze een lightversie van wat men voor de A-stroom (onderwijsvorm in de eerste graad die op aso-richtingen voorbereidt, nvdr) heeft uitgewerkt. Als moeder zou ik natuurlijk graag hebben dat mijn dochter ook tijdens haar beroepsopleiding een brede algemene vorming krijgt, maar het lijkt me nog veel belangrijker dat ze straks haar vak kent.

Christine Hannes: 'Het is ronduit schandalig dat er het voorbije jaar zo goed als geen aandacht was voor de specifieke noden van bso-scholen.'
Christine Hannes: ‘Het is ronduit schandalig dat er het voorbije jaar zo goed als geen aandacht was voor de specifieke noden van bso-scholen.’© TIM DIRVEN

Bent u even sceptisch over de nieuwe eindtermen voor de tweede graad die normaal vanaf 1 september worden ingevoerd?

Hannes:(zucht) Voor onze leerlingen is dat in elk geval geen goede zaak. Om te beginnen worden er in het bso onder meer voor wiskunde en STEM (Science, Technology, Engineering, Mathematics, nvdr) meer en moeilijkere eindtermen opgelegd. Ik hoor al die specialisten graag zeggen dat we de lat hoger moeten leggen. Maar als we dat doen zonder in extra lesuren, begeleiding en ondersteuning te investeren, zullen er alleen maar meer jongeren moeten zittenblijven. Of dacht u dat ze plots allemaal vanzelf over die hoge lat zullen raken? Daarnaast is de lestijd natuurlijk niet onbeperkt. Moeten we extra leerstof geven, dan wil dat zeggen dat er elders uren wegvallen. Het gevolg is dat onze leerlingen elke week vier uur minder praktijk zullen hebben. En dat terwijl die lessen ontzettend belangrijk voor hen zijn. Niet alleen omdat ze aan het eind van de rit een vak moeten kennen, maar ook omdat het dat praktijkgedeelte is dat hen motiveert om zich voor school te blijven inzetten. Vergeet niet dat wij als beroepsonderwijs helemaal onderaan de waterval zitten. Tegen de tijd dat ze bij ons terechtkomen, zijn veel jongeren al schoolmoe. Is de algemene vorming te zwaar, dan bestaat het gevaar dat ze afhaken en zonder diploma of getuigschrift van school komen.

U vreest dat de nieuwe eindtermen de ongekwalificeerde uitstroom, zoals dat heet, nog zal doen toenemen?

Hannes: Niet alleen de nieuwe eindtermen. Vandaag kiezen heel wat jongeren die schoolmoe zijn of met hun algemene vakken worstelen vanaf hun vijftiende of zestiende voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO). Dat is een flexibel systeem waarbij ze alternerend werken en leren en gaandeweg beroepsgerichte certificaten en studiebewijzen kunnen behalen. Lukt het niet goed met de algemene vorming, dan kunnen ze nog altijd vooruitgang boeken op praktijkvlak. Maar dat zal in de toekomst niet meer kunnen, want het deeltijds beroepsonderwijs wordt vervangen door het stelsel van duaal leren en daarin zijn theorie en praktijk wél aan elkaar gekoppeld. Jongeren zullen dus ook voor hun algemene vakken moeten slagen en de eindtermen moeten behalen om naar een volgende graad over te gaan en uiteindelijk een beroepskwalificatie als lasser, kok of kinderbegeleider te krijgen. Ik vrees dat de ongekwalificeerde uitstroom daardoor alleen maar groter zal worden. Al heb ik het soms moeilijk met de enge interpretatie van dat begrip.

Waarom?

Hannes: Omdat het probleem zo wordt herleid tot jongeren die geen diploma secundair onderwijs behalen. Terwijl ik veel jonge mensen ken die wel een aso-diploma hebben, maar vervolgens niet slagen in het hoger onderwijs. In de praktijk zijn zij minder gekwalificeerd dan mijn jongeren, want ze hebben geen vak geleerd. Zo kunnen ze veel minder dan een leerling die in het zesde jaar bso met school stopt omdat de algemene vorming te zwaar voor hem was of omdat hij een job aangeboden krijgt. Voor mij is zo iemand niet ongekwalificeerd, maar in de ogen van de maatschappij jammer genoeg wel. Het komt altijd weer op hetzelfde neer: op praktijkgerichte opleidingen wordt neergekeken. Wat doen ouders die het beste met hun kind voorhebben? Hen naar het aso sturen, natuurlijk. Kies je er bewust voor om je kind in een tso- of bso-richting in te schrijven, dan moet je daar verantwoording voor afleggen. Als moeder maak ik dat nu zelf mee. Mijn zoon doet het goed in het tweede jaar van de A-stroom, maar vanaf volgend schooljaar wil hij houtbewerking volgen omdat die richting hem nu eenmaal het meest interesseert. Ik sta daar helemaal achter, maar ik moet me er wel de hele tijd voor verantwoorden. Terwijl we natuurlijk meer vaklieden dan managers nodig hebben.

Mijn zoon kiest bewust voor een tso-richting. Ik sta daar helemaal achter, maar ik moet me er wel de hele tijd voor verantwoorden.

Straks komen de klassenraden weer samen om de leerlingen te evalueren. Zullen er in uw school meer B- en C-attesten worden uitgereikt dan anders?

Hannes: Dat denk ik niet, want wij zijn maanden geleden al beginnen remediëren. Elk jaar in april gaan we voor alle leerlingen na welk attest zij zouden krijgen als we daar op dat moment over zouden moeten beslissen. Dat doen we niet op basis van cijfers, maar van een lijst met leerdoelen die ze moeten behalen. Wordt het een B- of een C-attest, dan onderzoeken we of dat door middel van een extra remediëringstraject kan worden rechtgetrokken. Uit ervaring weten we ondertussen dat we op die manier meer dan de helft van de leerlingen die in de risicozone zitten nog over de streep kunnen trekken. Dit jaar hebben we het gewone lesrooster na de paasvakantie zelfs helemaal losgelaten. Sindsdien moeten leerlingen die in de risicozone zitten meer naar school komen, zodat ze heel gericht kunnen worden bijgewerkt voor de leerdoelen die ze nog niet hebben behaald. Dat is meteen een van de belangrijkste redenen waarom we in mei hebben besloten om niet alle leerlingen van de tweede en derde graad weer voltijds naar school te laten komen.

Gaat dat niet ten koste van leerlingen die wel goed meekunnen?

Hannes: Het zou zo niet mogen zijn, maar in het huidige systeem moet je soms wat minder aandacht geven aan wie goed bezig is om meer te kunnen investeren in wie dreigt achter te blijven. Onze leerlingen zijn nu eenmaal ontzettend verschillend. In een klas zitten zowel jongeren die net uit Syrië zijn gearriveerd en amper Nederlands verstaan als tieners die hier zijn geboren. Er zijn er die mooi op schema zitten en een studierichting hebben gevonden die goed bij hen past en die hen interesseert, en anderen die al twee jaar hebben moeten overdoen en nog altijd hun draai niet vinden. Het is onmogelijk om hen allemaal op dezelfde manier les te geven en te evalueren.

Voor sommigen wordt de lat dus wel degelijk lager gelegd?

Hannes: Het is niet omdat we oog hebben voor de startpositie van onze leerlingen en voor de evolutie die ze doormaken, dat we onze diploma’s zomaar zouden weggeven. Ze moeten er wel degelijk voor werken. We leggen de lat dus zeker niet lager, maar noodgedwongen wel anders. Ik ben ervan overtuigd dat de diploma’s die wij uitreiken veel waard zijn, en de bedrijven waarmee we samenwerken bevestigen dat ook. Zeker nu we met leerdoelen in plaats van punten werken. Vroeger volstond het om vijf op tien te behalen, nu is er meer nodig om te slagen.

De laatste tijd lijken zowel de media als de beleidsmakers meer aandacht voor het beroepsonderwijs te hebben. Stemt dat u hoopvol?

Hannes: Pas in maart van dit jaar had men voor het eerst echt oog voor onze noden. Toen werd besloten dat leerlingen van het deeltijds beroepsonderwijs weer voltijds naar school mochten terwijl dat in de tweede en derde graad van andere scholen nog niet kon. Natuurlijk was dat positief. De minister heeft nu ook 6,5 miljoen euro vrijgemaakt voor virtualrealitytoepassingen in het tso en bso. Heel mooi allemaal, maar dat is niet meteen waar onze jongeren nood aan hebben. Natuurlijk is het weleens tof om door middel van virtual reality te ervaren hoe je een vloer legt, een baby verzorgt of elektriciteit aanlegt, maar uiteindelijk krijg je dat alleen onder de knie door het echt te doen. (denkt na) In plaats van al die grillekes en frillekes zou men beter meer aandacht hebben voor het wezen van het beroepsonderwijs. Ik maak me echt zorgen over alle veranderingen die op komst zijn, want die zijn niet in het voordeel van mijn jongeren. En uiteindelijk is het voor hen dat ik het allemaal doe: tweets versturen, aan de alarmbel trekken, interviews geven. Ik heb me nu zelfs kandidaat gesteld voor de praktijkcommissie die de nieuwe eindtermen na één schooljaar moet evalueren. Proactief wel, want de commissie is er nog niet. De minister heeft ze alleen nog maar aangekondigd.

Christine Hannes

– 1979: geboren in Schoten

– 2002: master in de rechten (Universiteit Antwerpen)

– 2003: behaalt haar aggregaat

– 2003-2010: leerkracht Engels en Nederlands in de GO! Spectrumschool

– 2010-2012: GOK-coördinator in de GO! Spectrumschool

– Sinds 2012: directeur van de Go! Spectrumschool

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content