Direct naar artikelinhoud
InterviewHerlees

Paula Sémer: ‘Tegenstand heeft me altijd gemotiveerd. Ik zweeg, en dacht: wacht maar vriend’

‘In onze maatschappij draait alles om geld, geld en geld. Dat kan niet blijven duren, misschien is de coronacrisis een eerste aanzet.’Beeld Saskia Vanderstichele

Paula Sémer kwam al op het scherm op de allereerste tv-avond in Vlaanderen. Afgelopen dinsdag koos ze voor euthanasie. Vorig jaar sprak Humo met haar over de pioniersdagen bij de openbare omroep, en over recentere tv-projecten. Dat kunt u hier herlezen.

“We krijgen ze wel klein, die brutale vrouwkes. Dat was destijds de mentaliteit op de VRT, toen nog het NIR (Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep, red.). Ik heb me daar altijd tegen verzet, ook al resulteerde het in bedreigingen, en één keer zelfs in een petitie om mijn ontslag te vragen.” Feministe in hart en nieren Paula Sémer was enkele jaren van het scherm – met uitzondering van gesmaakte passages in Winteruur en De ideale wereld – maar ze is terug, met haar rubriek in Meer vrouw op straat, waarin ze, op vraag van Sofie Lemaire, opmerkelijke vrouwen voorstelt die onterecht in de plooien van de geschiedenis zijn verdwenen, en die Sofie in ere wil herstellen door een straat naar hen te noemen.

“Eigenlijk ging ik maar één uitzending doen: die over La Esterella, omdat ik haar nog persoonlijk heb gekend. Maar die Arne, de researcher van het programma, is een sluwe kerel. (lacht) Hij vroeg me om er nog eentje te doen. En dan misschien nog eentje? Uiteindelijk heb ik dus aan de hele reeks meegewerkt.”

Paula Sémer: ‘Tegenstand heeft me altijd gemotiveerd. Ik zweeg, en dacht: wacht maar vriend’
Beeld Saskia Vanderstichele

Een fijne ervaring?

“In het begin was het best moeilijk. Ik had verwacht dat ik anekdotes zou mogen vertellen, maar ze hadden al teksten voor me geschreven. En er was een scenario: ik moest op een oude tv kloppen om hem zogezegd aan de praat te krijgen. Ik voelde me vooral een actrice, en daar had ik het vroeger al lastig mee: ook als omroepster heb ik altijd mijn eigen teksten geschreven. Maar uiteindelijk heb ik de knop omgedraaid: ‘Sémer, ge doet dat, maar ge zijt niet Sémer’. Toen ging het beter.

“Alles is hier opgenomen, in mijn appartement. Paula’s Penthouse, noemden ze het. (lacht) Tijdens de laatste opname lokten ze me in de keuken, en toen ik weer in de kamer kwam, sprong Sofie Lemaire als verrassing uit de zetel met een prachtig boeket in paarse tinten: de kleuren van het feminisme. Het was een fijne ploeg.”

Welke vrouw zou u nomineren voor een straatnaam?

“Bijna twee jaar geleden was ik te gast bij Wim Helsen in Winteruur. Ik heb daar het in memoriam Postuum Renée voorgelezen, dat Monika Triest heeft geschreven voor de uitvaart van Renée Van Mechelen, psychologe en fervent voorvechtster voor vrouwenrechten. Daar is enorm veel reactie op gekomen. Annemie Van Winckel, voormalig collega bij de VRT, zei toen: ‘Laten we Renée voorstellen voor een straatnaam.’ Ik vond dat een schitterend idee. Wat die vrouw voor het feminisme heeft gedaan!

“Maar als ik moet kiezen, ga ik toch voor La Esterella. In de intellectuele middens waarin ik vroeger vertoefde, werd op haar neergekeken, want ze sprak ‘plat’ Antwerps, en wij ijverden voor het ABN, intussen AN. Maar wát een vrouw was dat. Wist je dat ze al op de BBC kwam nog voor wij in Vlaanderen zelfs maar tv hadden?

“Ook een opvallende vrouw: Marguerite De Riemaecker, de eerste vrouwelijke minister van België. Zij komt in een van de volgende afleveringen aan bod. Ik weet nog hoe een krant over haar schreef: ‘De minister breit graag.’ (hoofdschuddend) Dat zouden ze over een mannelijke minister nóóit geschreven hebben. Ik heb zelf ook zoiets meegemaakt toen ik bij de tv werkte. Het was de periode van de overgang van zwart-wit naar kleur. Ik moest van mijn baas naar een vergadering over de techniek daarachter, en toen ik binnenkwam, bleek de zaal vol mannen te zitten. Eén van de directeurs zei: ‘Welkom, mevrouw Sémer. U mag gerust wat breien.’ Ik ben prompt een nota voor de grote baas beginnen te schrijven.”

Gebeurde daar dan iets mee?

“Nee. Dat was gewoon de mentaliteit toen: de vrouwtjes snappen er niets van. Om je een idee te geven: we maakten ooit een uitzending over vrouwenmishandeling. Het was zeer heftig: de blauwe schenen die we hebben gezien! Na de uitzending kregen we een spottende brief van een collega: dat hij thuis ook werd mishandeld. Ondertekend door zijn vrouw. Ze lachten ons uit. Een gerenommeerd journalist schreef: ‘Ze hebben weer iets uitgevonden, die feministjes van de BRT.’ Een andere keer stelde ik voor om een uitzending te maken over oncoloog Carl Simonton en zijn toenmalige echtgenote, psychologe Stephanie Matthews. Ze hadden gemerkt dat vrouwen een behandeling voor kanker beter doorstonden met psychische begeleiding, en het leek me interessant om daar iets rond te doen. Waarop ik een mannelijke collega hoorde zeggen: ‘Straks stelt ze nog voor om iets te maken over Ons-Lieve-Vrouwke van Lourdes.’ Niet veel later maakte hij zélf een uitzending over Carl Simonton. Dat was de sfeer.”

U hebt zich daar altijd tegen verzet.

“Ja. Ik heb altijd geprobeerd om met kleine stapjes iets te veranderen. Ik herinner me een vergadering waarop ik als enige vrouw aanwezig was. Tegen koffietijd draaiden al die mannen zich naar mij: ‘Tijd voor koffie, Paula.’ Ze gingen ervan uit dat ik meteen koffie zou gaan maken. Ik bleef zitten en zei: ‘Goed idee.’ (lacht)

“Er waren kleine overwinningen. Ooit gingen ze een uitzending maken over prostitutie. Ze hadden mij gevraagd om de interviews te doen, omdat vrouwen aan mij wellicht meer zouden vertellen dan aan een mannelijke collega, maar dat werd geweigerd door mijn baas, want het was mijn domein niet. (rolt met de ogen) Enfin, niet veel later kwam ik op kantoor en hoorde ik dat collega’s de opnamebanden aan het beluisteren waren. Ze gierden van het lachen, met de getuigenissen van die vrouwen! Ik was razend: ‘Jullie moesten je schamen, eerst het vertrouwen winnen van die vrouwen en dan met hen zitten te lachen!’ Toen hebben ze gezegd: ‘Je hebt gelijk.’”

Hoe bent u destijds in de media terechtgekomen?

“Eigenlijk heel toevallig. Ik zat op het Conservatorium, en op woensdagmiddag las ik kinderfilmpjes in voor de stad Antwerpen. Ik deed de stemmetjes na. Eén van de toenmalige bazen van de NIR-radio zag zo’n filmpje en stuurde iemand met de fiets naar mijn vader, om te vragen of ik voor hem mocht werken. Op 7 november 1944 tekende ik mijn eerste contract. Ik was toen 19 jaar.”

Vond uw vader dat meteen goed?

“Néé. Een jong meisje alleen naar Brussel, dat kon niet in zijn ogen. Waarop mijn moeder zei: ‘Dan ga ik mee.’ Dat was niet evident, hoor: ze mocht niet mee in de studio en moest in een café verderop wachten. En een vrouw alleen op café, dat was in die tijd nogal wat.

“De start was niet makkelijk. De eerste reactie toen ik binnenkwam, was: ‘Waar zijn ze díé gaan opvissen, dat is er eentje recht uit het pensionaat.’ Maar tegenstand heeft me altijd gemotiveerd. Ik zweeg, en dacht: wacht maar vriend, ik zal bewijzen dat je ongelijk hebt. Wat later kreeg ik mijn eerste programma: De wereld der muziek.”

Bijna tien jaar later, op 31 oktober 1953, begon het NIR naast radio ook tv uit te zenden. Tijdens de openingsavond speelde u de hoofdrol in een livetelevisiespel, en datzelfde jaar werd u de eerste omroepster van ons land. Hoe was dat gekomen?

“In de periode voor de opstart van de televisie maakte het NIR enkele proefuitzendingen. In één ervan kreeg ik de hoofdrol, en net die werd gekozen om op de eerste tv-avond te worden uitgezonden. De dag nadien stond in de krant: ‘Grote televisiebelofte ontdekt.’ Ik dacht nog dat ze Armand Pien bedoelden. (lacht) Jan Boon, toenmalig directeur-generaal van het NIR, vroeg toen of ik de leading lady van de zender wilde worden. Ik heb altijd vermoed dat Herman Teirlinck, Boons raadgever, daar voor iets tussen zat. Blijkbaar vond hij dat ik talent had. Dat hoorde ik van anderen, want tegen mij sprak hij meer in de trant van: ‘Allez Sémerke, komt luisteren, dan hoort ge ’s hoe slecht gij alles doet.’ Ik hoor het hem nog zo zeggen, met zijn kraakstem.

“Ik heb getwijfeld: eigenlijk wilde ik niet weg bij de radio. Maar Herman Cornelis, met wie ik intussen al was getrouwd, raadde me aan om het toch te doen. Hij was regisseur bij de hoorspelen van de radio, ik speelde daarin mee als actrice. Dat leidde al eens tot vervelende situaties. Kreeg ik een grote rol, was het: logisch, ze is de vrouw van Herman. Kreeg ik een kleine rol, dan zeiden ze: ze moet thuis blijven voor de kleine. Dus uiteindelijk zei ik ‘ja’. Zo ben ik omroepster geworden.”

Een leuke job?

“Het was glitter en glamour. We waren met drie: Terry Van Ginderen (later bekend als tante Terry, red.), Nora Steyaert en ikzelf. Het ideale trio: Terry had de glamour, met haar zwarte haar en donkere ogen, Nora was het jonge eendje in de bijt, met haar paardenstaartje, en mij vonden ze het moederlijke type - geen idee waarom, want eigenlijk heb ik nooit een moederinstinct gehad. We waren echte vedetten. Overal werden we aangesproken. Brieven dat we kregen! En huwelijksaanzoeken! Eén keer stond ik met Terry te praten op de Meir, en plots waren we omringd door een zwerm mensen. Ze gaapten ons aan alsof we wereldwonderen waren. De VRT-top was daar eigenlijk niet zo opgezet mee. Hun visie was: ‘Jullie zijn slechts de spreekbuis van de programmamakers, zíj zijn de vedetten.’ Maar de mensen waren dol op ons.

“Ik deed het graag, omroepen, maar na een tijdje wilde ik meer. Alleen mocht je als vrouw niet deelnemen aan de interne examens. Ik heb drie jaar gewacht op een openbaar examen, waar iedereen aan mocht deelnemen. Nadien ben ik mijn vrouwenprogramma’s beginnen te maken.”

Die veroorzaakten nogal wat ophef: u praatte daarin over seksualiteit, bracht een bevalling in beeld... Allemaal ongezien in die tijd.

“Eigenlijk was dat allemaal heel braaf, hoor. In Penelope, mijn eerste programma, had ik een rubriek met dokter Ballet, een seksuoloog. Hij gaf uitleg bij de psychologische aspecten van seks. Heel gemoedelijk: dokter Ballet was een brave, katholieke huisvader - die mens zei geen verkeerd woord. Maar toen hij op een dag zei dat we begrip moesten opbrengen voor homofiele mannen, was het hek van de dam. Ik kreeg zelfs bedreigingen: ‘We gaan zwavelzuur in uw ogen gooien om u blind te maken.’ De bodes van de omroep hebben me een tijdlang begeleid tot aan de tramhalte, omdat ze vreesden voor mijn veiligheid. De brieven kwamen tot bij de directeur-generaal, en die oordeelde dat er een moralist bij moest komen, een priester. Waarop dokter Ballet zei: ‘Sorry Paula, maar niet met mij.’ Jammer, want die man deed dat echt goed.”

Hij stopte, maar u ging verder.

(lachje) Uiteraard. Na Penelope maakte ik Het gelukkige gezin, een reeks over de voorbereidingen op het huwelijk. Dat was van bij de eerste aflevering prijs. Ik had een panel samengesteld, met onder meer de Gentse moraalfilosoof Jaap Kruithof. Op het einde van die aflevering zei hij iets in de trant van: ‘De jeugd moet tijd en ruimte krijgen om elkaar te leren kennen, en ze moeten toegang hebben tot contraceptie voor voorhuwelijkse betrekkingen.’ Ik hoorde hem dat zeggen, live op televisie, en dacht: oh nee. En ja hoor, het werd een enórm schandaal. Twee jaar nadien kwamen er nóg reacties. Er kwam zelfs een petitie om mijn ontslag te vragen. Onlangs sprak ik een dokter. Hij zei: ‘Ik heb die petitie destijds getekend, ik heb er nog altijd spijt van.’”

Kon u om met die reacties?

“Het was niet de leukste tijd. Gelukkig woonden Herman en ik toen al in Brussel, in een Franstalig gebied. Die mensen keken niet naar mijn uitzendingen. En in het weekend vluchtten we naar zee. We huurden daar een appartementje op jaarbasis.

“Ik had geluk met Herman: hij heeft me altijd gesteund. Al begreep hij niet waarom het allemaal nodig was. Dat had ook met onze achtergrond te maken: ik kom uit een vrijgevochten midden in Antwerpen, hij uit een grote, katholieke familie.”

Wat me opvalt, is dat u uitzendingen maakte over alles wat vrouwen aanbelangde, maar dat het nooit ging over seksuele intimidatie. Bestond dat toen niet?

“Oh, jawel. Natuurlijk wel. Maar daar werd in onze tijd over gezwegen. Dat was absoluut niet bespreekbaar. Daarom ook vond ik het zo fantastisch, toen in 2017 de #MeToo-beweging op gang kwam. Eindelijk is de buil gebarsten, dacht ik. Nu kan alles naar buiten komen.

“Ik ben geschrokken van de reacties die erop kwamen. Ook van vrouwen. ‘Allez Paula, ge gelooft dat toch allemaal niet?’ Of ook: ‘Zo is het makkelijk, anoniem getuigen.’ Maar dat is toch logisch? Doe het maar hé, als actrice of presentatrice. Ik vind dat die vrouwen net heel veel moed hebben getoond.”

Bent u zelf ooit slachtoffer geweest?

“Bij de radio nooit. Daar had ik natuurlijk ook Herman achter mij. Maar het begin van de televisie, dat was een ander verhaal. Ik hou niet van natrappen, sommige van die mannen zijn overleden en ze hebben kinderen en kleinkinderen, dus noem ik geen namen. Maar het is gebeurd dat één van de bazen me met de auto kwam ophalen en onderweg zijn hand onder mijn rok schoof. Ik protesteerde, natuurlijk. Waarop hij zei: ‘Moet ik je bankrekening vragen misschien?’ Alsof ik een prostituee was.

“Volgens mij ging dat niet eens om seks, maar om macht. Net zoals al die zaken rond bijvoorbeeld Harvey Weinstein die nu aan het licht zijn gekomen.”

Werd je erop afgerekend als je ‘nee’ zei?

(knikt) Dan werd plots al je verlof afgekeurd. Of werd je ervan beschuldigd dat je verlof had genomen zonder toestemming. Daar kan ik veel anekdotes over vertellen. Ik heb ooit een kwaaie nota geschreven naar toenmalig programmadirecteur Bert Leysen. ‘Hij liegt’, schreef ik, doelend op die chef. Maar Bert zei: ‘Paula, dat doe je niet.’ Voor alle duidelijkheid: dit is geen verwijt aan Bert. Dat was zo’n bezielende kracht. Maar die man stond ook machteloos: hij kon de mentaliteit in z’n eentje niet veranderen.

“Ik heb tijd nodig gehad om alles te verwerken. En dan heb ik nog geluk gehad: door mijn bekendheid bij de radio ben ik van veel gespaard gebleven. En ik kon erover praten met Herman. Dat maakte een groot verschil.”

Jullie zijn getrouwd in 1949. Hadden jullie een goed huwelijk?

“Ja. Het was geen huwelijk van ‘de grote passie’, eerder een verstandshuwelijk. Maar we konden over alles praten en afspraken maken. Herman was een goeie man. We hebben allebei hard gewerkt, maar als het over geld ging, zijn we nooit schraperig geweest. We hadden een dak boven ons hoofd, dat was voldoende. Soms zei hij: ‘We hebben genoeg geld op onze rekening, wat gaan we daar nu mee doen?’ Dan begon hij alle liefdadige werken te overlopen. Of hij schonk het aan een bedelaar. Ik heb hem vaak geplaagd: ‘Jij had pastoor moeten worden.’”

Klopt het dat hij voor de kerk is getrouwd, en u niet?

(knikt) Ik ben vrijzinnig opgevoed en zag het niet zitten om voor de kerk te trouwen, maar Herman kwam uit een streng katholieke familie. Hij kon het zijn ouders niet aandoen om níét voor de kerk te trouwen. Om hem tegemoet te komen, ging ik een cursus godsdienst volgen. Die priester gaf me dezelfde cursus die hij ook aan de kinderen gaf en natuurlijk ging ik over alles in discussie. (lachje) Na een tijdje zei hij: ‘We stoppen ermee, ik zal wel naar de bisschop schrijven.’ Er kwam een dispensatie: Herman en ik konden samen voor het altaar staan, maar alleen hij zou voor de kerk trouwen. Ik moest maar één ding beloven: dat ik, als ik kinderen kreeg, hen godsdienstlessen zou laten volgen. Dat heb ik gedaan: onze zoon Jan is gedoopt en heeft godsdienst gevolgd. Tot hij op een gegeven moment zelf zei dat het genoeg was en voor zedenleer koos.

“Herman is door de jaren heen ook vrijzinnig geworden. Ik heb er veel reactie op gekregen dat ik hem geen kerkelijke begrafenis heb gegeven, maar dat wilde hij zélf niet meer.”

Was hij een betrokken vader?

“Hij kon beter luiers verversen dan ik. En hij ging, als één van de eerste mannen, wandelen met de buggy. Zijn collega’s lachten hem daarmee uit, maar daar trok hij zich allemaal niets van aan.

“We hadden hulp van een kindermeisje uit Limburg, Lea. Ze werd de beste vriendin van onze Jan. Na een tijdje vroegen ze allebei of ze ook in het weekend mocht blijven. Ze had hier een eigen kamer. Ik heb ervoor gezorgd dat ze kon studeren: ze behaalde haar diploma verpleegkunde en toen was ik haar kwijt. Ze is intussen overleden.”

Een kindermeisje, dat was in die tijd vast uitzonderlijk. Kwam daar reactie op?

“Oh ja. Nog steeds. Een paar jaar geleden stapte ik in Bosvoorde twee vrouwen voorbij en hoorde ik de ene tegen de andere zeggen: ‘Dat is Paula Sémer, die liet hare kleine grootbrengen door de meid.’ (nadrukkelijk) De méíd. Ik ben op hen toegestapt en heb gezegd: ‘En ze heeft dat goed gedaan, de méíd, want mijn zoon is gelukkig.’

“Vroeger was het nog veel erger. Als er een interview verscheen, mocht je er zeker van zijn dat de grote titel was: ‘Ze werkt hard maar haar gezin gaat altijd voor.’ Terwijl ik dat nooit had gezegd. Alsof mijn harde werk moest vergoelijkt worden. Het heeft me tegengehouden om meer kinderen te krijgen.”

Uw man is jong overleden.

(knikt) Hij is geen 70 geworden. Ik was er toen 65 en net geen jaar met pensioen.”

Kwam zijn dood onverwacht?

“Hij had hartproblemen en had al twee bypasses gekregen. Eigenlijk mocht hij niet meer tennissen, maar dat wist hij niet. Ik was met de cardioloog gaan praten: ‘Hoelang geeft u hem nog?’ ‘Het kan morgen gebeuren, maar het kan ook nog tien jaar duren’, zei hij. Daarop heb ik hem gevraagd om niets over het tennis te zeggen. ‘Neem hem dat niet af.’ Tennis was alles voor Herman. Hij speelde het elke dag, samen met drie voormalige collega’s van de VRT. Ik beloofde de cardioloog om erover te waken dat hij alleen nog dubbel zou spelen, zodat de inspanning minder groot zou zijn.

“Uiteindelijk is Herman op het tennisveld gestorven. Onze kleinzoon kwam langs, Herman zou hem tennisles geven. ‘Ik voel me zo moe’, zei hij nog. Waarop ik hem aanmoedigde om toch te gaan. ‘Allez Herman, tien minuutjes, hij komt speciaal daarvoor naar hier.’ Tien minuten later was hij er niet meer. Ik zag het gebeuren vanuit de cafetaria. Ik ben naar hem toe gerend, ik heb nog mond-op-mondbeademing gegeven, maar ik wist dat het voorbij was.

“Ik heb lang om zijn dood gerouwd. Dan vroeg ik me af: wat loop ik hier nog te doen? Maar als ik er nu op terugkijk, denk ik: het heeft zin gehad. Ik heb veel nagedacht, veel boeken gelezen. Ik ben een cursus Engelse literatuur gaan volgen aan de VUB. Ik heb het niet zomaar ondergaan. Het leven kan een groeiproces zijn tot aan de dood, maar dat is uitzonderlijk: de meeste mensen gaan op hun stoel zitten en beginnen te zeuren. Dat weiger ik.”

Op uw 55ste werd bij u borstkanker vastgesteld.

“Ik had al langer in de gaten dat er iets aan de hand was. Mijn borst veranderde van vorm. Maar daar werd in die tijd niet over gesproken. ‘Da’s allemaal niks,’ zei de huisarts. Hij heeft zich daar achteraf voor geëxcuseerd.

“Tijdens een skivakantie ontdekte ik in die borst een zwarte, donkere rimpel. Deze keer bracht de huisarts me meteen naar het ziekenhuis in Leuven. Hij probeerde me nog te sussen: ‘Het zal wel gewoon iets zijn ter hoogte van de huid.’ Maar in Leuven was het meteen groot alarm.”

Moest u een zware behandeling ondergaan?

“Ik ben geopereerd op 2 februari 1981. In die tijd werd je borst sowieso geamputeerd, inclusief volledige oksellediging. Ik heb daar vandaag nog steeds last van. Ik kreeg ook zware bestralingen, van het ‘kanon’, zoals ze dat toestel noemden. Ik ben zwaar overbestraald geweest. Dat toestel mag vandaag niet meer gebruikt worden.”

Kreeg u veel steun?

“Niet van de collega's: niemand mocht weten dat ik kanker had. Dat ging zo in die tijd. De huisarts zei: ‘We zullen het een depressie noemen.’ De kijkers merkten ook niets: ik werkte toen al achter de schermen en mijn programma’s liepen gewoon voort.”

Dus kanker was niet bespreekbaar, maar een depressie wel?

(knikt) Raar, hé? De verklaring van de huisarts was: ‘Je bent een publiek figuur, en mensen gaan zich afvragen: welke kant is het?’

“Uiteindelijk heb ik het toch verteld. Mijn baas belde me en ik kon er niet over liegen. De dag nadien stond hij hier met zijn vrouw. ‘Ik wíst het,’ zei hij. ‘Dat kon geen depressie zijn, je had recentelijk nog zo veel programmavoorstellen gedaan.’ Het is mede dankzij zijn steun dat ik, na vier maanden afwezigheid, weer ben beginnen te werken.”

U hebt nadien programma’s over borstkanker gemaakt. Die werden een groot succes.

“Er liep een wetenschappelijk programma over kanker, en ik stelde voor om daar een humaan luik aan te hangen, over hoe mensen kanker ervaren. Ze bekeken mij alsof ik helemaal gek was geworden, maar uiteindelijk is het er toch gekomen. Vooral dankzij Lea Martel, mijn toenmalige baas.

“Dat programma sloeg werkelijk in als een bom. Mensen konden ons bellen met vragen, en wij zaten tot middernacht aan de telefoon. Die blééf maar rinkelen. Er is onderzoek naar gedaan: na die uitzendingen was er een piek in het aantal consultaties bij de artsen. Ik heb nog jarenlang de reactie gekregen van vrouwen: ‘U hebt mijn leven gered, ik zag de uitzending en ben naar de dokter gegaan.’ Dat deed me deugd.”

Volgende maand wordt u 95, maar u maakt nog altijd tv.

“Maken niet echt, hè. Ik werk eraan mee.”

‘Mijn man is op het tennisveld gestorven. Ik zag het gebeuren vanuit de cafetaria. Ik heb hem nog mond-op-mondbeademing gegeven.’Beeld Saskia Vanderstichele

Is het heel anders dan vroeger?

“Ja en nee. Er werd toen ook al over besparingen gepraat. (lacht) Voor mij is het natuurlijk wel helemaal anders. Als ik nog gevraagd word, is het om gewoon wat te vertellen. Alles wordt geregeld buiten mij om. Daar moet ik aan wennen, ik heb altijd een vinger in de pap gehad. Maar het is oké: ik heb tijdens de opnames voor Meer vrouw op straat gemerkt dat het te zwaar is geworden om volledige dagen te werken. Een halve dag is net goed.”

Toch werkt u momenteel mee aan het scenario van een film over uw leven.

“Dat voorstel kwam van Katrien De Groef, de dochter van een vroegere collega. Eerst weigerde ik, ik wilde niet dat het alleen over mij zou gaan. Maar ze kwam met een schitterende insteek: de herstart van de radio na de Bevrijding en de start van de tv. Die heb ik allebei meegemaakt, en het waren fantastische tijden.

(enthousiast) Het gaat boeiend worden, hoor. Die periode na de Bevrijding, dat was een uitbarsting. En de start van de televisie! Mensen denken dat het allemaal rozengeur en maneschijn was, maar dat was hoegenaamd niet het geval. De intellectuelen keken erop neer: we zouden gaan leven zoals de dieren, we zouden niet meer kunnen lezen en schrijven... Televisie was niet welkom in Vlaanderen. Dat wil Katrien allemaal in beeld brengen.”

Hebt u nog meer plannen voor de toekomst?

“Minder en minder. Ik ben op alle gebied aan het afbouwen: ik kook minder vaak, ik laat al eens een maaltijd brengen. Ik ben op zoek naar een warenhuis dat aan huis levert. Je moet realist zijn en jezelf niet overbelasten. Ik heb mijn grenzen nooit goed gekend, zeker niet op het werk. Nu kan ik niet anders dan ze te respecteren.”

Houdt het coronavirus u bezig?

“Eerst niet. Pas vorige week ben ik me zorgen gaan maken, toen het plots zo snel ging. Corona leidt tot surreële toestanden, die ik in mijn leven nog niet heb gezien: de straten zijn leeg en mensen beginnen te hamsteren. Op de parking van een supermarkt in Anderlecht is de politie tussenbeide moeten komen. Dat heb ik zelfs in de oorlog niet meegemaakt, al was er toen natuurlijk gewoon geen geld om te hamsteren. Hier komt niemand meer op bezoek, en als er toch eens iemand aan de deur staat, willen ze niet binnenkomen. Het terras van mijn buurvrouw en mijn terras raken elkaar. Vroeger stonden we daar te praten, nu begroeten we elkaar vanop afstand en gaan we terug naar binnen.”

Met uw 94 jaren behoort u tot de risicogroep. Bent u bang om besmet te raken?

“Nee, dat niet. Ik kom sowieso niet heel vaak meer buiten. En raak ik besmet, dan is het zo. Mijn oud-collega Nora Steyaert is vandaag overleden, ik weet niet of corona daar voor iets tussen zat. Maar bij zo’n triest nieuws besef je weer: ik mag van geluk spreken dat ik dit allemaal nog meemaak.
 

“We moeten vooral positief blijven. Deze crisis heeft een zekere solidariteit losgemaakt. Een paar dagen geleden werd hier aangebeld, op mijn camera zag ik een vrouw die ik niet kende. ‘Ik ben uw buurvrouw, ik ben bezorgd en wilde even horen of alles goed gaat.’ Een andere buurvrouw belt elke dag om te vragen of ik iets nodig heb van de winkel. Oud-collega’s bellen me op om te horen hoe het gaat. Ik zeg al jaren dat onze maatschappij moet veranderen. Alles draait om geld, geld en geld. Dat kan niet blijven duren, en misschien is dit een eerste aanzet.”

Mogen we u nomineren voor een Paula Sémerstraat?

(lacht uitbundig) Dan moet ik eerst doodgaan, hè. Laat dat dus nog maar niet voor morgen zijn.”

Meer vrouw op straat, Canvas, elke dinsdag, 21.20 uur

© Humo