Direct naar artikelinhoud
Onderzoek De MorgenJongens toch

Hoe zorg je er als ouder voor dat je zoon niet onderaan de statistieken bengelt? Vier lessen

Hoe zorg je er als ouder voor dat je zoon niet onderaan de statistieken bengelt? Vier lessen
Beeld Elise Vandeplancke

Jongens vallen sneller uit op school, plegen meer criminele feiten en krijgen vaker de diagnose ADHD. Wat kunnen ouders doen om hun jongens uit de problemen te houden? 

Les 1: Doorbreek het hokjesdenken

Jongens moeten sterk en stoer zijn, meisjes lief en mooi. Mannen zijn geboren leiders, vrouwen voeden kinderen op. Ook al bewijzen tal van mensen het omgekeerde, onze samenleving blijft nog steeds doordrongen van dit soort hardnekkige genderstereotypen.

Die zijn niet vrijblijvend. Typisch mannelijke eigenschappen worden nog steeds meer gewaardeerd. Denk maar aan een job als ingenieur of wetenschapper. Die gaat met veel meer aanzien en geld gepaard dan een eerder vrouwelijke baan waarbij iemand voor het huishouden of de zorg voor een ander instaat. Dat verschil in status maakt dat mannen, en dus ook jongens, volgens experts nog altijd veel meer moeite hebben of kritiek krijgen wanneer zij voor een atypische rol kiezen. Dat bleek recent nog, na een studie aan de VUB waarbij 10- tot 13-jarigen hun beroepsvoorkeuren aangaven. Jongens vinden het dan blijkbaar nog altijd moeilijker dan meisjes om niet in het cliché plaatje te passen. Simpel samengevat: iemand die ambitie heeft als brandweervrouw is cool, maar een man die kleuterleider wil worden blijft vreemd.

Dat merkt ook Koen Dedoncker van MoveMen, een netwerk van organisaties die met jongens en jongemannen rond gendergelijkheid en geweldspreventie werken. Net om die reden geven ze educatie (Equi-x en Project M, red.) in scholen en gevangenissen. “We zien vaak hoe meisjes zich veel jongensachtiger mogen gedragen. Een jongen die zich meisjesachtig gedraagt, wordt sneller afgestraft”, zegt hij. Denk maar aan een jonge gast die weg stapt van een gevecht en voor mietje wordt uitgescholden. “Wie uitgedaagd wordt, moet zijn mannelijkheid verdedigen: met dat idee groeien jongens nog altijd op.”

Kan je daar als ouder iets tegen beginnen? Jazeker, zegt De Bruyckere. Hij adviseert hen om eens na te gaan in welke mate hun handelen zelf onderhevig is aan hokjesdenken. “Zo weten we al langer dat een moeder of vader, gemiddeld, meer tijd doorbrengt met een dochter dan met een zoon.” Dochters worden eerder als kwetsbaar gezien, van zonen leeft het idee dat ze zelfredzaam zijn. “En dus laten ouders jongens vaker alleen tijdens het spelen”, zegt hij.

Ook Colette Van Laar, hoogleraar sociale en culturele psychologie (KU Leuven) wijst erop dat ouders soms onbewust anders omgaan met hun zonen en dochters. “Een jongen die weent proberen we vooral af te leiden, te laten stoppen met huilen. Bij een meisje zijn we vaker meegaand, proberen we eerder te achterhalen wat er scheelt”, zegt ze. Dat soort reacties kunnen genderstereotype ideeën net bestendigen of versterken. Dat geldt ook voor het speelgoed dat je koopt. “Ga niet automatisch auto’s bijkopen omdat je zoontje een keer leuk met de auto’s speelt. Probeer telkens ruimte te laten voor zijn eigen keuzes.”

Kinderen genderneutraal opvoeden dus? Dat is een nobel doel, maar wellicht utopisch. Ouders zijn immers zelf vaak jarenlang aan dezelfde genderstereotypen blootgesteld en kunnen daardoor niet altijd en overal voorkomen dat hun keuzes en verwachtingen door zo’n clichés mee worden bepaald. Ook zij zijn wat dat betreft feilbaar. En daar komt dan nog eens bovenop dat een kind het vaak zelf helemaal geen probleem vindt om een typische jongen of een typisch meisje te zijn. Wellicht is het zinvoller om kinderen te leren dat er stereotypen bestaan en welke effecten ze kunnen hebben, eerder dan ze kost wat kost zelf te willen doorprikken.

Les 2: Zie de verschillen

“We mogen het als maatschappij nog zoveel hebben over genderfluïditeit, we zullen nooit kunnen ontkennen dat er een mannelijk en vrouwelijk geslacht is.” Dat zei professor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Marina Danckaerts (UPC KU Leuven) gisteren in De Morgen.

Genetisch zijn mannen en vrouwen, en dus ook jongens en meisjes meestal verschillend. Dat betekent dat ze ook anders ontwikkelen. Met dat onderscheid wordt volgens professor Ontwikkelingspsychologie Wim Beyers (UGent) niet genoeg rekening in het onderwijs (DM 12/6). Jongens lopen gemiddeld een tot twee jaar achter op meisjes in hun ontwikkeling. “Zeker de wat later rijpende jongens in die klas kunnen het gevoel hebben dat ze de rest maar moeilijk kunnen volgen”, zegt Beyers. “Dat is geen onbelangrijke inzicht voor leerkrachten of ouders die zich storen aan hun achterstand of willen motiveren om het beter te doen.”

Nog zo’n inzicht: de stress waarmee jongens en meisjes te maken krijgen, verschilt niet. Maar de manier waarop ze die verwerken is, gemiddeld, wel anders. Meisjes zullen die in hun hoofd eerder een plaats proberen geven (internaliseren), jongens uiten frustraties of emoties dan weer sneller naar buiten (externaliseren). “In beide richtingen kunnen dan kwetsbaarheden ontstaan”, merkte Danckaerts op. Het maakt meisjes gevoeliger voor angst en depressie, en bij jongens werkt het eerder gedragsstoornissen in de hand.

Die gemiddelde aanleg voor internaliseren en externaliseren is natuurlijk niet allesbepalend. Een omgeving kan wel degelijk invloed hebben. Jongens en meisjes leren immers ook uit het gedrag van anderen. Ouders moeten zich bewust zijn van het voorbeeld dan ze dan geven. Neem een kleuter met aanleg voor agressie. Die zal maar moeilijk achterhalen hoe hij op een niet-agressieve manier moet reageren, wanneer hij een moeder of vader heeft die pakweg zelf voor het minste met de deuren slaat. “Zo’n kind heeft net nood aan een ouder die toont hoe je op een rustige, beredeneerde manier met frustraties omgaat”, aldus Danckaerts.

Voor alle duidelijkheid: de boodschap is niet dat alle jongens zus en meisjes zo zijn. Experts spreken over gemiddeldes. Die nemen uiteraard niet weg dat jongens net zo goed angstig en depressief zijn of meisjes agressief uit de hoek komen.

Les 3: Wees voorzichtig met labels

“Wat ik vooral wilde, was gewoon zijn. In de klas keek ik vooral naar de jongens rondom mij, vooral wanneer ze een gezin en goede punten hadden. Op die momenten was ik eigenlijk alleen maar bezig met de vraag: waarom lukt het hen wel, en mij niet?”

Vraag je het Yeboah Benhelima, dan adviseert hij: wees terughoudend om een jongen als een probleem te benoemen. En dat geldt eigenlijk voor alle jongens die we spraken: allemaal gaven ze aan dat ze worstelden met een stempel die ze ooit opgekleefd kregen.

Yeboah, omdat hij een zittenblijver was, een VOS’er (iemand uit een verontrustende opvoedingssituatie, red.), ‘een instellingenkind’. “Mensen noemen je dan letterlijk een probleem”, omschreef hij het. Na een tijdje was bij hem de energie op, om zich daartegen te verzetten. “Dan begin je je ernaar te gedragen.”

Vooral wanneer zo’n stempel gekend is bij officiële instanties lijkt het des te moeilijker daar vanaf te raken. Dat toont bijvoorbeeld het vaak geciteerde Schotse onderzoek naar criminaliteit en delinquent gedrag. Van zodra een jongere - vaak jongens - op de radar van politie of justitie staat, is het moeilijker uit een vicieuze cirkel van criminaliteit te raken.

Het is een moeilijk evenwicht. Je wilt zo’n kind niet stigmatiseren of herleiden tot een probleem. Tegelijk is is zo’n etiket soms nodig, bijvoorbeeld omdat het een jongere recht geeft op extra ondersteuning. Zaligmakend is het nooit, waarschuwt Inge Van Trimpont, directeur van de ondersteuningscel van de CLB’s van het Gemeenschapsonderwijs (GO!). “Ik besef dat een diagnose als autismespectrumstoornis of ADHD mensen een houvast geeft”, zegt ze. “Het neemt ook een beetje schuld weg. Als je zoon of dochter moeilijk handelbaar is en officieel aan zo’n aandoening lijdt, dan weet je dat het niet aan je opvoeding ligt. Maar daarmee ben je niet per se dichter bij een oplossing voor het kind.”

Les 4: Eén individu kan het verschil maken

Het lijkt misschien onbegonnen werk op te boksen tegen het complexe samenspel van biologie en samenleving. Toch kan je als individu wel degelijk een verschil maken: hoe je reageert op gedrag, welk voorbeeld je zelf stelt, … Dat heeft een invloed.

Opvallend is dat de jongens die in deze reeks aan bod kwamen, keer op keer vertelden hoe enkelingen hen het rechte pad hielpen vinden. Iemand die het geloof in hen uitsprak en hen kansen bleef geven.

Elias vond een veilige plek bij de mensen van Lejo, waar schoolmoeë jongeren begeleiding krijgen en kwetsbare jongeren een vrijetijdsaanbod krijgen. “Ik ben naar hier gekomen, toen ik echt diep zat”, zegt hij. “Dat wisten ze ook. Dus weigerden ze mij los te laten. Om je een idee te geven: gemiddeld loopt een jongere hier zes maanden tot een jaar rond. Ik ben hier vier jaar geweest.” Momenteel doet Elias zelf stage bij Lejo.

Bij Giovanni De Vrieze was het onder meer de uitbater van een frituur, die hij ooit overviel, die hem een sprankel hoop gaf. De man bood hem, ondanks een overval, een studentenjob aan. “Toen had ik ineens iets te verliezen.”

Niet enkel ouders of opvoedprofessionals kunnen dat verschil maken, ook een vriend, collega, buur, … kan een jongen die worstelt te helpen.

Niet elke jongen komt echter zo iemand tegen op zijn pad. Vaak is dat gewoon toeval. De Vrieze zag verschillende mensen in zijn nauwe omgeving die niet op het rechte pad raakten. De jongen met wie hij in een instelling woonde, zit werkloos en met een strafblad thuis, zijn halfzus raakt maar moeizaam van de drugs af. “Niet iedereen krijgt het hetzelfde voor elkaar”, zegt De Vrieze. “Je hebt moed nodig. En misschien nog meer, een portie geluk.”

Het is niet alleen biologie dat een kind in een bepaalde richting duwt

‘Het is een jongen.’ Nee, het is niet de bedoeling dat u in een ongemakkelijke kramp schiet als de gynaecoloog het vermoedelijke geslacht van uw ongeboren kind bekend maakt. De cijfers mogen mogen dan wel aangeven dat jongens het op een aantal vlakken merkelijk minder goed doen, het betekent uiteraard niet dat dat elk Y-chromosoom steevast tot een brokkenparcours leidt.

Het onderzoek van De Morgen maakt duidelijk dat het zeker niet alleen biologie is dat een kind een bepaalde richting uitduwt. Genen en hormonen leggen een basis, maar wat een jongen daarna meemaakt in zijn leven en in welke omgeving hij opgroeit, zijn veel bepalender.

Een jongen van tien jaar valt met andere woorden niet zomaar te vergelijken met een gast van twintig. De sociaal-economische achtergrond kan de verschillen nog versterken: opgroeien in een villa in Sint-Martens-Latem is niet hetzelfde als in een appartementencomplex in Borgerhout.

Jongens komen dus niet in de problemen, louter omdat ze jongens zijn. “Net daarom is het zo belangrijk om te kijken naar kinderen als individuen, en na te gaan wat zijn of haar noden precies zijn”, vat pedagoog Pedro De Bruyckere (Arteveldehogeschool Gent, Universiteit Leiden) het goed samen.

Het zou al te makkelijk zijn om alleen naar beleidsmakers te kijken en van hen te verwachten dat ze alle noden wegwerken. Natuurlijk moeten zij daarnaar streven en zouden een brede campagne die meer mannen naar de zorg leidt of meer educatieve pakketten over mannelijkheid een verschil kunnen maken. Maar minstens zo nuttig is om te beginnen bij jezelf.