Een deel van de inscriptie op de steen.
AP

Zeldzame steen ontdekt die de stadsgrens van het oude Rome afbakende

Archeologen hebben een zeldzame steen ontdekt die de grens aanduidde van het 'pomerium', het hart van het oude Rome. De steen dateert uit de regeerperiode van keizer Claudius en is nu aan het publiek voorgesteld.  

De steen werd op 17 juni gevonden bij graafwerken voor het omleggen van een riool onder het plein waar het recent gerestaureerde mausoleum van keizer Augustus staat. Dat ligt in de buurt van de centraal gelegen Via del Corso in het historische centrum van Rome. 

De steen bestaat uit travertijn, een marmerachtige kalksteen, en hij is bijna twee meter hoog. Hij werd aan het publiek voorgesteld in het Ara Pacis-museum waar een altaar uit de eerste eeuw te zien is, het 'Altaar van de Vrede'. 

Voorlopig blijft de steen daar, later zal hij verhuizen naar het nabijgelegen mausoleum van Augustus.  

De burgemeester van Rome, Virginia Raggi (midden), geeft uitleg aan de pers over de grenssteen, voor de Ara Pacis.
AP

Een video met beelden van de opgraving van de grenssteen en van de voorstelling van de nieuwe vondst aan de pers en het publiek. 

Videospeler inladen...

'Pomerium'

De steen duidde de grens aan van het 'pomerium', een gewijd stuk grond in het centrum van het oude Rome dat de 'Urbs' vormde, de stad. Al de rest was 'Ager', gebied dat aan Rome toebehoorde. 

Volgens de overlevering was het de mythische stichter van Rome, Romulus, die met een ploeg de oorspronkelijke grens van het pomerium rond de stadswallen trok. Het pomerium was niet omwald, zoals bijvoorbeeld de 'Verboden Stad' in Peking, maar de grens ervan werd aangeduid met grensstenen, 'cippi', zoals er nu één gevonden is. 

Het was verboden in het pomerium te wonen, te ploegen, te bouwen, doden te begraven en wapens te dragen. Magistraten verloren er een deel van hun bevoegdheden en generaals en hun legers mochten er niet binnen.   

De directeur van de archeologische musea van Rome, Claudio Parisi Presicce, zei dat de steen zowel een burgerlijke als een symbolische betekenis had. "De stichting van de stad Rome begint vanuit de verwezenlijking van dit 'pomerium'", zei hij op de persconferentie waar de vondst werd voorgesteld. 

De steen naast een beeld van keizer Claudius.
AP

Keizer Claudius

Op de steen staat een inscriptie die het de archeologen mogelijk heeft gemaakt de grenssteen te dateren in de tijd van keizer Claudius. 

Vanwege zijn belang en betekenis werden de grenzen van het pomerium slechts zelden aangepast, omdat degene die dergelijke veranderingen doorvoerde zich als het ware opwierp als de 'nieuwe stichter' van de stad. 

De schrijver Tacitus vermeldt dat volgens de traditie alleen wie het grondgebied van het Romeinse Rijk had uitgebreid, het pomerium mocht vergroten.  

En dat is precies wat Claudius gedaan heeft: na de verovering van Brittania, en dus de uitbreiding van het grondgebied, vergrootte hij in 49 van onze tijdrekening het pomerium en bakende hij de nieuwe heilige, burgerlijke en militaire grens af 'met 33 grensstenen'. 

In de inscriptie op de steen 'Auctis Populi Romani Finibus Pomerium Ampliavit Terminavitque' wordt dan ook vermeld dat hij nadat hij het grondgebied van het Romeinse volk heeft doen toenemen, het pomerium heeft uitgebreid en afgebakend.

Tien andere grensstenen van Claudius zijn tot hiertoe al gevonden, maar de laatste vondst voor deze dateert uit 1909, al meer dan honderd jaar geleden. 

"Rome blijft ons verbazen en weet altijd de aandacht te trekken met zijn nieuwe schatten", zei burgemeester Virginia Raggi. 

Bovendien is van die andere stenen alleen het deel met de inscriptie bewaard gebleven. Deze steen, die zowat een meter in de grond zat en er een meter bovenuit stak, is grotendeels bewaard en geeft de archeologen een beter beeld van de afmetingen van de grensstenen.  

Een kaartje van het pomerium ten tijde van keizer Augustus, in roze. Twee van de zeven heuvels van Rome, de Aventijn en de Capitolijn, liggen niet in het pomerium. Hun grenzen zijn afgebakend in het geel.
Public domain/Heinrich Kiepert (1903).

Meest gelezen