Direct naar artikelinhoud
ReportageDe reis van mijn leven

Zo blij als een kind in een land van niks: Marnix Peeters over zijn ongepland verblijf in Uruguay

We mochten logeren bij Rosario, een hippievrouw met zwarte pierenharen, veel honden en een afkeer van rijke mensen.Beeld rv

In ‘De reis van mijn leven’ blikken De Morgen-pennen terug op een trip die onder hun vel kroop. Deze week: columnist en schrijver Marnix Peeters kwam eind 2016 eerder toevallig in Uruguay terecht. Eigenlijk ging hij naar Argentinië. Maar na drie dagen Buenos Aires stak hij de rivier over en belandde in een geheim paradijs: Uruguay. Qua natuur een beetje zoals de streek rond Tienen. Maar wat een volk. Wat een fantastisch land.

Mijn vrouw en ik zijn er drie jaar geleden mee gestopt, met dat rondgevlieg. Je kunt niet én weten dat het niet deugt én het blijven doen. Je kunt niet én bezorgd zijn om het klimaat én tegelijk vinden dat je een onepercenter bent die aan het hoofd van de voedselketen staat en dus al zijn rechten behoudt.

Daarbij maak ik de ootmoedige bedenking dat ik in mijn leven een reiszwijn geweest ben. Privé en professioneel. Toen ik rockjournalist voor Humo was, vloog ik naar Los Angeles om U2 te zien, en als ik dan thuiskwam belde er iemand van Polygram om te zeggen dat ik de vrijdag erop voor Les Négresses Vertes naar Beiroet kon. Ik heb mijn agenda’s uit die jaren nog, als je ze openslaat walmen ze van de uitlaatgassen. Het is dus gemakkelijk om dan na een halve eeuw te zeggen: wij gaan voortaan wel gewoon met de auto naar Spanje.

Tot drie jaar geleden gingen mijn vrouw en ik één keer per jaar op vliegvakantie, maar dan meteen goed. In putje winter, als het leven in de Oostkantons bijna niet meer draaglijk is door de kou en de ruwheid, kozen wij een bestemming, kochten een vliegticket en bleven dan een week of vijf, zes weg. Geen verdere plannen, geen reservaties.

Alleen voor de eerste nacht, na de lange vlucht, boekten wij een kamer, en voor de rest van de tijd hink-stap-sprongen wij maar wat door het land, te voet of met de bus of de trein. Meestal raakten wij niet veel verder dan honderd kilometer van de hoofdstad. Wij zijn in Phnom Penh zelfs niet tot aan de killing fields geraakt, zo graag zaten wij op het hoge terras van de Foreign Correspondents Club naar de Mekong te kijken, whisky’tje in de hand.

Eind januari, begin februari keerden wij dan, vol zon en vol whisky, terug naar België, klaar om na nog een korte wintersprint aan de lente te beginnen. Bruin en vol moed. Helaas vaak ook vol parasieten en exotische darmflora, want wij aten wat de pot schafte. Ik zal nooit de blik van dokter Meyer vergeten, huisarts te Burg Reuland, toen die na onze reis naar Vietnam, die tot hoge koorts had geleid, mijn bloedresultaten overliep. “Potjandorie”, fluisterde hij in het Duits.

Hariger

In de winter van 2016 hadden wij voor Argentinië gekozen. Het was onze eerste Zuid-Amerikaanse reis samen. Ik ben altijd meer Azië-gericht geweest. Ik was wel al in Peru geweest, en een keer of drie in Brazilië (met Sepultura), maar die reizen hadden mijn honger naar het Oosten niet bepaald doen afnemen. De mensen zijn daar fijner, in de betekenis van minder grof. Zuid-Amerikanen zijn wat meer macho, wat onhandiger, hariger – ik vind er geen betere woorden voor.

Maar Buenos Aires! Dat klinkt zo aantrekkelijk. Een deel van de reis zit in de klank van de bestemming. Je wilt toch eens in Kuala Lumpur geweest zijn. Niet doen! Het klinkt heerlijk, maar het zijn alleen snelwegen en viervaksbanen.

Al na drie dagen hadden wij onze buik vol van de Argentijnen. Wat een racisten, man! Wij gingen ’s ochtends in de Café Y Pan achter de hoek een vettige croissant eten met een paar koffies erbij, en het duurde een kwartier voordat de ober, die zijn drie Argentijnse klanten lachend en zwanzend in de watten had lopen leggen, met zijn zuurste gezicht naar ons toe kwam, een plastieken kaart op de tafel smeet en in het lokale dialect snauwde dat hij direct terugkwam, waarna hij een tafel verder moppen ging zitten tappen met een man zonder tanden.

“Dat is hier net Parijs”, zei mijn vrouw. Niks mis met Parijs, alleen die Fransen zijn zo lastig.

Waren wij daar even in de aap gelogeerd. Wij hadden nog vijf weken te gaan voor we het vliegtuig terug konden nemen. Naar het schijnt waren de Argentijnen buiten de steden veel aardiger, zeker als je naar het zuiden ging, naar Patagonië, maar dan moet je een heel werelddeel door, dat is duizenden kilometers, en daar zagen wij geweldig tegenop.

Choco

Het grote voordeel van nooit iets op voorhand te boeken is natuurlijk dat je altijd nog alle kanten op kunt, en aangezien wij vanuit onze kamer de haven zagen liggen en wij daar op gezette tijden passagiersboten zagen vertrekken, gingen wij ons licht opsteken en beslisten wij om de oversteek te maken naar Uruguay. Mogelijk waren ze ook daar onbeschoft – de Rio de la Plata overvaren duurt amper een uur, het zou al gek zijn mocht je in een totaal andere wereld belanden – maar dan waren we tenminste in beweging en konden we die natie van Lionel Messi’s achter ons laten. Misschien is dat een goeie vergelijking: die man zie je ook zelden lachen, en hij heeft iets pedants in de blik, iets fatterigs dat je in Buenos Aires bij haast elk oogcontact waarneemt.

Harry’s Bar op het strand: het beste adres voor al uw inktvisringen.Beeld rv

Kwamen wij plots in een totaal andere wereld terecht! Colonia del Sacramento, het eerste Uruguayaanse stadje dat wij aandeden, is een beetje Brugge in het klein, heel toeristisch en wat nagemaakt, maar komend van Parijs voelde het alsof je door je oude moedertje in de armen werd gesloten en met warme gelukstranen en kussen werd overladen. Automobilisten stopten spontaan aan de zebrapaden om ons te laten oversteken, in de cafés deden de bedieners hard hun best om Engels met ons te spreken, ze vroegen waar we vandaan kwamen, loofden onze voetballers en brachten ons na de maaltijd een gratis guindado, zeer smakelijke kersenlikeur.

De uitbaatster van onze B&B vertelde ons haar leven, liet haar honden met ons op wandel gaan, maakte voor ons choco en gaf ons op de dag van ons vertrek een zakje boterhammen, een eindje worst en een fles bier mee voor onderweg.

Alle chauffeurs in de busterminal omhelsden en kusten elkaar. Toen wij opstapten, vroeg de onze waar we vandaan kwamen en begon vervolgens omstandig Romelu Lukaku te prijzen. Hij gaf ons tips over onze bestemming, stopte tussen twee haltes om een oud vrouwtje op te laden, stapte uit om een collega in middagpauze te gaan omhelzen en kussen.

Uruguay hééft niks, maar misschien is dat voor zo’n land wel een zegen, dat de Chinezen en de Russen er de boel niet komen platlopen.Beeld rv

Op de bus waren wij de enigen die geen boek aan het lezen waren. Er was gratis wifi, maar zelfs de tienermeisjes die op weg waren naar het strand waren verdiept in een papieren boek. Wij zagen niemand selfies nemen.

Het landschap deed mij denken aan het Hageland, wat deels zou kunnen verklaren waarom wij de enige toeristen waren.

Uruguay hééft ook niks, beseften wij toen wij het land begonnen te googelen. Argentinië heeft Patagonië, Peru heeft Machu Picchu, België het Atomium. Bij Uruguay springt er je niks voor de geest. Zelfs geen gerecht. Misschien is dat voor zo’n land wel een enorme zegen, dat de Chinezen en de Russen er de boel niet komen platlopen.

In La Pedrera hadden wij via Booking.com een klein huisje in de duinen gevonden. Het kostte vijftien euro per nacht of zo.

Marnix Peeters in zijn huisje aan het strand in Uruguay.Beeld rv

Het huisje werd uitgebaat door Rosario, een hippieachtige vrouw van een jaar of 50 met zwarte pierenharen die ook in de duinen woonde, samen met vier of vijf honden. Wij mochten van haar buitenkeuken gebruikmaken, dat wil zeggen: wij mochten er iets koken en dingen in de koelkast stoppen, maar na zonsondergang mochten we die niet meer opendoen. Alles werkte op zonne-energie, en als de zon weg was viel alles uit en moest er zoveel mogelijk spaarzaamheid aan de dag worden gelegd.

Ze had voor een groot bedrijf gewerkt, vertelde Rosario, maar zij was blijven hunkeren naar een eenvoudig leven, en dat had zij daar in de duinen gevonden. Zij vond het belangrijk dat er aardige mensen kwamen logeren, dus benadrukte zij op het internet het gebrek aan luxe en comfort in haar etablissement. “Ik hou niet van rijk volk”, zei ze. “Rijke mensen zijn zelden gelukkig.”

Iedereen blowt

Wat maakten wij heerlijke wandelingen in de striemende wind over het strand van La Pedrera. Er was niets te zien en na een halfuur brandden onze ogen zowat uit hun kassen door het zout en het zand, en niet ver van onze verblijfplaats was er één strandcabine waar ze inktvisringen bakten en waar je bier kon drinken, maar meer hadden wij niet nodig. ’s Avonds keuvelden wij in het donker met Rosario, die daarbij wat joints rookte – cannabis is legaal in Uruguay, vertelde ze, je moet je als gebruiker bij de overheid registreren en dan mag je zelf wat planten kweken. “Haast iedereen blowt hier nu en dan,” zei Rosario, “maar alle problemen die er vroeger waren door de illegaliteit en de duistere handeltjes zijn van de baan.”

Elke dag maakten wij nieuwe vrienden, onder de mensen en onder de honden, die overal vrij rondliepen. De meeste hadden een thuis, maar ze mochten hun gang gaan, ze rollebolden over het strand en in de golven en als je vriendelijk tegen hen was bleven ze soms een hele dag bij je in de buurt. Om vijf uur holden ze dan achter hun tot dan toe onzichtbaar gebleven baasje aan.

Toen we in Montevideo arriveerden, was het de eerste dag van het carnaval. Wij zijn geen fans, maar wat was dat gezellig!Beeld rv

Bijna de hele maand bleven wij daar maar wat hangen, aan de stranden van La Pedrera, inktvisringen etend en bier drinkend en de roofjes van de beten van de zandluizen van onze benen krabbend, om zeven uur ’s avonds alles wat wij nog nodig hadden uit de frigo halend, om dan bij kaarslicht en boeken lezend de avond in of voor onze duinenhut door te brengen, sippend van een almaar lauwer wordende Cabesas.

“Wanneer vliegen we eigenlijk?”, vroeg mijn vrouw op een dag, en bij nazicht bleek dat al over een week te zijn.

Omdat wij ons niet konden voorstellen dat wij in de aanloop naar onze terugreis weer naar Buenos Aires moesten, om daar onze laatste dagen door te brengen onder de giftige blikken van de xenofobe obers in de Café Y Pans, beslisten wij dat wij een vijfdaags bezoek zouden brengen aan Montevideo, de hoofdstad van Uruguay, en van daaruit op de dag van vertrek rechtstreeks naar de luchthaven zouden reizen.

Maggie De Block

Toen wij in Montevideo arriveerden, was het de eerste dag van het carnaval. Nu zijn wij allesbehalve carnavalliefhebbers. Wij houden niet van grote poppen van Maggie De Block, noch van de muziek die erbij hoort, en nog minder van de cultuur errond – zuipen en brallen en kotsen tot iemand zegt dat het gedaan is. Wij waren dus ontstemd, of toch ongerust. Wij hadden nog een kleine week, en het Uruguayaanse carnaval zou zeven dagen duren. Er viel ook niet aan te ontsnappen: als de stop uit de fles gaat, telt er eigenlijk maar één ding meer.

Goede God, was dat plezierig! Het leek meer op het carnaval in Rio dan op dat in Aalst, goddank, maar het was minder met glitters en pluimen dan in Brazilië, en meer op muziek gericht. Duizenden mensen trokken trommelend en dansend door de straten. De ritmes waren bedwelmend. Urenlang stonden wij ons aan de kant van de weg aan de kleuren te vergapen. Er werd geblowd en er werden biertjes gedronken, maar niemand kwam in onze kraag of op onze schoenen overgeven.

Jongens kusten jongens, meisjes kusten meisjes, en van sommige drumgroepen hadden alle leden zich het aangezicht zwart geverfd, behalve de echte zwarten.

Wanneer vliegen we eigenlijk terug, vroeg mijn vrouw op een dag, en bij nazicht bleek dat al over een week te zijn.Beeld rv

“De bruinen mogen kiezen of ze bruin blijven of zich donkerder schminken”, legde een deelnemer uit, en toen wij vertelden dat dat in Europa een groot issue was, jezelf zwart verven, schoot hij in een onbedaarlijke lach. “Het is een ode aan het ritmische meesterschap van de zwarte”, zei de trommelaar. “Doe niet kinds.”

Tijdens onze dagen in Montevideo kregen wij wel meer mores over onze Europese langetenerij geleerd. In Uruguay lopen ze niet te lullen en te preken, daar hebben ze de koe bij de hoorns gevat. Ze hebben werk gemaakt van gelijkheid; ze hebben homohuwelijken en abortus gelegaliseerd, cannabis gereguleerd, armoede aangepakt en daardoor de criminaliteit zo goed als stopgezet.

President José Mujica (bijgenaamd ‘El Pepe’, den bompa) schonk 90 procent van zijn loon aan minderbedeelden en kleine ondernemers, hij woonde op een boerderij en kwam in zijn oude Ford naar het parlement, vaak nog met een paar kippen achterin. Rumour has it dat hij, na vruchteloze pogingen om de multinationals in zijn land belastingen te doen betalen, een dozijn CEO’s liet oppakken en ze pas weer vrijliet zodra ze bindende beloftes ter zake hadden gemaakt.

Enkelen van hen hervielen in de boosheid en verlieten met hun bedrijf foeterend en dreigend het land, maar de Uruguayaanse economie heeft daar amper onder geleden. Als je je ferm opstelt, trek je weer een heleboel andere durvers aan.

Als je Jan Jambon en Wouter Beke gewend bent, sta je te kijken van zoveel staatsmanschap. O ja, en Lydia Peeters.

Blijvend blij

Natuurlijk is een mens onder de indruk van het Titicacameer en van het Rode Plein, en de Taj Mahal zal ook wel wat met je doen. Maar wij zijn nooit met zoveel verwondering, en hoop in de mensheid, teruggekeerd van een reis dan van die onverwachte, ongeplande trip naar Uruguay. Het kan je moedeloos maken, maar wij verkiezen er blijvend blij van te worden.