Direct naar artikelinhoud
De vragen van ProustValerie Van Peel

Valerie Van Peel: ‘Ben ik wel te troosten? Ik laat het moeilijk toe’

‘Ik sport niet, ik eet niet gezond. Ik leef in mijn hoofd en in die zin ben ik een toeschouwer van mezelf. Mijn lichaam is een aanhangsel, geen instrument.’Beeld © Stefaan Temmerman

Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Tweeëntwintig directe vragen, evenveel openhartige antwoorden. Vandaag: N-VA-Kamerlid Valerie Van Peel (41). Wie is zij in het diepst van haar gedachten?

1. Hoe oud voelt u zich?

“Ik heb me altijd al leeftijds­loos gevoeld. Als mensen me vragen hoe oud ik ben, begin ik te rekenen: geboren in 1979, dus (telt na) zo oud. Ik heb dat ook met andere mensen. Je leeftijd maakt niet uit, ik heb vrienden van alle leeftijden.

“Ik heb geen probleem met ouder worden. Het enige waarvoor ik vrees, is dat ik nooit meer van straat raak. (lacht) Blijkbaar word ik met het ouder worden kieskeuriger, want ondertussen ben ik al vier jaar alleen. Ik wil niet meer dezelfde fouten maken. Als je met de vader van je kinderen breekt, iets wat je op alle mogelijke manieren probeert te vermijden, dan ga je niet meer experimenteren.”

2. Wat vindt u een kenmerkende eigenschap van uzelf?

“Ik geef nooit op. Wat er ook gebeurt, ik ga door. Last van wraakgevoelens of bitterheid heb ik niet. Ik kan boos worden op mensen, maar ik zal nooit bitter blijven. Ik weet dat wraak alomtegenwoordig is in de politiek, maar ik weiger daaraan mee te doen.

BIO • geboren op 11 oktober 1979 in Ekeren • studeerde com­municatie­weten­schap­pen (UGent) en jour­na­lis­tiek (Erasmus­hoge­school) • werkte o.a. voor Het Nieuwsblad, Actua TV, Dag Allemaal • werd in 2009 woordvoerder van N-VA • als lijsttrekker in 2012 verkozen tot ge­meente­raads­lid in Kapellen, later schepen van Sociale Zaken • sinds 2014 federaal volks­ver­tegen­woor­di­ger • op 6 februari 2021 verkozen als onder­voor­zit­ter van N-VA • moeder van tweeling Alex en Matteo (8) • zus van comedian Michael Van Peel

“Wat ik wel goed kan, is breken met iemand. Wie mijn vertrouwen misbruikt of mij manipuleert, heeft bij mij afgedaan. Soms breek ik fysiek, met zogenaamde vrienden. Als het bij collega’s gebeurt, dan is de breuk mentaal en kom ik hoogstens nog tot een beleefde omgangsvorm. Ik ben al vaak gekwetst, de politieke arena is een vijandige omgeving waar vertrouwen moeilijk ligt, zowel binnen als buiten de partij. Politiek brengt geregeld het slechtste in mensen naar boven, ook bij mij. Maar het slechtste van de ene kan nóg slechter zijn dan dat van de andere.

“Spelletjes spelen is niet mijn stijl. Ik werk op dossiers waarover ik oprecht verontwaardigd ben of waarvan ik weet dat er weinig aandacht voor is omdat de mensen over wie het gaat, het zelf niet kunnen aanklagen. Ooit heeft de regering beslist dat asbest­slachtoffers, zodra ze gebruik hebben gemaakt van het asbest­fonds, asbest­producerende bedrijven zoals Eternit niet meer kunnen dagvaarden. Dat is de arrogantie van de macht en dat vind ik verschrikkelijk. Zelf ben ik daar heel zuiver in. Het is voor mij essentieel dat ik niet word wat ik veracht.”

3. Wat drijft u?

“Onrecht. Als kind had ik dat al. Als er op de speelplaats ruzie was, schaarde ik me aan de kant van de kleinste groep. Ik zat op karate en durfde alles. Ik vocht tot de ruzie gedaan was – desnoods ging ik op de vuist.

“Dat de schaal en impact van kindermisbruik en kindermishandeling al jaren onder de mat worden geveegd, is een van de ergste vormen van onrecht. Dat is mijn drijfveer. Veel daarvan heeft te maken met mijn persoonlijke geschiedenis – het redder­syndroom zorgt ervoor dat je van iets slechts iets goeds wilt maken. De onmacht die ik zelf heb gevoeld, daar kan ik niet tegen.

“Maar ik hang niet vast aan de politiek. Als ik het gevoel heb dat ik er niets meer kan betekenen, stop ik. Voor mij hoeft die voortdurende negativiteit niet, ik probeer net over de partijgrenzen heen bruggen te bouwen. De intentieverklaringen die je soms over jezelf moet lezen... Het is niet dat ik dat plezant vind. Maar ik bevind me in een positie waarin ik het verschil kan maken. En dan ga je door.”

4. Is het leven voor u een cadeau?

“Nee. Tot hiertoe is het altijd een strijd geweest. Veiligheid, geborgenheid, vertrouwen: dat is voor mij altijd ongrijpbaar geweest. Dat ik als kind misbruikt ben, en hoe mijn ouders zich daarin hebben opgesteld, heeft daar zeker een rol in gespeeld. Mijn ouders weten dat, maar ik neem het hen niet kwalijk dat ze in een pre-Dutroux-periode niet wisten hoe ze daarmee moesten omgaan. Niemand wist dat toen. Het ging over onkunde, zeker geen onwil. Vlak voor hij vorig jaar stierf, hebben mijn papa en ik dat uitgepraat. Het was geen kwestie van schuld, maar van een erkenning van elkaars positie.

“Na de breuk met de vader van mijn kinderen kwam dat jeugdtrauma weer naar boven. Omdat ik er altijd op gefixeerd ben geweest dat mijn eigen kinderen geen trauma’s mochten oplopen, bezorgde de scheiding me een enorm schuldgevoel. Dat werd een kluwen waarin ik geen uitweg meer zag. Het trok me naar beneden, regelrecht een depressie in die niemand mocht zien. Ik ben blijven werken, blijven functioneren. Het is een raad die ik nooit aan iemand anders zou geven.

“Ondertussen ben ik er weer bovenop. Wat ik eerst catalogeerde als mijn grootste mislukking ooit, zie ik nu als de grootste prestatie van ons allebei. Vanaf de eerste dag zijn mijn ex en ik samen blijven ‘ouderen’. Nu is hij een van mijn dierbaarste vrienden en zien we elkaar liever dan ooit. De kinderen voelen dat: onze gezinnen lopen door elkaar. Er is geen spanning, alleen maar vriendschap. Zoveel zelfs dat onze kinderen, een tweeling van 8 jaar, niet snappen waarom we uit elkaar zijn. (lacht) Ze vragen zich af waarom papa niet in de tuin kan komen wonen. En zijn nieuwe vriendin, die mag er gewoon bij.”

5. Wat was de moeilijkste periode uit uw leven?

“Ik ben vaak diep gezakt, maar zelfs op mijn diepste punt heb ik altijd het gevoel gehad dat er aan mijn hoofd een dun koordje hing waarmee ik mezelf omhoog kon trekken. Tijdens de liefdesbreuk was dat koordje er voor het eerst niet.

‘Ben ik wel te troosten? Ik laat het moeilijk toe. Dat vertrouwen, hè. Ik vind het erg dat ik dat moet zeggen op mijn 41ste, want ik ben geen negatieve mens.’Beeld © Stefaan Temmerman

“Ik heb een verstoord hechtings­patroon. Niet onlogisch, gezien mijn geschiedenis. Van jongs af heb ik geleerd dat ik het zelf moest doen. Dat is een eenzaamheid die je blijft meesleuren. Het maakt me sterk, maar tegelijk ook klein. Ik durf niemand te vertrouwen. In een relatie is dat problematisch, maar ook in het gewone leven zorgt dat voor moeilijkheden. Toen mijn vader stierf, zagen mijn buren dat het niet ging. Ze kwamen helpen: brachten eten, maakten de boekentas van de kinderen. Dat doen ze zelfs vandaag nog. Schatten zijn het, maar ik had het daar aanvankelijk moeilijk mee. Ik kon niet aanvaarden dat mijn buren dat zomaar deden. Zelf heb ik er absoluut geen problemen mee om mensen te helpen, maar hulp accepteren? Nee. Dat is een zwakte van mij.”

6. Welke kleine alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?

“Mijn hond, een mishandeld adoptie­dier uit Portugal. Als ik hem vol vertrouwen in de tuin zie rondlopen, dan maakt me dat blij. Dat beestje heeft een slecht leven gehad, maar hij heeft het verleden van zich afgeworpen. Ik wou dat ik dat ook kon. (lacht) Ik zou zo graag mijn hond zijn!

“Ik zit nu in een levensfase waarin ik op zoek ben naar waarachtigheid. Schone mensen die mijn pad kruisen, daar kan ik wekenlang goed van lopen. Mijn geloof in de mensheid is zo aangetast dat als ik de uitzonderingen tegenkom, ik daar heel blij van word.”

7. Wat biedt u troost?

“Moeilijke vraag. (zwijgt) Ben ik wel te troosten? Ik laat het moeilijk toe. Dat vertrouwen, hè. Ik vind het erg dat ik dat moet zeggen op mijn 41ste, want ik ben geen negatieve mens! Ik lach mezelf elke dag een breuk.”

8. Wat is uw grootste angst?

“Dat er iets met mijn kinderen gebeurt. En voor mezelf: sterven voor ik echte liefde heb gekend. Het exclusieve, wij tegen de wereld, zelfs al ben je pissig op elkaar: dat wil ik nog meemaken.”

9. Wanneer hebt u het laatst gehuild?

“Toen ik tot ondervoorzitter van de partij werd verkozen. Het was zo’n moment waarop ik mijn papa wilde bellen – iets wat ik altijd deed als het over professionele stappen ging. Soms denk ik dat het nog kan. Dat hij op reis is en straks weer voor de deur staat.”

10. Bent u vaak door het lint gegaan?

(grijnst) “Wat moet ik daarop zeggen? Ja! De laatste keer was toen mijn oudste broer belde om te zeggen dat ze papa aan het reanimeren waren, terwijl we pas te horen hadden gekregen dat alles goed zou komen. Ik heb een uur aan een stuk ‘dat mag niet!’ zitten roepen, ik was totaal buiten zinnen.

“Ook op fysiek vlak kan ik me niet onbetuigd laten. Als student ben ik eens een café buiten gevlogen nadat ik een man een bloedneus had geslagen. Hij had al twee keer aan mijn gat gezeten en twee keer had ik hem gewaarschuwd. Toen hij mij de derde keer aanraakte, was het prijs.”

11. Hoe was uw kindertijd?

“Chaotisch. Door het seksueel misbruik, dat een stempel op mijn bestaan heeft gedrukt. Maar ook door ons complexe gezin, dat niet functioneerde zoals het moest. Ik heb twee broers en een zus, van wie ik de jongste ben, maar vóór mij was er geen gezins­model. Ik wil mijn familie niet viseren, maar ik wil er ook niet over liegen. Het waren en zijn zes fantastische mensen, alleen wisten ze vroeger niet hoe dat moest, met elkaar communiceren. En al zeker niet over gevoelens. Als er al echt werd gepraat, dan kwam dat door mij. Maar het gebeurde te weinig. Ook eigen aan de tijdgeest, wellicht.

“Het klinkt misschien raar, maar het seksueel misbruik op zich heeft niet zoveel sporen nagelaten, wel de manier waarop ermee is omgegaan: de schaamte, het schuldgevoel, het zwijgen. Als je gepast wordt omringd, kun je stappen overslaan in het verwerkingsproces. Ik heb dat niet gekund. Het is de reden waarom ik met mijn verhaal naar buiten ben gekomen: als het vandaag bij iemand gebeurt, dan moet er goed gereageerd worden. Mensen durven het vaak niet te zeggen omdat hun omgeving hen anders gaat bekijken. Dat is zo vervelend. Ik ben meer dan alleen een slachtoffer! Gelukkig beweegt er op dat vlak maatschappelijk wel wat, al zijn we er nog lang niet.

“Vijf jaar later krijg ik nog altijd mails van mensen die in mijn getuigenis de kracht vonden om de eerste keer te praten. Soms staan mensen na een lezing bibberend voor mij om te zeggen dat ze ook slachtoffer zijn geweest. Mensen van 70, 80 jaar, wier partner het nooit heeft geweten! Waarom dragen mensen zo’n ingrijpend geheim hun hele leven met zich mee? We mogen ons daar niet meer voor schamen.”

12. Wat is uw vroegste herinnering?

“Dat ik in de derde kleuterklas als oudste op de speelplaats stond en dacht: ‘Ik weet alles!’ (lacht) Maar toen ik een half jaar later in het eerste leerjaar zat en weer als jongste aan de andere kant van de speelplaats stond, besefte ik dat ik in mijn eigen wereld leefde.

‘Ik heb eens een man een bloedneus geslagen. Hij had al twee keer aan mijn gat gezeten en twee keer had ik hem gewaarschuwd. Toen hij mij de derde keer aanraakte, was het prijs.’Beeld © Stefaan Temmerman

“Ik kan erg overtuigd zijn van mijn mening, maar ik geloof nooit honderd procent in mijn eigen waarheid. Ik wil gerust discussiëren met iemand wiens mening totaal het tegenovergestelde is van de mijne, op één voorwaarde: je moet geloven wat je zegt. Anders speel je een spel.”

13. Wat hing er aan de muur van uw tienerkamer?

“Een poster van Kurt Cobain, met die getormenteerde blik alsof hij de wereld op zijn schouders torste. En daarnaast: Take That! (lacht) Typisch ik, je kunt mij niet in een vakje steken.”

14. Welk boek of lied heeft voor u een bijzondere betekenis?

“Ik ben geen muziekfreak en zal zelden uit mezelf een nummer opzetten, maar ik ben wel een grote Kommil Foo-fan. Op ons verzoek zijn Raf en Mich Walschaerts ‘Huis van fluweel’ komen spelen op de begrafenis van mijn papa. En voorts verslind ik de ene Noorse misdaadthriller na de andere. Puur escapisme: ik lees geen boeken om slimmer te worden.”

15. Hebt u vaak heimwee?

“Nee, al kan ik wel melancholisch worden over de beginjaren van de partij of de kampen die ik als kind meemaakte. Maar dat is geen heimwee. Ik wil niet terug naar dingen die ik al ken of heb meegemaakt. Ik zal ook nooit op dezelfde plek gaan wonen. Ik hou erg van Gent, maar ik zou er nooit meer gaan wonen, omdat ik dat al heb gedaan.”

16. Aan wie bent u schatplichtig?

“Aan niemand. Ik heb nooit aan iemands handje gelopen. Maar in mijn professionele leven ben ik wel een aantal mentoren tegengekomen die mijn talenten zagen en die mij hebben geholpen in mezelf te geloven. Een van hen heeft mij ooit doen beloven dat ik later hetzelfde zou doen voor jonge mensen. Ik vind het nu super om hen mee naar boven te trekken. Soms heb je iemand nodig die in je gelooft, iemand die je talenten benoemt die je zelf misschien niet ziet.

‘Wellicht ga ik later de welzijnssector in en richt ik een instelling op voor jongeren die in een moeilijke opvoedingssituatie zitten. Ik zou er een asiel voor mishandelde honden aan koppelen.’Beeld © Stefaan Temmerman

“Ik weet wat ik kan en wat ik niet kan, maar ik zou mijn talenten nog beter kunnen gebruiken als ik controle kreeg over mijn eigen gevecht. Als ik morgen als minister van Welzijn een eigen kabinet kon samenstellen – je zou mij nogal zien gaan! Maar mijn carrière staat of valt daar niet mee. Of ik ooit premier word? Daar ben ik niet mee bezig: het is dom om in de politiek carrièreplannen te hebben. Ik probeer gewoon zoveel mogelijk impact te hebben. Eerst als parlementslid, en nu ook als ondervoorzitter van de N-VA.”

17. Waarover bent u de laatste tijd dieper gaan nadenken?

“Over mezelf en mijn emotionele bagage, en hoe ik daar gelukkiger mee kan worden. Ik kan jaloers kijken naar mensen die van zichzelf sereen zijn. Mij lukt het nog niet: er zit vanbinnen altijd iets te woelen.”

18. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?

“Nee, maar ik heb daar wel een grappige anekdote over. Ik ben katholiek opgevoed en moest als kind elke week naar de mis. Daar zat ik zo hard naar Jezus aan het kruis te staren, dat mijn blik wazig werd en ik in een soort van bezwering mompelde: ‘Geef een teken. Beweeg!’ Maar wanneer ik ’s avonds in bed lag, dacht ik: nu niet komen, hè! Dan werd ik bang. (lacht) Ik heb lang geslapen met zo’n plastic, met gewijd water gevuld Maria­beeldje naast mij, om mij te beschermen tegen ‘de zwarte madam’.

“Met de kerk heb ik het intussen gehad. Ik geloof wel dat het leven een leerschool is en dat je lessen moet trekken uit wat je overkomt. Dat maakt de dingen voor mij behapbaar. Met een beetje goede wil kun je dat ook religieus noemen.”

19. Hoe kijkt u naar uw lichaam?

“Ik heb altijd een fysieke afstand gevoeld tegenover mijn lichaam. Ik sport niet, ik eet niet gezond. Ik leef in mijn hoofd en in die zin ben ik een toeschouwer van mezelf. Mijn lichaam is een aanhangsel, geen instrument.”

20. Hoe zou u willen sterven?

“Zoals mijn vader, die nog drie weken heeft gehad om op een andere manier bij ons te zijn. Na een zware operatie in januari 2020 heeft hij in het ziekenhuis corona gekregen, al is dat nooit vastgesteld. Hij was zelf dokter en kreeg plots symptomen die hij niet kon thuisbrengen. Hij was daar ongeruster over dan wij, wat ervoor heeft gezorgd dat hij met ons allemaal gesprekken heeft gevoerd. Dat was heel schoon. Papa had moeite met emoties en met fysiek zijn, maar ineens was dat weg. De kentering is ingezet, dacht ik. Onze familie keek hard uit naar zijn tweede leven, dat er nooit is gekomen.

“Als ik kon kiezen, dan graag zo’n drie weken om alle losse eindjes nog aan elkaar te knopen.”

21. Wat zou u wensen als laatste avondmaal?

“Het eten doet er niet toe, maar ik zou willen dat alle waarachtige mensen die ik in mijn leven ben tegengekomen aan tafel zitten. En dan bedoel ik niet alleen mijn beste vrienden, maar ook de mensen die mij geïnspireerd hebben.”

22. Welke droom zou u nog willen realiseren?

“Als ik de politiek verlaat, dan is dat om iets te realiseren dat dichter bij de mensen staat. Ik ben al twaalf jaar bezig met van bovenaf impact op het grotere geheel te veroorzaken. Maar dat staat ver af van wat er met die impact gebeurt. Wellicht ga ik later de welzijnssector in en richt ik een instelling op voor jongeren die in een moeilijke opvoedingssituatie zitten. Ik zou er een asiel voor mishandelde honden aan koppelen. Die combinatie is magisch: de invloed van honden op zulke kinderen is gigantisch. Een dier vertrouwen is de eerste stap. Honden hebben mij vaak opgevangen, tot vandaag.

“En verder hoop ik dat ik ooit nog mijn veilige plek vind. Het beste moet nog komen.”