Direct naar artikelinhoud
InterviewDe Vragen van Proust

Vaccinoloog Pierre Van Damme: ‘Mijn tweede vraag aan de hematoloog was of ik kon blijven werken’

Pierre Van Damme: ‘Ik ontdek elke dag graag nieuwe dingen. Ik ben gedreven door nieuwsgierigheid, en niet alleen op wetenschappelijk vlak.’Beeld © Stefaan Temmerman

Schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. ­Vijfentwintig directe vragen, evenveel openhartige antwoorden. Deze week: vaccinoloog Pierre Van Damme (62). Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?

1. Hoe oud voelt u zich?

“Ik heb het geluk veel met jonge mensen in ­contact te komen. Dat houdt me jong. Als je lesgeeft, krijg je mensen die vragen stellen, waardoor je jezelf en je leerstof in vraag stelt. Je moet ­opzoeken en bijblijven.

“Ik ben ook erg verliefd op mijn vrouw. Ik vind het fijn om naar haar te kijken en de gevoelens te krijgen van toen we elkaar nog maar pas kenden. Op liefdesvlak voel ik me een twintiger, maar toen ik vanochtend ging fitnessen, voelde ik me een ­zestiger die nodig aan zijn lichaam moet werken. Het was de eerste keer sinds de coronacrisis ­uitbrak dat ik nog eens ging sporten. Ik kan u ­verzekeren dat dat een inspanning vraagt. ­Anderhalf jaar lang heb ik alleen maar gewerkt.”

2. Wat vindt u een kenmerkende eigenschap van uzelf?

“Ik leef volgens een indiaans spreekwoord dat zegt: ‘Mik hoger dan het doel want de pijl zal onderweg altijd zakken.’ Het is belangrijk te beseffen dat zaken kunnen tegenvallen, maar om er toch voor te gaan. Ik ben een doorzetter.

BIO • geboren in Gent op 9 juli 1959 • lid van de Taskforce Vaccinatie en de expertengroep GEMS • arts, hoogleraar, vicedecaan geneeskunde en gezondheidswetenschappen (UAntwerpen) • directeur Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties (1996-heden) • voorzitter Instituut voor Vaccin- en Infectieziekten (2007-2018)

“Veel mensen zeggen me dat ik altijd kalm overkom, maar je zou eens moeten weten hoe ik me vanbinnen soms voel. Ik heb mijn bloeddruk niet gemeten, maar toen ik in De zevende dag tegenover antivaxers zat, kookte ik. Maar ik heb leren relativeren. Van een antivaxer weet ik dat die in zijn cocon zit en overtuigd is van zijn eigen gelijk. Tegelijk weet ik: het gaat om één procent van de bevolking. Het is beter om je energie te richten op dat deel van de bevolking dat wel nog te ­overtuigen is.

“Toen ik zestien jaar geleden kanker kreeg, zijn mensen geschrokken van mijn manier van reageren. Het kwam hard aan, maar vroeg of laat gaat iedereen dood. Ik vond dat ik nuttig moest blijven voor mijn gezin en de samenleving. Ik heb de bladzijde omgeslagen en heb voortgedaan. Ik kijk zelden achteruit, je kunt er toch niets aan ­veranderen. Ik focus me liever op wat wel nog kan. Een optimist, jazeker.”

3. Wat drijft u?

“Ik ontdek elke dag graag nieuwe dingen. Ik ben gedreven door nieuwsgierigheid, en niet alleen op wetenschappelijk vlak. Ook mensen fascineren me. Ik vind dat iedereen de moeite waard is om te ontdekken, al heb ik sinds mijn ziekte wel vast­gesteld dat ik selectiever ben geworden in met wie ik mijn tijd doorbreng. Kanker stelt je leven op scherp.

“Ik had een non-Hodgkinlymfoom (kanker van de lymfeklieren, red.) op een ruggenwervel, een erg zeldzame kanker. Natuurlijk wil je dan weten wat je overlevingskansen zijn. Mijn tweede vraag aan de hematoloog was of ik kon blijven werken. Dat was belangrijk voor mij. Het gevoel dat je nog iets betekent voor anderen leidt je af van de misselijkheid en andere nare ervaringen. Ik ben zelf dokter, maar ik wilde absoluut patiënt blijven. Even heb ik mijn overlevingskansen opgezocht, maar voor de rest heb ik vertrouwd op de specialisten. Ik wilde dat de dokters mij behandelden zoals een andere patiënt en dat ze mij alles vertelden.”

4. Is het leven voor u een ­cadeau?

“Ja. Als kind vertelde ik al tegen mijn moeder hoe graag ik leefde en dat gevoel is niet geminderd. Zelfs mijn kinderen moeten mij soms afremmen in mijn enthousiasme. Bovendien: ik heb mijn zwaard van Damocles gezien. Elke dag is er één die ik bewust invul. Dat helpt om snel beslissingen te nemen.”

5. Wat was de moeilijkste ­periode in uw leven?

“Tot mijn kanker leefde ik zonder veel grenzen: ik werkte nachten door, was altijd bezig. Maar van de ene dag op de andere probeerde ik me alleen te focussen op het werk. Dat is confronterend ­geweest. Je voelt aan je lichaam dat je het niet meer aankunt. Mijn echtgenote heeft dat toen goed opgevangen. Ik zou het moeilijker gevonden hebben, moest zij de diagnose gekregen hebben. Als je het zelf hebt, kun je focussen op slapen en eten. Maar je kan dat niet invullen voor iemand anders.”

6. Welke kleine, alledaagse ­gebeurtenis kan u blij maken?

“Spontaan bezoek of een telefoontje van de ­kinderen. Ik heb er drie, twee zoons en een ­adoptiedochter. Tijdens de eerste week aan de universiteit leerde ik mijn toekomstige vrouw ­kennen, toen we in de aula toevallig naast elkaar zaten. Een van onze eerste diepere gesprekken ging over adoptiekinderen. Moesten we een ­koppel worden, dan was het plan dat we later een kind zouden adopteren.

“Na onze twee jongens, die er via ivf gekomen, zijn hebben we ons plan in gang gezet, inclusief een oudercursus voor kandidaat-adoptanten. Veel ouders zijn daar niet over te spreken, maar ik heb er veel geleerd over adoptie. Je krijgt een kind aangeboden uit een ander gezin, ik vond het ­belangrijk dat ik wist wat daarbij komt kijken. Tot op vandaag: Eline is nu 23 en we hebben het er nog altijd over of we het als adoptieouders goed aanpakken.”

7. Wat biedt u troost?

“Een reflectiemoment op het einde van de dag. Goed nieuws. Kinderen die zich goed voelen in hun vel en het hart op de juiste plek hebben, want dat is altijd onze bedoeling geweest. Het geeft voldoening als je kinderen de waarden hanteren die je ze hebt meegegeven, zonder dat je daar iets over moet zeggen.

“Ik wil geen druk wil uitoefenen op mijn kinderen, maar ik zou heel graag grootvader zijn. Kleinkinderen zien grootgebracht worden en daar een steentje aan bijdragen: dat moet leuk zijn en een extra dimensie aan je leven toevoegen.”Beeld © Stefaan Temmerman

“Troost vind ik maar een raar woord. Ik betwijfel of wij voortdurend getroost moeten worden – ik voel me zelden verdrietig. Voldoening vind ik een beter woord.”

8. Wat is uw zwakte?

“Ongeduld. En dat ik mijn eigen orde heb, die door mijn huisgenoten als chaotisch wordt ervaren. Ik heb ook moeten leren delegeren, want ik ben geneigd veel in eigen handen te willen houden. Een van de positieve elementen van Covid-19 was dat ik mijn dienst moest herorganiseren omdat het werk voor de overheid en de woordvoering in de media mij opslorpten, naast het afstandsonderwijs en het onderzoek. Dat gaf anderen de mogelijkheid zich te ontpoppen – iets waarover ik anders pas op de dag van mijn pensionering zou hebben nagadacht. Dit is een geweldige overgangsperiode om te zien wie wat kan overnemen. In het begin ging dat bruusk, maar nu weet ik dat ik nog drie jaar heb om de overdracht van lessen en onderzoek te organiseren.”

9. Waar hebt u spijt van?

“Ik heb te weinig tijd vrijgemaakt om mijn kinderen te zien opgroeien. Het gekke is dat ik ze in deze drukke covidtijden meer zie omdat ik deels thuis werk, maar ze durven er ook meer over te spreken. Achteraf denk ik: dat had anders gemoeten. Maar ik kan de klok niet terugdraaien – misschien heb ik toch troost nodig!” (lacht)

10. Wat is uw ­grootste angst?

“Dat mijn vrouw en kinderen iets overkomt. Die gedachte is erg dichtbij gekomen: onze dochter was op de dag van de aanslagen van 22 maart op de luchthaven van Zaventem. Ze zou met 94 medeleerlingen van haar school op Rome-reis vertrekken. Het is een trauma dat ze nog altijd aan het verwerken is en waar wij als ouders ‘s nachts van wakker liggen. Eline is een slachtoffer, maar op een niet-fysieke manier. Mensen onderschatten vaak wat zoiets voor jonge mensen betekent en als gevolg kan hebben. Maar er wordt goed aan gewerkt.”

11. Wanneer hebt u het laatst gehuild?

“Ik huil gemakkelijk, ik ben snel ontroerd. Door een film, door muziek, door een speech van ­iemand over mij, door de solidariteit die in tijden van crisis in België telkens weer op gang komt. Vroeger schreef ik gedichten voor mijn vrouw, nu ben ik tot tranen toe ontroerd wanneer zij achter mijn rug vrienden uitnodigt voor een verjaardagsfeestje.”

12. Wanneer bent u ooit door het lint gegaan?

“Ik ben altijd beheerst, behalve misschien die ene keer, 28 jaar geleden. Mijn vrouw was bij onze oudste zwanger van een drieling. Eén kind overleed tijdens de zwangerschap, het tweede op de dag van de bevalling, door een tekort aan ­couveuses. Toen we het nieuws kregen dat onze dochter was gestorven, had ik de boel kort en klein kunnen slaan, maar ik heb het niet gedaan.

“Myrjam moest bevallen met een keizersnede, maar omdat er in het universitair ziekenhuis van Antwerpen geen couveuses meer beschikbaar waren, werd de bevalling uitgesteld. Andere ziekenhuizen, zelfs die in de buurt, hadden wel nog couveuses vrij, maar een degelijk uitleningsplan was er niet. Ondertussen stierf in Myrjams buik een kind. Onbegrijpelijk, in een rijk land als het onze. Uiteindelijk is mijn vrouw bevallen in Gent, waar Bruno wel in een couveuse terechtkon.

“Het was al niet simpel om kinderen te krijgen, maar via ivf was het toch gelukt. En dan krijg je van een drieling maar één kind. Bij elke verjaardag denk ik daaraan terug. Je bent arts, je weet hoe het komt dat je een kind verliest, maar je bent machteloos. We hebben daarna nog samengezeten met ministers van Volksgezondheid, opdat niemand anders dit zou overkomen. Een paar maanden later hebben we onze getuigenis in De Standaard en de Artsenkrant gebracht. We konden het zo niet laten, we wilden dat men er iets uit zou leren. Sommigen waren ‘not amused’.”

13. Hoe was uw kindertijd?

“Heel gelukkig. We hadden het thuis niet extreem breed, maar er waren veel gesprekken aan de keukentafel met ons moeder. Als we van school kwamen, was zij thuis om ons op te vangen. Dat is zalig. Je kunt je verhaal kwijt, er is nestwarmte. Mijn ouders waren allebei Franstalige Vlamingen uit Gent. Na hun huwelijk zijn ze naar Antwerpen verhuisd, waar mijn vader was benoemd tot directeur van het filiaal van bandenbedrijf Michelin.”

14. Wat is uw vroegste ­herinnering?

“Die komt nog uit de Doornzelestraat in Gent, waar ik speelde met een rood autootje met zwarte wielen. Ik was toen 2,5 jaar, dus dat moet een speciaal autootje zijn geweest! Misschien had het dikke Michelin-banden.” (lacht)

15. Wat hing er aan de muur van uw tienerkamer?

“Knutselwerkjes uit de kleuterschool. Toen ik een tiener was, is dat blijven hangen. Ik was niet rebels genoeg om ze te vervangen door posters. Ik had de jeugdbeweging om mij uit te ­leven, dus waarschijnlijk moet er iets van de scouts aan de muur hebben gehangen.”

16. Hebt u vaak heimwee?

“Soms wil ik terug naar de jaren dat mijn kinderen klein waren, ­zodat ik meer tijd voor ze kon ­vrijmaken. Maar dan zegt mijn ­relativeringsvermogen dat ik het beter nu zou goedmaken door naar hen te luisteren. Dat is ook een manier om iets terug te geven.”

17. Aan wie bent u ­schatplichtig?

“Aan mijn echtgenote. Zij heeft me altijd gesteund, in alles wat ik wilde doen. En ik wil veel doen! Mijn vrouw zal luisteren, raad geven en zelden nee zeggen. Ze had alle competenties voor een ­academische carrière, maar heeft zich zeker af en toe weggecijferd. Ze is altijd huisarts gebleven en organiseerde haar werk zo, dat ze kinderen opving wanneer ik op cursus of congres in het buitenland zat.

‘Onze dochter was op 22 maart 2017 op de luchthaven van Zaventem. Ze is nog altijd het trauma aan het verwerken. Wij, haar ouders, liggen er ’s nachts soms nog van wakker.’Beeld © Stefaan Temmerman

“Eind de jaren tachtig zijn we samen als huisarts gestart, in dezelfde praktijk. Door het teveel aan artsen hebben we toen zwarte sneeuw gezien: er waren weken dat we maar vijf patiënten hadden. Daar kun je niet van leven. We zijn toen een opleiding voor bedrijfsarts gaan volgen en wachtdiensten gaan draaien in ziekenhuizen. Toch gek: twee universitairen die zeven jaar gestudeerd hadden en die plots moesten gaan bijverdienen.

“Niet veel later ben ik ingegaan op een onderzoeksplaats aan de Universiteit Antwerpen, zodat we een wedde hadden. Het was een onderzoek omtrent infectieziekten, zo is de trein vertrokken. Met een aantal collega’s heeft Myrjam de praktijk toen voorgezet. Ik kreeg het aanbod om in ­Kopenhagen voor de WHO te gaan werken en voor het Centers for Disease Control and Prevention in de Verenigde Staten, maar een huisartsenpraktijk kun je niet zomaar achterlaten.

“Het afgelopen jaar heb ik mijn vrouw niet veel gezien.

“Door de combinatie van adviesorganen, ­vergaderingen en mijn vele mediaoptredens was ik vaak van huis. Tegelijk moest ik het onderzoekscentrum in het oog houden en online lesgeven. Dat heeft ze aanvaard, ook omdat ze zag dat het in haar praktijk drukker was dan anders.

“Het helpt als je in dezelfde branche zit. Het was mijn vrouw die mij ’s avonds, wanneer ik na een dag vergaderen thuiskwam, erop wees dat ik eens moest weten wat de coronamaatregelen betekenen voor veel mensen.

“De huisartsenpraktijk van mijn vrouw is in het midden van de stad, pal aan de Antwerpse ­kathedraal. Haar cliënteel bestaat uit mensen uit alle lagen van de bevolking, met onder meer ­horecaondernemers, zelfstandigen maar ook ­alleenstaande bejaarden, die enorm hebben ­afgezien. Voor mij was de input van mijn vrouw belangrijk om met twee voeten op de grond te blijven: het was een dagelijkse realitycheck.”

18. Zijn er dingen waarover u de laatste tijd dieper bent gaan nadenken?

“Na de aanslag in Zaventem zei Eline: is dit de ­wereld waarin jullie ons achterlaten? Die woorden zijn bij mij blijven hangen. En dan gaat het niet ­alleen over de aanslagen, maar ook over het ­klimaat, infectieziekten, terrorisme, racisme, ­gender-issues. Wij voeden onze kinderen op met bepaalde waarden, maar die vind je op den duur niet altijd terug in de maatschappij.

“Er is veel polarisering, ook door de corona­pandemie. De samenleving moet meer nadenken over wat ze kan doen voor het klimaat en gender-issues, ze moet beter voorbereid zijn op rampen en terrorisme. Conflicten kun je gerichter ­aanpakken zodra mensen het overal beter ­hebben. Als je alleen al kijkt naar de armoede­bestrijding: dat kan toch veel beter? Maar het ­­tegenovergestelde gebeurt en dat is koren op de molen van het terrorisme.”

19. Welk boek heeft voor u een bijzondere betekenis?

“Als puber ben ik erg beïnvloed door Eugène ­Ionesco. Wij moesten dat lezen voor school, maar mijn leraar Frans voelde destijds dat ik honger had naar meer. Ik vind het bangelijk hoe Ionesco in theaterstukken de hypocrisie van de mens, het absurde van bepaalde regels en de toevalligheid van het leven aan de kaak stelt. 

‘Ik ga nog altijd eten met schoolvrienden van vroeger. Bij hen kwam het onlangs ter sprake: zijn jullie vroeger ook door de paters van het college uitgenodigd op de kamer?’Beeld © Stefaan Temmerman

“De Franse ­literatuur heeft mij de ogen geopend over de ­samenleving. Onlangs herlas ik De pest van Albert Camus. Hoe actueel dat boek is en hoe het in 1947 ook al ging over de polarisering van de maatschappij... dat is groot auteurschap.”

20. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?

“Als je paters bedoelt die hun handen niet kunnen thuishouden, dan moet ik ja zeggen. Mijn ouders hebben dat nooit geweten en ook onder klas­genoten in het Stanislascollege in Berchem werd daar niet over gepraat. Ik ga nog altijd eten met schoolvrienden van vroeger, wij kennen elkaar al sinds ons zevende. Bij hen kwam het onlangs ter sprake: zijn jullie vroeger ook uitgenodigd op de kamer? Het is toch ongelofelijk dat we nu pas, ­vijftig jaar later, daarover beginnen te praten.

“En dan heb ik het niet eens over de echte slachtoffers, die verzwijgen het nog meer. Zelfs wij, bij wie het niet gelukt is, hebben schaamte. Gelukkig waren we assertief genoeg om de grens te ­trekken, maar er zaten jongens op school die ­gemakkelijke slachtoffers waren. Ik kan me amper voorstellen wat het bij hen heeft aangericht. Het heeft me niet getraumatiseerd, maar ik ben er wel mijn geloof door kwijtgeraakt.”

21. Hoe definieert u liefde?

“Liefde is samen oud worden, op een respectvolle en onvoorwaardelijke manier. In een liefdesrelatie moet je je volledig kunnen blootgeven zonder iets terug te verwachten. Kwetsbaarheid tonen, ­zonder dat de andere daar misbruik van maakt.”

22. Hoe kijkt u naar uw lichaam?

­“Als iets waar tien kilo vanaf moet.” (lacht)

23. Wat vindt u erotisch?

“Een streling, een aanraking, een lekkere stem.”

24. Hoe zou u willen sterven?

“Met oesters en champagne. Zalig om op een feestelijke manier afscheid te nemen van de ­mensen die je graag hebt. Er mag geweend ­worden, maar het hoeft niet somber te zijn.”

25. Welke droom zou u nog willen realiseren?

“Ik wil geen druk wil uitoefenen op mijn kinderen, maar ik zou heel graag grootvader zijn. Kleinkinderen zien grootgebracht worden en daar een steentje aan bijdragen: dat moet leuk zijn en een extra dimensie aan je leven toevoegen.”