Direct naar artikelinhoud
VerslagReis van mijn leven

Saskia de Coster over haar reis naar Sardinië: een relaas over nep-Maserati’s en ingeslikte implantaten

Saskia De Coster: 'Met mijn Italiaanse crazy vriendin en waaghals Valeria heb ik de ideale reisgenote gevonden.'Beeld Saskia De Coster

In ‘De reis van mijn leven’ blikken De Morgen-pennen terug op een trip die onder hun vel kroop en misschien wel hun leven veranderde. Deze week: schrijver Saskia de Coster ontdekt het Sardinië van vriendin Valeria. Is het eiland nu even te mijden vanwege de bosbranden, tien maanden geleden was het de perfecte plek om de coronawaanzin te ontvluchten. Een relaas over nep-Maserati’s en ingeslikte implantaten.

Oktober 2020, jaar 1 van de tijdrekening volgens covid. Ik balanceer op de grens van het verbod en ontsnap tussen twee lockdowns in naar een Europees eiland. Weg zijn is al een feest op zich. Dit moet een geslaagde reis worden, ook al is de bestemming niet bijzonder spectaculair. Eilanden hebben me altijd al aangetrokken en iets bijgebracht. Het eiland is de baas, niet jij. Beperkte oppervlakte, onvermijdelijke grenzen. En dat geldt in Sardinië eens te meer tijdens een pandemie. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister; Sardijnse mannen meten trouwens gemiddeld 168 centimeter. Ze verdwijnen haast tussen de ruige struiken van Sardinië. Het eiland in de Mediterraanse Zee lijkt op de kaart ver weggetrapt door de laars van Italië, tot net onder het Franse Corsica.

Reizen is voor mij verdwijnen uit mezelf en op sleeptouw genomen worden, liefst door iemand die de streek kent. In dat opzicht heb ik de ideale reisgenote gevonden in een Italiaanse crazy vriendin en waaghals. Valeria, vijfentwintig, komt al sinds haar eerste levensjaar iedere zomer zo lang mogelijk naar Sardinië. Ze is net in volle pandemie afgestudeerd als pilote. De komende tijd zal ze alle baantjes overwegen. Ze zoekt uit hoe ze haar gedragen slipjes kan verkopen aan smachtende Japanners, maar ze wil evengoed bijklussen als manusje-van-alles.

Maar eerst is het de hoogste tijd voor ontspanning en herbronning. Ik heb met Valeria afgesproken op Sardinië, dat officieel Italiaans is, maar dat vooral zichzelf is. Het is een autonome regio van Italië en telt meer dan anderhalf miljoen inwoners.

Ik vlieg via Rome, Fiumicino. Een stuk pizza marinara en een Peroni-biertje aan een ontsmette tafel in de luchthaven smaken vaag naar de vrijheid waartoe mensen gedoemd zijn. Een paar uur later land ik in Olbia. De kleine luchthaven in het noorden van Sardinië is zo goed als verlaten. Ik voer het coviddansje uit waarbij je pijlen in alle mogelijke richtingen volgt om de uitgang te vinden. Op een stille parking sta ik te wachten wanneer een luide Maserati komt aangevlamd, nog onzichtbaar achter de bocht. Het is Valeria. In haar knalgele Fiat 500 komt ze me ophalen. Onderweg moet haar autootje ergens schade aan de knalpot opgelopen hebben, vertelt ze, en nu klinkt hij oorverdovend. De tegenliggers horen ons aankomen, wat wel zo veilig is op alle onverlichte kronkelpaadjes van het ruige eiland.

‘Deze huizen zonder verwarming worden verlaten eens het zomerseizoen definitief voorbij is. Enkel de diehards blijven.’Beeld Saskia De Coster

Gay getinte fuiven

Valeria neemt me mee naar de villa ‘van familie’, in het noorden bij Nodu Pianu, waar de zee inbeukt op de rotsen. Het is volstrekt verboden om op deze plek te bouwen, voor wie de klus al zou kunnen klaren. Vraag je een Italiaan of iets mag, dan krijg je een lange, niet te volgen uitleg. Toch winnen Italianen, via ondoorgrondelijke wegen, zo hebben ze dat ook met het EK voetbal gedaan. De Italianen hebben de beker en deze villa staat er.

De villa is iedere steen in goud waard. Aan deze kant van het eiland begint de beroemde Costa Smeralda, de gouden kustlijn van Sardinië, waar de mooiste stranden en de grootste pochers te vinden zijn. Toch kan niemand op tegen de wind, die hier altijd wint. Als de mistral niet waait, dan wel de sirocco, de libeccio of de levante. Valeria waarschuwt me. “Ik ga wegwaaien”, zegt zij me de komende dagen regelmatig, zij met haar vijfenveertig kilo.

De villa is werkelijk dichtgeplamuurd met afbeeldingen van vissen, keramieken octopussen en maritieme attributen als netten en miniatuurboten, voor het geval het hier overstroomt misschien, en dat lijkt ieder moment te kunnen gebeuren. Een slang tussen de droge struiken op het terras jaagt ons definitief weg. Giftig zijn de Sardijnse slangen niet, doordat er miljoenen jaren geen contact is geweest met het vasteland en niemand zo idioot is geweest giftige slangen te importeren. We gaan on the road, hier is het te woest en uitgestorven. Met een Italiaanse playlist – de Italiaanse Dylan die Franco Battiato heet en die een halfjaar later zal overlijden, en de weemoedige liefdesliedjes van Ornella Vanoni – rijden we langs de kronkelige kust in onze namaak-Maserati. Op naar de tweede villa.

Saskia de Coster op Sardinië: ‘Als de mistral niet waait, dan wel de sirocco, de libeccio of de levante.’Beeld Saskia De Coster

Ook hier zijn de buren niet thuis, want de winter begint in oktober. Deze huizen zonder verwarming worden verlaten eens het zomerseizoen definitief voorbij is. Enkel de diehards blijven. De plaatselijke bevolking is doorgaans arm. Zo werden de mensen van het stadje Carbona door Mussolini nog als helden bejubeld omdat ze steenkool ontgonnen, maar nu is Carbona een stadje van werklozen.

Valeria wil me Porto Rafael tonen, een prachtig en goed verborgen gehucht dat in de jaren vijftig gesticht is door de producer Raphael Neville, afstammeling van Spaanse aristocraten en zoon van Hollywood-regisseur en schrijver Edgar Neville.

Raphael gaf hier uitbundige feestjes, lees: decadente en erg gay getinte fuiven voor de beau monde. Iedereen wilde erbij zijn. De wereldwijde jetset streek hier neer langs de prachtige Costa Smeralda. De superrijken mochten er hun villa’s bouwen op voorwaarde dat ze de plaatselijke natuursteen graniet gebruikten, zodat de bouwwerken van ver gecamoufleerd waren en op de rotsen leken. De bouwers hadden genoeg geld om zich aan die dure bouwregels te houden. En zich stil te houden, zodat ze niet te veel opgemerkt werden door paparazzi en fans, in het land dat vele taboes in stand houdt en homoseksualiteit nog steeds verkettert. Is Italië een land van dubbelheid, dan geldt dat eens te meer voor Sardinië, het oer-Italië. Vanuit het Sardijnse koninkrijk is eind negentiende eeuw immers de eenheid van het land Italië tot stand gebracht.

De tweede villa van Valeria’s familie is een smaakvol geheel van Japanse pentekeningen, veel klassiekers uit de wereldliteratuur en Italiaanse kunstwerken. De avond is gevallen en ik ben van plan geen voet meer te verzetten. Op een oktoberavond kan je hier nog perfect buiten naar de zee zitten kijken op het dakterras, met een aperol in de hand. Eindelijk kan ik Marguerite Duras lezen op aanraden van een vriendin. De woorden vervlechten zich met het weerbarstige eiland terwijl de krankzinnige wind waait en waait.

Lelijke kunst buiten zetten

Het eiland is donker en verlaten, ieder geritsel of iedere koplamp is verdacht. In de verte zien we iemand naderen, het lijkt een kind maar het is een stokoud en kerngezond buurmannetje dat even later voor de deur staat. Niet voor niets is een deel van Sardinië uitgeroepen tot blauwe zone. Dat betekent dat hier exceptioneel veel honderdjarigen leven. Het mannetje torst een boek en begint een uitleg. Ook Valeria verstaat hem niet, het Sardijns is een compleet eigen eilandtaal, een archaïsche Romaanse taal, met deeltjes Latijn, Etruskisch en Midden-Oosterse invloeden. Nog maar 13 procent van de kinderen spreekt de bedreigde taal. Met handjes en voetjes legt hij uit, met al zijn naar schatting anderhalve meter, dat we de vruchten met stokken van de cactussen kunnen slaan. Nog voor we hem kunnen bedanken is hij al opgelost in het donker.

En ook Valeria is opeens verdwenen. Net nog zei ze dat ze de lelijke kunst buiten ging zetten omdat ze anders niet kan slapen, omringd door kaders vol zeedieren. De octopussen strekken hun tengels uit en dat vertrouwt ze niet, zei ze. Ik roep, maar hoor enkel de echo van mijn eigen stem. Vanaf het dak zie ik in de verte de eilandjes, de duizendachthonderd kilometer stranden, stranden met de feesten van Raphael Neville vroeger. Ik sla het boek van de Sardijn open. Het eerste waar mijn oog op valt: een pentekening van een wegwaaiend meisje, een soort Afrodite die in de golven zal terechtkomen in plaats van eruit op te rijzen. Ik heb het ijskoud. De nacht op een eiland is een paniektest. Ieder geluid betekent iets. De luiken klepperen in de wind als het vals gebit van een reus, de autolichten die de heuvel opklimmen, zijn de ogen van spoken. Hier is niemand.

Eindelijk kan ik Marguerite Duras lezen op aanraden van een vriendin. De woorden vervlechten zich met het weerbarstige eiland.Beeld Saskia De Coster

Een plek leer je kennen door er verloren te lopen, daarom gaan we op reis. Ik heb al op de ruggengraat van Sardinië gelopen, in het binnenland, en ben hier drie jaar geleden al de weg verloren, maar wel in het zuidelijke deel. Daar was straatverlichting en het stikte er van het volk. Hier tast ik rond met enkel het licht van mijn telefoon.

Ik loop door het donker als door een droom, in een mengeling van spanning en herinneringen. Ik denk aan mijn zoontje, die nog over dit eiland spreekt. Hij wil terugkeren naar Sardinië om er ’s morgens de insecten uit het zwembad te kunnen vissen. Dat was het leukste wat hij ooit gedaan heeft, zegt hij. Het ontstaan van kinderherinneringen is niet te vatten. En hij heeft aan de reis ook een littekentje overgehouden, dat hij wekelijks trots eens toont: hij heeft zijn lip gespleten op een bank. Het bloed spatte alle kanten op. Nu is het een wit streepje. Een fijn lijntje, zo fijn als de pentekening in het boek. Bang keer ik terug naar de villa. Bij de voordeur naast de hoge cactusstruiken staat Valeria, geschramd en vuil.

“Ik was weggewaaid”, zegt ze, zelf vol ongeloof. We willen hier weg. Allebei. Midden in de nacht gaan we met de namaak-Maserati naar Porto Rafael, waar het volk wonderbaarlijk toch uit de spelonken gekropen is. Ik mag de kroon niet ontbloten, maar kan enkel zeggen dat de feesten geen seizoenen of tijdperken kennen.

‘Een plek leer je kennen door er verloren te lopen, daarom gaan we op reis.’Beeld Saskia De Coster

Implantaat

“Kom, we gaan ons samen laten wegwaaien”, zegt Valeria een paar uur later als het dag is. We gaan varen met een speedboot, die door de pilote aan hoge snelheid de haven uit wordt gejaagd. We gaan richting de Maddalena-eilanden. We laten het befaamde verlaten eilandje links liggen. Het is bewoond door één man die nooit meer wil terugkeren naar de beschaving, de natuur geeft hem meer dan genoeg.

We leggen aan bij het eilandje Budelli. Een Italiaanse komt nooit alleen. Een hele rits familie aan mensen en verhalen komt mee. Op het strand ligt een familielid van Valeria. De vrouw ontvangt ons allerhartelijkst en haar woordendebiet stroomt zoals de wijn van de heel uitzonderlijke Albaranzeuli nero-wijndruif. Ze vertelt dat ze haar implantaat ingeslikt had, of dat is toch wat ik ervan versta, en dat ze het wilde terugvinden. Iedere dag varen er nog steeds boeren naar de eilandjes rond Sardinië om er hun vee te hoeden en ’s avonds terug te keren naar het hoofdeiland. Geloof het of niet, zegt de vrouw, maar de vorige avond kwam een boer triomfantelijk met het implantaat in zijn hand terug. Het valt niet uit te leggen maar è vero, gesticuleert ze.

Het basale van haar verhalen contrasteert met het protserige van de Costa Smeralda. We keren terug en manoeuvreren het speedbootje tussen de gigantische jachten, statussymbolen en geldverslindende machines. We wandelen op het ponton langs een jacht dat aan het tanken is voor anderhalf miljoen euro. Fictie is zwak in de schaduw van de jachten. Een eind buiten de haven, als een vloek aan de prachtige horizon, ligt de zeilboot van een Russische miljardair. Het is een belachelijke ijzerconstructie met een crew van dertig man en masten van honderd meter hoog. De grootste zeilboot ter wereld kan geen enkele haven binnenvaren en zo is hij allicht ook de eenzaamste.

Op de laatste ochtend gaan we ons wakker zwemmen in een haven verderop. Het water is ijskoud, de jachtmensen zijn ontzet. We stappen het poepsjieke stadje Porto Cervo binnen in kletsnatte vodden. Prada en Chanel hebben hier stijlvolle winkels, de sjiekste merken zijn allemaal vertegenwoordigd zonder ook maar één opzichtig uithangbord, maar een kruidenier voor een flesje water is onvindbaar. Maar zo klein is Sardinië ook: het buurmannetje staat daar weer met zijn cactusvruchten en flesjes water. Valeria praat met hem terwijl ik Jenny Offills Weather lees. Na een uurtje dramadialoog zegt Valeria triomfantelijk dat ze zonet een baan gevonden heeft: poseren voor een kunstschilder, hier op het eiland, een hele winter lang. Ik geloof er niets van. Ze bedoelt misschien dat ze traag haar gangetje zal gaan. En dat ze wel terechtkomt, op een of andere ondoorgrondelijke manier. Met hulp van bovenaf.

Raphael Neville, een bekende ex-bewoner.Beeld Saskia De Coster