Direct naar artikelinhoud
ReportageMidden-Oosten

‘Aan het front keek je soms recht het IS-kalifaat in’: Midden-Oosten correspondent Ana van Es neemt afscheid

Ana van Es bracht onder meer verslag uit vanaf de frontlinie in Jemen.Beeld Ana van Es privé

Na vijfenhalf jaar als de Volkskrant-correspondent in het Midden-Oosten neemt Ana van Es afscheid. Ze kijkt terug op een tijd die aanvoelde als een ‘krankzinnig avonturen­boek’, maar ook op oorlogsleed, onveilige situaties en een explosie die dichterbij kwam dan ze voor mogelijk had gehouden. 

De explosie begint met een rommelend geluid dat aanzwelt. Het is dinsdag 4 augustus 2020, een snikhete dag in Beiroet. Ik sta thuis in de badkamer, wil douchen voordat ik naar een etentje ga. Door het open raam trekt het geluid aan. Een straaljager, denk ik. Een straaljager die erg laag overvliegt.

Bám. Een allesverzengende dreun. Het flatgebouw schudt heen en weer. Een luchtaanval? Maar wie zou mijn straat willen bombarderen, in een dichtbevolkte woonwijk? Fuck. Wegwezen hier. Nu. Voordat er meer klappen komen.

In een peignoir, op slippers, ren ik het trappenhuis in. Overal liggen glasscherven. Als ik lager kom, wijst een spoor van bloeddruppels de weg. De kelder in, die is ondergronds, dat voelt nu het veiligst.

“Ze zeggen dat het iets in de haven is”, zegt een buurman die ook naar beneden komt rennen.

Beiroet blijkt niet getroffen door een luchtaanval of bomaanslag. In de haven is een loods vol ammoniumnitraat ontploft, een explosieve chemische stof. Het is een van de zwaarste niet-nucleaire explosies ooit ter wereld. Tot op de dag van vandaag is onduidelijk hoe het ammoniumnitraat tot ontploffing is gekomen. Wel worden meerdere Libanese hoogwaardigheidsbekleders verdacht van betrokkenheid bij de ramp.

We wachten. Het duurt even voordat de sirenes komen, het gehuil, de kakofonie die je verwacht na zo’n ramp. Het duurt ook even voordat de berichtjes binnenkomen van vrienden en kennissen wier huis letterlijk is verpulverd, die gewond zijn, soms ernstig. Onze conciërge heeft zijn been opengehaald aan rondvliegend glas. Vandaar die bloedsporen op de trap.

Ik ga terug naar boven, kleed me aan, prop geld, een laptop en een satelliettelefoon in een rugzak en loop naar buiten. De entree van onze flat blijkt deels weggevaagd. Op straat lopen met bloed besmeurde mensen rond. Het is tijd om de krant te bellen.

Als Midden-Oosten-correspondent voor de Volkskrant deed ik de afgelopen jaren verslag van andermans leed. Dat was mijn werk. Daar werd ik voor betaald. Deze keer, in mijn laatste jaar als correspondent, ben ik van toeschouwer ineens ook even deelnemer geworden. Dit is een verhaal waarin ik letterlijk woon.

Voor een reportage hoef ik deze keer niet ver te reizen. Twee straten achter mijn eigen flat kom ik daags na de klap in huizen waar geen meubelstuk meer heel is. Stoelen, tafels, kasten, zonwering – alles is verworden tot een berg puin. Een koelkast drijft rond in de restanten van wat een dag eerder de keuken was. Geen enkel huis heeft nog ramen. “Vietnam”, zegt een oudere vrouw met een wijds gebaar over straat. “Idlib.”

Kamiran Sadoun maakt een selfie met ‘de Volkskrant’-correspondent Ana van Es. Sadoun werd gearresteerd en mishandeld door Koerdische autoriteiten.Beeld Kamiran Sadoun.

Ik slaap ’s nachts bij vrienden in de bergen. Maar overdag ben ik thuis. Dat is handig met mijn werk. De locatie van mijn huis kan immers niet strategischer, zo midden in het rampgebied. Mijn appartement is niet groot. Ik koos het ooit vanwege het uitzicht: de woonkamer kijkt uit over zee en de havenkranen van Beiroet. De grote schuiframen bungelen nu nog slechts aan een paar schroeven boven de straat. Het glas moet worden verwijderd voordat er slachtoffers vallen.

Mijn huisbazin weet raad. “We dekken alles af met plastic van de UNHCR.”

Plastic van de UNHCR?

Ja, van de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties. Zo handig, je kunt het nu overal krijgen. In mijn buurt zijn inmiddels her en der kraampjes van de UNHCR verrezen en ook van Unicef. Daar delen ze gratis vellen landbouwplastic uit, voor de slachtoffers van de explosie, om voor raamopeningen te hangen. UNHCR-plastic is groot en sterk.

Wacht even.

Ik ken dat plastic. Het is wit met blauwe letters. Je ziet het in elk vluchtelingenkamp. In Libanon. Syrië. Irak. Jemen. Vluchtelingen maken van dat plastic tenten. ’s Zomers zijn die bloedheet en ’s winters lopen ze steevast vol water. Ik ben vaak in zulke tentjes geweest. Op bezoek. Om vluchtelingen te interviewen.

Hier gaat iets mis. Ik ben journalist. Vluchtelingen, dat zijn de mensen over wie ik schrijf. Vluchtelingen zijn de anderen. Toen ik in 2016 Midden-Oosten-correspondent werd voor de Volkskrant, had ik van alles gedacht, maar niet dat ik zelf tussen UNHCR-plastic zou gaan wonen. Ben ik nu zelf een soort vluchteling geworden?

Aan het eind van deze krankzinnige week vergezel ik een team Nederlandse reddingswerkers in de haven van Beiroet. Ik ben een van de eerste getroffenen van de explosie die het reddingsteam spreekt. Met de intonatie waarmee een slimme inlichtingenman een gesprek begint, vraagt een van hen: “Hoe gaat het met jóú?”

Ana van Es.

Ja, hoe gaat het met mij?

Ik mocht voor de krant vijfenhalf jaar lang verslag doen vanuit de Arabische wereld. Omdat er in het Midden-Oosten nogal veel sprake is van oorlog, ben je hier als correspondent automatisch soms ook oorlogsverslaggever, dat krijg je gratis bij de functie.

Toen ik hier begon, was het kalifaat van Islamitische Staat (IS) op zijn hoogtepunt. Een van mijn eerste reportages ging over een IS-aanslag in Irak. Mijn tweede reis was de frontlijn in Libië. Daarna kregen we de strijd tegen IS in de Iraakse miljoenenstad Mosul en in Raqqa in Syrië, de gewezen hoofdstad van het kalifaat.

Steden in puin. Tienduizenden bewoners in vluchtelingenkampen. Ik ging daarnaartoe, soms ingepakt in een kogelwerend vest en een helm. Af en toe stond ik letterlijk aan het front. Soms keek je daarachter recht het kalifaat in, waar mensen woonden, auto’s reden en moskeeën opriepen tot het vrijdaggebed.

Toen IS als grootgrondbezitter niet meer bestond, viel Turkije Noordoost-Syrië binnen, waardoor een nieuwe vluchtelingenstroom ontstond. In Irak, op dat moment in de greep van een tamelijk hoopvol volksprotest, stookte de Amerikaanse president Trump het vuurtje op door de Iraanse generaal Qassem Soleimani te laten liquideren op – je verzint het niet – het vliegveld van de Iraakse hoofdstad Bagdad. Twee oude vijanden – de VS en Iran – staan in Irak recht tegenover elkaar. Dit spanningsveld beheerst tot op de dag van vandaag de regio.

Een nieuw probleem in het Midden-Oosten is armoede. In Libanon, tot voor kort een land waar ook de kinderen van een kruidenier naar een privéschool gingen en buitenlandse vakanties gemeengoed waren, is de munt ingestort. Dat is het gevolg van economisch wanbeheer en bankdirecteuren die piramidespelletjes spelen. De meeste inwoners kunnen de dagelijkse boodschappen inmiddels niet meer betalen. In Syrië eten ze bij gebrek aan beter brood van pastameel. Daar krijg je buikpijn van, maar er is niets anders.

Nederlandse vrienden, passanten, collega’s, abonnees, vragen zelden: hoe is het met de Syriërs? Met de Irakezen? Met Nabil Arbasan, die zijn 24-jarige zoon Akram hoopte terug te vinden in het puin van het winkelcentrum in Bagdad, waar IS de dodelijkste aanslag ooit in Irak pleegde, en wist dat hij alleen maar verkoolde schoenen zou aantreffen?

Met Iman Mohammed Ali uit Jemen, die dacht dat ze 30 was, maar dat niet zeker wist, want ze is nooit op school geweest, met op haar schoot babyzoontje Khattab die doodging van de honger, terwijl ze op loopafstand bivakkeerde van de nieuwste hippe supermarkt in havenstad Aden, de Takamol Hyper, maar niet het geld had om daar iets te kopen?

Hoe gaat het met hen?

Nee. Die vraag krijg ik niet.

Dat begrijp ik en toch wringt het.

Mensen vragen: ‘Hoe gaat het met jou?’ Nog beter: ‘Hoe is het voor jou?’ Als het tegenzit, kijken ze me daarna diep in de ogen en vervolgen, alsof deze vraag volstrekt normaal is: ‘Hoe is het voor jou als vrouw?’ (Mannelijke collega’s in de regio bevestigen: zij krijgen nooit de vraag ‘Hoe is het voor jou als man?’).

Dus, hoe was het voor mij?

Het voelt ongemakkelijk om op te schrijven en u moet het maar niet verder vertellen, want men zou er nog iets van gaan denken. Maar meestal – niet altijd – vond ik mijn werk ontzettend leuk. Midden-Oosten-correspondent is een krankzinnige coming-of-agebaan die ik iedereen gun. Een avonturenboek aan de frontlijn van de wereldgeschiedenis.

Stond ik daar in Mosul, in mijn eerste jaar als correspondent en achteraf bezien zo groen als gras. Het was november 2016 en de eerste bevrijde wijken van Mosul vormden een smalle rand langs het oosten van deze metropool. Soms hielden zich hier nog IS-scherpschutters op, maar je kon je op straat wagen. De bewoners kwamen hun huis uit, voor het eerst sinds de komst van het Iraakse leger. Een meisje knipperde tegen het zonlicht. Ik dacht: die zullen wel uitzinnig van vreugde zijn dat IS hier is verslagen. En dat waren ze inderdaad ook vaak op deze dag in Mosul en tijdens latere bezoeken aan pas heroverde gebieden. Maar dat blijkt niet het hele verhaal.

‘Bevrijding’

Hoe was het onder IS? “Verschrikkelijk slecht”, is steevast het antwoord. Dat verwachtte ik, want hallo, het is IS waar we het hier over hebben. Martelingen, executies en slavernij. Volgende vraag: wanneer werd het slecht? En daar kwam de verrassing: kort geleden pas. Toen de oorlog begon. De oorlog tegen IS.

Een oudere man, die militair bleek te zijn geweest onder dictator Saddam Hoessein, vertelde schroomvallig dat IS heus niet alleen slecht was: hij kreeg in het kalifaat eindelijk zijn pensioen weer uitbetaald. Zulke verhalen hoor ik vaker. Soennitische bewoners werden niet langer mishandeld door sjiitische milities. Handelaren deden gouden zaken toen de ooit door Europese diplomaten getekende grens tussen Syrië en Irak wegviel. Aleppo-Mosul werd een dagretourtje.

Langzaam begon het mij te dagen: IS slaagde aanvankelijk beter in het besturen van een staat dan de echte overheden in Irak en Syrië op dat moment. Het doet niets af aan de misdrijven van de terreurgroep. Maar het verklaart wel waarom de bevolking niet massaal in opstand kwam. Ik kon inpakken met mijn westerse aannames. Wat ik aanzag voor de ‘bevrijding’ van Mosul, was voor de inwoners slechts een zoveelste machtsovername, vol nieuwe onzekerheden.

Een vrouw wacht met haar kinderen op hun vertrek uit het kamp Al Hol.Beeld AFP

De lokroep van het kalifaat is nog niet verstomd. Europese politici verliezen zich in toneelstukjes over het terughalen van een handvol vrouwen en kinderen uit Syrische kampen, maar ik hoor weinig ophef over het monumentale besluit dat het Koerdische bestuur in Syrië in 2020 nam. De Koerden willen de Arabische bevolking niet onnodig tegen zich krijgen. Daarom laten ze tienduizenden IS-gevangenen vrij uit kamp Al Hol. Met vrachtwagens vol worden ze losgelaten in Syrië en over de grens in Irak.

Onder de vrijgelatenen zijn families die toevallig op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats woonden. Maar ook vrouwen zoals de 25-jarige Bushra. Ik spreek haar in mijn laatste jaar als correspondent. “Mag ik eerlijk tegen je zijn?”, vraagt Bushra. “In de tijd van Islamitische Staat was het leven voor ons goed. We hadden het toen beter dan nu. Moge God de overwinning aan de moslims schenken.”

Checkpoints

Het tijdperk waarin je als journalist bij een crisis in het eerste vliegtuig sprong en je bij aankomst door de taxichauffeur liet bijpraten over de veiligheidssituatie, heb ik niet meer meegemaakt. Dat is in deze regio te vaak verkeerd afgelopen. Oorlogsjournalistiek, als je dat zo wilt noemen, begint tegenwoordig achter je bureau, met het benaderen van zo veel mogelijk bronnen met kennis van de plaatselijke situatie.

Op die manier, bellend aan de keukentafel, ontstond in 2018 het plan om met de auto door de frontlijn in Jemen te rijden: vanuit het zuidelijke Aden naar de hoofdstad Sanaa, in handen van Houthi-rebellen en voor journalisten nauwelijks bereikbaar vanwege een luchtblokkade door Saudi-Arabië. Een rit van zeker tien uur door talloze checkpoints waarvan we niet altijd zeker wisten wie die bemanden.

Maar de weg was op dat moment open en Jemenieten gebruikten hem volop. Hij was zo veilig als een weg in Jemen maar kan zijn, bevestigden meerdere contacten. Zolang strijders bij een willekeurige controlepost niet wisten dat er een buitenlander op de achterbank zat, leek er weinig aan de hand. De krant was akkoord en daar ging ik, verstopt onder een nikab, met witte handschoentjes aan zoals Jemenitische vrouwen dragen.

Kippenvel, toen ik op een late avond inderdaad door de bergen Sanaa bereikte. Opluchting toen ook de terugweg weer zonder ongelukken verliep. Een zelfbedachte expeditie naar een gebied dat als moeilijk bereikbaar geldt en waar het journalistieke belang groot is, die ook nog nagenoeg volgens plan wordt uitgevoerd: het maakte deze baan geweldig. 

Als ik na een reis weer vertrek, blijft er bijna altijd iemand achter. Mijn fixer. De fixer is gids, tolk en crisismanager ineen. Hij regelt de benodigde papieren, maakt afspraken, vertaalt interviews, onderhandelt over vrije passage bij controleposten en probeert te voorkomen dat zijn buitenlandse bezoek in zeven sloten tegelijk loopt.

Dat wil overigens niet zeggen dat de correspondent op de achterbank een dutje kan gaan doen. Ik heb gewerkt met fixers en chauffeurs die goed kunnen kaartlezen en de route terdege voorbereiden, maar over het algemeen vragen ze liever ter plekke de weg aan toevallige passanten. In­sjal­lah, als God het wil, loopt dat goed af. Maar voor mij brengt deze werkwijze onnodige risico’s met zich mee. Dat merkte ik op mijn tweede reis als correspondent, naar Libië.

Samen met fotograaf Jeroen Oerlemans was ik een dagje op stap met een apotheker die medicijnen bezorgde in de omgeving van Sirte. De apotheker deed dat drie keer per week. Hij kent dus de weg, veronderstelde ik. Hoe naïef kun je zijn. We zagen aan onze linkerhand in de verte ineens de contouren opdoemen van het Ouagadougou-congresgebouw, op dat moment het hoofdkwartier van IS. De apotheker aarzelde. Welke afslag zou hij eens nemen? “Hier niet linksaf gaan”, zei een strijder in een pick-uptruck zonder nummerborden behulpzaam.

Ana van Es met fotograaf Jeroen Oerlemans op de achterbank en voorin (links) fixer Ahmed Ali Alamine, alias Moodi.

Hahaha, ik krijg er nog de rillingen van. Dat was eens, maar nooit weer. Zoals ik al zei: het is een coming-of-agebaan. Deze Midden-Oosten-correspondent schikte zich daarna in een bestaan als levende TomTom. Bij gebrek aan een recente Michelin-stratengids houd ik een offline elektronisch kaartje binnen handbereik (maps.me voldoet prima). Vervolgens roep ik vanaf de achterbank zo nodig ‘links’, ‘rechts’ en ‘rechtdoor’. Inderdaad, dat voelt tamelijk sneu, maar ja, het is beter dan bijna het kalifaat in rijden.

Een slechte fixer maakt een reis tot een hel. Maar de meeste fixers met wie ik heb gewerkt zijn toegewijde professionals. Dan probeer je hun verjaardag te onthouden, vraag je hoe het met hun vrouw gaat en doe je niet onnodig moeilijk over de betaling. Goede fixers zijn goud waard. Er is niets ergers dan in een onveilig gebied samenwerken met iemand die je nog helemaal niet kent en dan maar zien hoe het afloopt.

Ik krijg zelden de vraag: hoe gaat het met je fixer?

De fixer is niet alleen maar een toeschouwer. Terwijl de westerse verslaggever vertrekt, de eer opstrijkt en zich er vervolgens van kan distantiëren, is het hun land, hun oorlog en hun pijn. Fixers zijn vaak een doelwit, omdat ze journalistiek werk verrichten in landen waar nul persvrijheid geldt. Net als elke Midden-Oosten-correspondent laat ik een slagveld aan fixers achter.

Op mijn laatste reis, in juni 2021 in Noordoost-Syrië, word ik ’s ochtends wakker in een hotel in Raqqa als mijn fixer Kamiran Sadoun blijkt te zijn verdwenen. Ik werk al jaren met Kamiran samen. Hij is niet zomaar een fixer. Volgens de jury van de prestigieuze Kurt Schork Award, die hij onlangs won, zijn de artikelen voor internationale media waaraan hij heeft bijgedragen “een bewijs voor zijn enorme talenten”.

Maar Kamiran, zelf een Syrische Koerd, wordt al maanden lastiggevallen door de Koerdische autoriteiten in Noordoost-Syrië. Een aanhouding op onduidelijke gronden, verhoren, dreigende telefoontjes. Het is duidelijk dat de intimidaties verband houden met zijn werk.

Het Koerdische bestuur in Syrië is niet eenvoudig te duiden. Ze gaan enerzijds prat op mensenrechten en persvrijheid. Als westerse journalist kun je in hun gebied uitstekend werken. Maar achter de schermen zijn andere krachten actief. Op deze ochtend in Raqqa blijkt Kamiran gearresteerd door de Koerdische veiligheidsdienst. Na talloze telefoontjes komt hij vrij, de veters nog uit zijn schoenen. Tijdens zijn arrestatie is hij bedreigd met wapens en mishandeld. Van een aanklacht is geen sprake.

Ik hoop nog steeds dat de autoriteiten in Noordoost-Syrië hem de hand reiken en beterschap beloven. Maar anders was mijn laatste reis als correspondent ook de laatste keer dat Kamiran als fixer kon werken.

Een van mijn fixers is inmiddels dood. Ahmed Ali Alamine, alias Moodi, met wie ik in 2016 in Libië werkte, kwam twee jaar geleden om het leven toen hij voor een lokale omroep verslag deed van een zoveelste oorlog in zijn land. Er is een foto van ons in de auto. We zijn onderweg naar Sirte, over een weg met in de berm overal verroeste autowrakken en verkeersborden die waarschuwen voor overstekende kamelen. We lachen wazig in de camera. Het is raar om die foto nu terug te zien, want van ons vieren in de auto zijn alleen de chauffeur en ikzelf nog in leven.

De fotograaf die toen mee was, Jeroen Oerlemans, is namelijk ook dood. Een paar maanden na onze reis ging hij terug naar Libië in opdracht van Knack. Aan het front in Sirte is Jeroen toen doodgeschoten door IS.

Deze baan heeft kanten die niet leuk zijn. Ik heb meer lijken gezien dan ik kan onthouden. Scènes van mensen die doodgaan zijn in mijn herinnering met elkaar verstrengeld geraakt. Na afloop van een reis dacht ik soms: ik moet hier met iemand over praten. Dat deed ik ook, de krant heeft een traumadeskundige op afroep beschikbaar.

Maar het bleef andermans leed. Niet mijn leed. Niet mijn oorlog. De ellende was aan de anderen. Ik was te gast, toeschouwer, schreef een stukje en ging daarna naar huis. Naar mijn huis in Beiroet, in een wijk waar werkelijk nooit iets gebeurde.

In de dagen na de explosie doet Beiroet denken aan de oorlogsgebieden die ik eerder bezocht. Hoge flats, alle ramen eruit, rammelen als karkassen van staal en beton in de nacht. Tussen het puin wordt nog naar lichamen gezocht. De levenden durven niet in de stad te slapen. Overal is de stroom uitgevallen. Op straat ligt glas, ik hoor het knarsen onder mijn schoenen. Glas onder mijn autobanden. Nog maanden zal ik overal glas horen.

De glazen schuifwand in mijn woonkamer is inmiddels allang weer gerepareerd. Maar veel huizen staan nog steeds in de steigers. Of ze zijn ingepakt in UNHCR-plastic. De blauwe logo’s verbleken langzaam in de zon. Elke ochtend als ik koffie drink is het een van de eerste dingen die ik zie, al een jaar lang. Het plastic dat ik niet wilde hebben, wappert namelijk wel aan het balkon van de overburen. Zij blijven hier, ik vertrek.