Direct naar artikelinhoud
Te weinig mensen weten hoe scheef de wetgeving voor jonge weduwen en weduwnaars in elkaar zit
ColumnHannelore Bedert

Te weinig mensen weten hoe scheef de wetgeving voor jonge weduwen en weduwnaars in elkaar zit

Hannelore Bedert is singer-songwriter en schrijfster.

Tweeënhalf jaar geleden werd ik weduwe. Dat heb ik nooit doodgezwegen. Voor sommigen een vervelende klaagzang, hier gewoon de simpele realiteit. Ik klaag bitter weinig, al zeg ik het zelf. Daar is het leven – no pun intended – te kort voor. Het is wat het is. Om mijn vierendertigste werd ik “jonge weduwe met kinderen”, nadat mijn man stierf aan hartfalen. Las ik vroeger zo’n verhaal, dan liet ik een traantje, om daarna verse koffie in te schenken en de pagina in de krant om te slaan. Een mens weet vaak pas hoe heftig iets is wanneer hij zelf kopje-onder gaat.

Bovenop het verdriet kwam de administratieve rompslomp, een berg papieren die – zelfs voor organisatiefreaks als ik – schrikbarend hoog was. Het gebrek aan heldere informatie was schrijnend, de stroom aan tegenstrijdige antwoorden op mijn vragen, ronduit lachwekkend. Het kastje en de muur ken ik ondertussen als geen ander.

De laatste maanden klop ik op tafel. Omdat te weinig mensen weten hoe scheef de wetgeving voor jonge weduwen en weduwnaars in elkaar zit. Nog steeds moet ik met handen en voeten uitleggen dat de weduwe op leeftijd hier wat verderop in de straat inderdaad een overlevingspensioen ontvangt, maar dat van de jonge weduwen die nog in de zwaarste periode van hun leven zitten – met kleine kinderen, een lening, fulltime werken – wordt verwacht dat ze na twee jaar alles weer onder controle hebben. Het wordt nog net niet luidop gezegd, maar je zorgt best ook snel voor een nieuw lief dat de financiële lasten mee kan dragen. Ach ja, want rouwen, waar zou dat in godsnaam voor nodig zijn?

Midden juli stuurde ik een e-mail naar de premier. Vriendelijk, maar sans gêne. Als er in de politiek schaamteloze beslissingen genomen mogen worden, dan mag de brave burger ook zijn zeg doen. De anonieme beleidsmedewerker die me antwoordde, haalde welgeteld één punt uit mijn betoog en fulmineerde daar wat over. Met onderstreepte woordjes zelfs, het moest niet gekker worden. Het opgestoken wijsvingertje klonk door in elke zin, als was ik een kleuter die terecht werd gewezen. En daarmee was de kous af. Geen verdere reactie.

Ik werk niet minder dan een ander, ik heb twee jonge kinderen groot te brengen en ik wil – in de mate van het mogelijke – nog wat genieten van het leven. Dus me dag in dag uit ergeren aan politiek, daar begin ik niet aan. Er zijn bovendien nog steeds politici die me verrassen, die dichter bij het echte leven staan dan we soms van politici denken, en die beloftes nakomen. Maar in de hoogste regionen zitten politici die klaarblijkelijk denken: die jonge weduwen met al hun irritant verdriet, die worden ooit wel moe. Dan houden ze op met roepen en zijn we ervan af.  

Haha. Dan kennen ze mij nog niet.