Direct naar artikelinhoud
Onderzoek van De MorgenIslamitische Staat

Hoe de IS-genocide op jezidi’s de positie van de vrouw heeft veranderd. ‘Nu ben ik de kostwinner’

Filouz Ibrahim werd tapijtweefster: 'Ik had nog nooit iets gebreid.'Beeld Bruno Struys

Zeven jaar nadat IS de genocide op jezidi’s begon, blijven de jezidi-vrouwen niet bij de pakken zitten. Dat zij nu de kostwinner zijn, was vroeger ondenkbaar. Ook al is het uit noodzaak.

en

‘Geef mij maar het allermoeilijkste werk.” Dat was het eerste wat Filouz Ibrahim tegen de instructeur zei. De 50-jarige jezidische vrouw wilde bezig blijven, haar gedachten verzetten, niet meer de hele tijd aan haar overleden zoon denken. De kans om opgeleid te worden als tapijtwever greep ze dan ook met beide handen aan. Op dag één ritste ze de tent achter zich dicht en liep ze vol goede moed de kilometers naar de tapijtfabriek bij het Khanke-kamp in Iraaks-Koerdistan.

Zittend achter een weefmachine vertelt ze haar verhaal. Net als andere jezidi’s begint ze bij 3 augustus 2014: de start van de genocide door IS op haar volk. “Toen Daesh eraan kwam, zijn we met de hele familie naar de berg Sinjar gevlucht. Dertien dagen zaten we er, met amper eten en water. Eigenlijk is het een wonder dat we het overleefd hebben.”

Via Syrië konden ze uiteindelijk naar het Koerdische deel van Irak vluchten. Maar Filouz was nog niet in het kamp neergestreken of haar zoon vertrok weer richting de berg. “Hij wilde tegen IS vechten, net als veel andere jezidi-mannen. Ik was zo bang. Stel dat hem wat zou overkomen? Stel dat hij alsnog zou worden gedood door IS?”

Na een paar maanden in de bergen te hebben gestreden, werd hij opgehaald met een helikopter en keerde hij ongeschonden terug. Even later sloeg het noodlot toch toe. Toen haar zoon met een vriend op pad was, crashte de auto waarin ze zaten. Hij was op slag dood. “Iedere dag ging ik naar zijn graf, de hele dag door dacht ik aan hem. Ik was ontroostbaar, jarenlang.”

Een jezidi-vrouw aan de slag in de tapijtweverij bij het Khanke-kamp.Beeld Bruno Struys

Naast het verdriet zorgde de dood van haar zoon ook nog voor een ander probleem. De man van Filouz is invalide. Haar enige zoon was de kostwinner. “Sinds de genocide wonen we in een tentje buiten het officiële kamp. Hierdoor lopen we financiële bijstand en goederen van de regering en ngo’s grotendeels mis. En werk voor vrouwen zoals ik is er amper. Ik had nog nooit iets gebreid, laat staan een tapijt gemaakt.”

Op een dag vroeg een kennis of ze interesse had in een cursus tapijtweven. Filouz zei volmondig ja. Nu werkt ze bijna dagelijks in het atelier. De ene keer werkt ze twee maanden aan een patroon, de andere keer maar een week of twee. Haar beste werk? Een geweven portret van een overleden peshmergastrijder – een eerbetoon aan haar overleden zoon.

Armoede

De tapijtfabriek zit in het centrum van de stichting Free Yezidi. De eenentwintig vrouwen die er werken zijn ‘survivors’, overlevenden van de genocide door IS. Na een weef- en ondernemingscursus van een paar maanden verkopen ze nu hun tapijten, dekens, tassen en ander handwerk.

Het is een van de manieren om de werkgelegenheid te vergroten en het ondernemerschap van vrouwen in de kampen te stimuleren. In het noorden van Irak is de werkloosheid torenhoog, met name onder de gevluchte jezidi’s die al zeven jaar in de kampen wonen. Momenteel zijn dat er nog 260.000, hoewel het totale aantal veel hoger is, want de meeste ontheemden wonen in tenten en krotten buiten de officiële kampen.

Naast de tapijtfabriek zit een kersverse bakkerij waar alleen maar jezidi-vrouwen werken. Zesennegentig vrouwen hebben er training gekregen, ook over het financiële luik. Een van hen is Amira, een 25-jarige vrouw. “In Sinjar ging ik naar school, en was ik van plan om een studie verpleegkunde te volgen. Mijn droom was om verpleegster te worden in het ziekenhuis”, zegt ze, met in haar ene hand een mixer en in de andere een pak meel. “Maar toen kwam IS, belandde ik in het kamp, kon ik niet meer naar school en werd ik hierdoor op geen enkele opleiding toegelaten. Werk kon ik ook al niet vinden.”

Amira (l.) en Fahima (m.) volgen een bakkers­opleiding: ‘We kletsen wat af. Het lijkt af en toe net een therapie­sessie.’Beeld Bruno Struys

IS vermoordde haar vader en nam haar zussen tot slaaf. Na een jaar werden ze bevrijd. “Veel jezidi’s in het kamp hebben iets soortgelijks meegemaakt – iedereen heeft wel een familielid, vriend of kennis die nog wordt vermist, die werd vermoord of die door IS als slaaf werd verkocht. Dat is geestelijk al zwaar genoeg, en dan leef je ook nog eens in slechte omstandigheden in een kamp.”

Bakken had ze nog nooit gedaan, op een paar ovengerechten na. Toch was ze direct enthousiast over de opleiding banketbakken. “Eerlijk is eerlijk: ik wilde gewoon weg uit de tent, voor wat voor werk dan ook”, lacht ze, en veegt haar handen af aan het schort. Het deeg wordt in bolletjes verdeeld, platgemaakt en gaat vervolgens de oven in.

Ook haar collega is blij met deze kans. “In de tent is het of te heet of te koud. Logisch dat ik altijd ziek ben. Hier in de bakkerij is het lekker koel, de mensen zijn er aardig en we leren iets”, zegt Fahima.

Net als Amira woont ze in het Khanke-kamp even verderop. Vanuit het raam van de bakkerij kun je de rijen tenten zien. Binnenkort wordt er naast de bakkerij ook een café geopend. Fahima en Amira hopen dat ze snel aan de slag kunnen.

“Niet alleen voor de klanten, maar ook voor de collega’s”, legt Fahima uit. “We hebben allemaal veel meegemaakt, zitten in hetzelfde schuitje. We kletsen heel wat af tijdens het bakken. Het lijkt af en toe net een therapiesessie.”

Emancipatie en traumaverwerking

Voor de vrouwen in de tapijtfabriek en de bakkerij is dit hun eerste baan. Voor de genocide waren ze huisvrouw of zaten ze nog op school. In Sinjar hadden de meeste jezidische families een stuk grond waar ze dieren hielden en hun eigen eten op verbouwden. Hun vaders, mannen en zonen zorgden voor het inkomen.

Deze rolverdeling veranderde door de massale vlucht naar Iraaks-Koerdistan, vaak uit bittere noodzaak. “Veel vrouwen hier hebben geen man of kinderen meer. Die werden massaal door IS vermoord of gekidnapt. Ze hadden dus geen andere keuze dan een baan te zoeken, want er moet toch eten op de plank komen,” vertelt Filouz.

Voor de genocide vormden de jezidi’s een gesloten, ietwat conservatieve gemeenschap. Meisjes traden er vroeg in het huwelijk, doorleren was voor hen niet vanzelfsprekend, en ze hadden zelden een baan buitenshuis. “Voorheen zag je jezidische vrouwen nooit werken in bakkerijen, winkels en restaurants. Nu zie je ze overal”, vertelt Faeza Elyas.

Faeza Elyas: 'Ik ben de kostwinner.'Beeld Bruno Struys

Faeza komt zelf uit Sinjar, maar verhuisde vijftien jaar geleden al naar Iraaks-Koerdistan, voor de genocide dus. Momenteel heeft ze een eigen atelier in Sharya, waar ze feestjurken verkoopt. Gouden zoomlinten en gekleurde pailletten blinken in het binnenvallend zonlicht.

Begonnen met slechts een oude naaimachine en een paar lappen stof, wist ze een succesvol bedrijfje op te zetten. “In Sinjar hadden we een familieboerderij. Samen met mijn zus begon ik met het naaien van kleding voor familieleden en vrienden. Ik kom van ver.”

Het is cynisch, maar de genocide heeft de plaats van de vrouw in de jezidi-gemeenschap verbeterd, ook voor vrouwen die zelf geen rechtstreeks slachtoffer waren. Hoe kijken jezidische mannen tegen deze vrouwenemancipatie aan? Volgens Faeza emanciperen ze met de vrouwen mee. “Mijn man werkt ook niet. Hij heeft een probleem met zijn vingers, kan ze nauwelijks nog bewegen. Ik ben de kostwinner”, zegt ze, niet zonder trots.

De vrouwen in de tapijtfabriek en de bakkerij hopen ook ooit een eigen onderneming te kunnen starten. In de tapijtfabriek zijn ze er al mee begonnen. Terwijl de vrouwen aanvankelijk een vast salaris van 300 dollar (zo’n 250 euro, red.) per maand kregen, worden ze nu betaald per verkocht product. Op ieder handgemaakt item zit een kaartje met daarop een nummer en initialen. Het volledige bedrag van ieder tapijt, kleed of tasje gaat naar de vrouw die het heeft gemaakt. De Free Yezidi-stichting zoekt nu naar manieren om de spullen te exporteren, maar dat is kostelijk.

Aan het einde van de dag pakt Filouz een paar tapijten uit de kast. Een bruine, een geblokte en een gestreepte, allemaal door haar gemaakt. Met een zwierige zwaai legt ze de stukken op de grond. Het tapijt met daarop een peshmerga is inmiddels verkocht. Momenteel werkt Filouz aan een weefpatroon waarop een kind te midden van een kerk, moskee en jezidische tempel staat. “Een vredesportret”, zegt ze. “Want jezidi’s willen niets liever dan een normaal, veilig en vreedzaam bestaan.”

Dit onderzoek kwam tot stand dankzij de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

Woensdag in aflevering 4 (slot): Het Iraaks onderzoeksteam naar de genocide: “Per EU-land hebben we meerdere dossiers tegen daders.”