Direct naar artikelinhoud
InterviewIne Beyen

‘Ik werk samen met de mannen van Sporza, maar ik heb geen klachten over macho­ gedrag’

‘Het heeft vijf jaar geduurd voor Serge en ik een koppel werden. Ja, hij heeft er zijn best voor moeten doen.’Beeld BELGA

Karl Vannieuwkerke boent op dit eigenste moment zijn tafel op, maar laat u niets wijsmaken: het is Ine Beyen (34) – vroeger profrenster, nu reporter – die Vive le vélo glans zal geven. Het gezellige wieleronderonsje van de openbare omroep kreeg tijdens de Tour slechts één luttele week zendtijd – bedankt, Koning Voetbal – maar is nu terug ter ere van het honderdste (!) WK wielrennen, dat ook nog eens in eigen land wordt verreden. Terwijl haar man, ex-renner Serge Pauwels (37), de Belgische renners begeleidt en bijstaat, staat Ine voor de camera, waar ze thuis is.

Wanneer ik aankom in De Haan, op een baan die één bos verwijderd ligt van de Noordzee, gesticuleert Ine Beyen tegen haar telefoon. Intussen maait ze het gras, maakt ze een zwierige bocht met de bakfiets, danst ze de woonkamer schoon, en verdenk ik er haar bovendien van om op de achtergrond bezig te zijn met een vredesplan voor Israël en Palestina. Haar agenda is een telefoonboek, maar helemaal bovenaan staat momenteel één item, fluogeel gemarkeerd: dat magische honderdste WK.

Ine Beyen: “Een WK blijft iets bijzonders: een renner is het niet gewend om voor de kleuren van zijn land te rijden, dat tenue aantrekken heeft iets speciaals. Ik heb het als junior een keer mogen meemaken. De sfeer is ook top: je gaat al een week op voorhand in afzondering met het team, je traint samen, er is veel persbelangstelling... Dat het WK net nu in eigen land, in Leuven, plaatsvindt, is smullen.”

Wat staat er zoal op je programma?

Beyen: “Ik maak reportages over mensen uit de entourage van profrenners: hoe beleven zij het WK? En ik probeer voormalig wereldkampioen Paolo Bettini nog te strikken voor een ritje in de Vlaamse Ardennen.”

Een WK heeft nog een extra vleugje magie voor jou: het is dáár dat jij en Serge elkaar hebben leren kennen. In 2004 in Verona, de stad van Romeo en Julia.

Beyen: “Wij hadden toen allebei een lief, we werden gewoon vrienden: zo romantisch was het dus niet in de stad van Romeo en Julia (lacht). Het heeft vijf jaar geduurd voor we een koppel werden. Hij heeft er zijn best voor moeten doen, ja. Toen we allebei een tijdje single waren, is Serge als verrassing eens speciaal vanuit Antwerpen naar hier gefietst. Mag ik dat een move noemen? Alleszins: het werkte wel.”

Dat was in 2009. Is het toeval dat hij dat jaar in de Giro zo’n puike prestatie leverde?

Beyen: “Zéker niet, het is een natuurlijke wetmatigheid dat een coureur beter presteert wanneer hij verliefd is, of vader wordt. Wout van Aert had het ook vorig jaar: de geboorte van zijn zoontje Georges gaf hem vleugels.

“In 2015, het jaar dat onze eerste dochter Odile geboren werd, reed Serge een fantastische Tour. Misschien wel de beste uit zijn carrière.”

Ik vermoed dat hij als toprenner niet vaak moest opstaan om de papfles te geven?

Beyen: “Nee, dat deed ik helemaal alleen. Toen we aan kinderen begonnen, heb ik mijn profcarrière stopgezet.”

Kan een topsporter, die een in se egoïstisch bestaan leidt, toch een attente, romantische echtgenoot zijn?

Beyen: “Ba nee hè, hij was altijd weg: veel zagen we elkaar niet. En als hij er was, begon hij niet opeens klusjes op te knappen of zo. Ex-ploegmaat Jan Bakelants zei eens dat hij zich bij thuiskomst een vreemde voelt in zijn eigen huishouden: dat is de nagel op de kop. Als een renner weg is van huis, leeft hij op hotel en wordt hij bediend. Thuis komt hij terecht in een voor hem ongewoon ritme: dán eten, dán de kindjes naar school. Voor ons was het ook raar als Serge thuiskwam: dan zat daar opeens iemand extra aan tafel. En tegen de tijd dat we aan hem gewend waren, was hij weer weg.

“Maar ik zeg dat zonder bitterheid of spijt: het was een levensstijl als een andere, en voor ons was dat normaal. Wij hebben het altijd góéd gehad samen. Ik ging ook voortdurend mee naar zijn koersen, samen met de kindjes op de hort. Geen enkele vriendin begreep dat ik er zoveel voor over had om hem één of twee minuten te zien (lachje). Maar ik vond dat geweldige tijden. Ik was, in proper West-Vlaams, aan het tjolen: aangenaam dolen zonder dat ik wist waar ik elke week zou terechtkomen, met m’n dochters op de arm.”

Hoe belangrijk ben jij geweest voor zijn carrière?

Beyen: “Serge zegt altijd dat wij ‘een samenwerkende vennootschap’ waren (lacht). Hij had er nóód aan dat ik er was met de kinderen: je kon hem geen drie weken in de Tour steken zonder iemand te zien, want dan ging hij kapot.”

Jij cijferde jezelf helemaal weg voor zijn carrière.

Beyen: “Misschien, ja. Maar als ik ook was gaan werken, wat hadden we dan nog aan elkaar gehad? Nee, ik heb nooit getwijfeld over mijn beslissing.”

'Ik werk samen met de mannen van Sporza, maar ik heb geen klachten over macho­ gedrag. Zeker de jonge garde is goed bezig.'Beeld Marco Mertens

SPORZA-MACHO’S

Hoe ben jij destijds verliefd geworden op de koers?

Beyen: “Als kind was ik door sport bezeten. Noem een sport en ik heb ze beoefend, van ballet tot judo. Daarnaast deed ik ook nog muziekschool, tekenschool... Ik móét met vijf dingen tegelijk bezig zijn, nog altijd. Ik ben volstrekt niet in staat om in de zetel te zitten.

“Toen ik een tiener was, koerste mijn papa, een kinesist, in de bond van de medici. Toen ook mijn zus begon te koersen, zei ik nog: ‘Dat doe ik nooit aan, zo’n vuile koersbroek!’ (lacht) Niet zoveel later kwamen er een hoop jonge gasten en meisjes bij ons in de praktijk trainen. We werden vrienden en door hen ben ik erin gerold. Stond ik daar, in die vuile koersbroek.”

Wat voor renner was je? Ik hoor: niet de beste klimmer.

Beyen: “Nee, glooiend was al steil genoeg (lacht). Maar in functie van de ploeg rijden, tegen de wind op kop sleuren, dat kon ik wél. Ik was ook erg communicatief: ik was een soort doorgeefluik, de brug tussen de coach en de rensters.

“Eigenlijk was het nooit de bedoeling om serieus te koersen, hoor. Ik had pas door dat ik een redelijk niveau haalde toen ik bij de nationale ploeg terechtkwam.”

Zomaar even?

Beyen: “Goh ja… Hoeveel meisjes waren er serieus met koers bezig in die tijd? Niet zoveel, hoor. Op Belgisch niveau behoorde ik tot de top: ik was één van de pakweg vijf vrouwen die er hun brood mee verdienden. Maar op internationaal niveau kon ik niet veel meer dan gewoon meerijden.

“Als mensen vroegen wat voor werk ik deed, antwoordde ik: ‘Profwielrenster.’ ‘Ja oké, maar wat doe je daarnáást?’ (lachje) Zelfs mijn familie kon niet begrijpen dat ik niet naar een feest kon komen omdat ik een koers moest rijden. Ik ben van de generatie van Marianne Vos (drievoudig wereldkampioene op de weg, red.). Het is mede dankzij haar dat het dameswielrennen enorm aan populariteit heeft gewonnen. In het beste geval heb ik dus een soort voortrekkersrol op me genomen (lachje).

De koers is altijd al een mannenbastion geweest. Begint dat stilaan te veranderen?

Beyen: “Toch wel. Intussen merk je dat de mannelijke profs ons appreciëren en zelfs bewonderen, zeker als ze mee gaan trainen met een renster als Annemiek van Vleuten en vervolgens op hun donder krijgen. Mark Cavendish tweette onlangs nog vol lof over Marianne Vos: ik vind het belangrijk dat kampioenen zoals hij hun steun uiten.

“Er verandert van alles. Coaches en ploegleiders zijn nu soms vrouwen. Aan het hoofd van Belgian Cycling staat voor het eerst een vrouw, Nathalie Clauwaert. Er beweegt wat. Maar is dat niet in elke sport zo? Toevallig werk ik momenteel mee aan een tv-programma van Ruben Van Gucht: Topsportvrouwen, dat volgend voorjaar op antenne komt. Daarin hebben atletes als Nina Derwael, Jolien D’hoore en Elise Mertens het over de offers die ze moeten brengen, en over de ongelijkheid in topsport.”

De laatste weken is er veel gepraat over het seksistische machobolwerk dat de Sporza-redactie zou zijn.

Beyen: “Ik kom daar vaak en werk met die mannen samen, maar ik heb geen klachten. Natuurlijk zullen daar oude macho’s rondlopen. Maar zeker de jongere generatie is volgens mij heel goed bezig. Als ik aan mijn items werk, dan doe ík de research en kies ík de onderwerpen: ik voel me zeer gewaardeerd.”

Tussen haakjes: gaat een job in de media gepaard met een enorme toename van mannelijke aandacht?

Beyen: “Ik krijg weleens een complimentje, genre ‘je ziet er goed uit’. Dat is niet erg: ik zal het erger vinden als op een dag niemand dat nog zegt (lacht).”

ZONDER ETEN IN BED

Deze zomer kwam de psychologische tol van topsport vaak ter sprake, met getuigenissen van onder meer Simone Biles en Naomi Osaka. Jij en Serge maken een podcast over dat thema: Je eigen koers.

Beyen (knikt): “Waanzinnig interessant, zeker omdat niet iedere jonge renner zich op mentale begeleiding kan beroepen. We maken de podcast samen met psycholoog Pieterjan Kempynck, omdat hij degene was naar wie Serge tijdens zijn carrière belde als hij daar nood aan had. In moeilijke momenten kon het deugd doen om eens iemand buiten de koers te horen.”

Kan Serge makkelijk zijn emoties uiten?

Beyen (lachje): “Zoals elke man, zeker? Ik kan alles aan zijn gezicht aflezen, en als ik doorvraag, dan vertelt hij over wat hem dwarszit. Maar hij zal hier niet hele dagen liggen te huilen.

“Weet je, professionele hulp inroepen kan louterend zijn. Ik ben zelf ook af en toe met iemand gaan praten tijdens mijn carrière als wielrenster.”

‘Koersen is gevaarlijk, hè. De dag dat ik ermee stopte, was de mooiste dag van mijn moeders leven.’Beeld Marco Mertens

Waarover praat je dan?

Beyen (twijfelt): “Vooral voeding was een issue. Ik was er té fel mee bezig, op het randje van het gevaarlijke af. Ik at gewoon te weinig. Plots had ik een fobie voor koolhydraten. Op den duur kon ik nergens meer gaan eten: dan zouden de mensen zien hoe weinig ik nog at. Het werd, bovenop een lichamelijke, ook een sociale beperking.

“Ik denk dat ik geluk had dat ik toevallig een vrouw als ploegleidster had. Ik vermoed dat zij daar gevoeliger voor was dan haar mannelijke collega’s, en zij sprak mij erover aan.”

Wilde je alleen je prestaties opkrikken, of zat je lichaamsbeeld er ook voor iets tussen?

Beyen: “Het was alles in één. Het was gewoon fóút: als je niet meer ongesteld wordt, dan moet er normaal gezien een belletje gaan rinkelen. Maar op dat moment, in het laatste jaar van mijn profcarrière, toen ik 26 was, zat ik alleen met dat fietsen in mijn hoofd. Ik ging dat jaar sowieso stoppen, maar ik heb het nog een maand of twee, drie eerder voor bekeken gehouden. Ik had vaak slokdarmontstekingen, waardoor ik moeilijk sliep: platliggen lukte niet meer. Mijn lichaam werkte me in alles tegen.

“Voor de duidelijkheid: het was nog geen anorexia of boulimie – ze waren er net op tijd bij. En ik kan niet overgeven (lachje). Stress speelde een grote rol, denk ik. Ik wrong mijn lichaam volledig uit.”

Kon je je gewoontes zomaar van de ene dag op de andere aanpassen?

Beyen: “Nee. Toen ik stopte met koersen, wilden wij aan kinderen beginnen. Maar toen heb ik een miskraam gekregen… Dat had naar alle waarschijnlijkheid niets met mijn eetgewoontes te maken – het overkomt zoveel vrouwen – maar ik voelde me schuldig en dacht dat mijn lichaam me een teken gaf! Tóén heb ik de klik gemaakt.”

In het programma De tijd van ons leven, waarin Élodie Ouédraogo en Otto-Jan Ham zich proberen klaar te stomen voor het WK tijdrijden, zie je hoe moeilijk het is voor gewone stervelingen om hun lichaam te temmen.

Beyen: “Leuk programma, hè? En daarin zie je dat inderdaad heel goed: in de eerste aflevering had Otto-Jan Ham al ruzie met zijn vrouw vanwege zijn nieuwe voedingsgewoonten – ik schrik daar niet van. Weet je wat het is? Hoe braaf je ook je trainingsschema volgt – als ik 50 kilometer moest fietsen, was er geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om na 49 kilometer te stoppen – toch heb je geen vat op je resultaten. Maar je hebt wél vat op hoeveel eten je in je mond stopt. Het heeft met controle te maken. En alle topsporters zijn in zekere zin toch controlefreaks en perfectionisten?

“Je leert je lichaam kennen als je aan topsport doet. Maar je leert het ook te negeren. Als ik in mijn laatste jaar een paar koersen na elkaar reed, kon ik de dag erna niet meer platliggen van de pijn. Als ik daar nu op terugkijk, denk ik: fuck, Ine, waarom stopte je dan niet gewoon? Maar een dag later zat ik alweer op mijn fiets.”

Ik kan me moeilijk in die mindset van zelfpijniging verplaatsen. Ik vraag mij dan domweg af: waarom?

Beyen: “Daar ging het in onze podcast over: waarom doe je wat je doet? In mijn geval: ben ik uit mezelf beginnen te koersen, of deed ik dat omdat mijn pa het ook deed? Ik ben er zeker van dat het mijn keuze was. Serge ook: hij komt uit een familie die niets met koers te maken had. Maar de vraag is universeel: waarom ben jij journalist geworden? Na die aflevering kregen we een reactie van een truckchauffeur die zichzelf in ons verhaal herkende. Dat is toch mooi?”

Wat bezorgde je als wielrenster de meeste stress?

Beyen: “Raar maar waar: de druk om niet ziek te mogen worden. Ik was zó blij dat ik, nadat ik gestopt was, eindelijk eens een kriebel in mijn keel mocht voelen zonder in paniek te moeten schieten. Elke seconde van de dag je lichaam verzorgen, dat is niet gezond.

“Ik heb daar nu wél een evenwicht in gevonden. Als de kinderen naar de frituur willen, dan gaan we. En ze eten ook snoep. Wij zijn een gemiddeld gezin: niet overdreven gezond, niet overdreven ongezond.”

Wanneer was het voor jou goed genoeg?

Beyen: “Mijn laatste koers in België heb ik gewonnen: Serge is toen komen kijken, in Kontich. Maar had ik, toen ik voor de allerlaatste keer van mijn fiets stapte, het gevoel: de cirkel is rond, ik heb het toch maar mooi gedaan? Nee. Ik denk zelfs niet dat ik ooit één koers heb gereden waarbij ik dacht: nu ben ik écht tevreden over wat ik gedaan heb. Typisch.”

Was het ’t dan wel waard?

Beyen: “Zeker, ik doe het allemaal (knipt met de vingers) zó opnieuw! Er is niks in mijn leven dat ik zou veranderen.”

‘Het is een natuurlijke wetmatigheid dat een coureur beter presteert wanneer hij verliefd is, of vader wordt.’Beeld Marco Mertens

ZWART GAT

Dit WK zet je je in voor Kom Op Tegen Kanker. Je wil er mee voor zorgen dat dit het eerste volledig rookvrije WK wordt. Heb je zelf ooit gerookt?

Beyen: “Nooit. Ik was vroeger bij de scouts en op kamp zaten er een paar te paffen. ‘Ine, hou zo’n sigaret nu eens gewoon vást.’ Dat is het verst dat ik ben gegaan: dat stokje tussen duim en wijsvinger houden als een vuile onderbroek (lacht).

“Mensen vragen me vaak of ik niet het gevoel heb dat ik iets gemist heb. Maar: néé, helemaal niet. Oké, ik kon niet naar het honderddagenfeest in het zesde middelbaar: ik moest trainen. En ook aan de unief was ik er niet altijd bij. Maar ik vond het héérlijk om met mijn sport bezig te zijn. Ik zou zelfs graag hebben dat mijn dochters ’t ook doen. Niet dat ik van hen verwacht dat ze enig niveau halen, maar ik vind het belangrijk om hen zelfdiscipline bij te brengen.”

Zei jij onlangs niet dat je liever níét zou hebben dat Odile en Marcelle zouden koersen?

Beyen: “Koersen is gevaarlijk, hè. De dag dat ik ermee stopte, was de mooiste dag van mijn moeders leven. Haar ongerustheid was, toegegeven, niet geheel onterecht: toen ik 18 was, ben ik heel zwaar ten val gekomen. Wat zeg ik: ten val gebrácht – daar is nog een proces van gekomen. De renster voor mij ging opeens hard in de remmen, zodat ik tegen de borduur werd gekwakt. Resultaat: tanden kwijt, zware hersenschudding, een week in het ziekenhuis. Ik zat toen in het zesde middelbaar en het enige voordeel was dat ik mijn examens niet hoefde te doen.”

Ook Serge maakte weleens intiem kennis met het asfalt.

Beyen: “Hij heeft zijn twee ellebogen gebroken, zijn heup... Ik zie hem nog versuft tegen een rots zitten in Sanremo. Dan lig ik als een huilend balletje voor de televisie (lachje). Naar zijn afdalingen in de Tour heb ik nóóit gekeken.”

Heeft hij het maximum uit zijn carrière gehaald?

Beyen: “Dat denk ik wel. Serge was van nature niet het grootste talent. Maar zijn karakter was wel zo sterk dat hij mooie resultaten heeft gehaald – élke dag van het jaar was hij met zijn vak bezig.”

Wat is er veranderd sinds Serge gestopt is met koersen?

Beyen: “Hij heeft een biljarttafel in zijn kot in de tuin gezet (lacht). Nee, omdat hij gestopt is tijdens corona hebben we veel tijd met de familie kunnen doorbrengen. Hij is niet meer te gast in eigen huis. Hij weet intussen dat de vuilnisbakken op maandag buitengezet moeten worden. Daar dénkt hij soms zelfs aan.”

Doet hij veel in het huishouden?

Beyen: “Neen. Wij wonen hier nu zes jaar en vorige week vroeg hij voor het eerst waar de stofzuiger stond. Om zijn auto te kuisen (lacht).

“Deze zomer waren de rollen voor het eerst omgedraaid. Ik zat een week in Frankrijk voor Vive le vélo en hij bleef bij de kinderen. Ik was blij dat het máár een week was. Ik denk dat hij honderd keer heeft gebeld: ‘Wat moet ik nu doen?’ (lacht) Maar eigenlijk heeft hij dat goed gedaan. Het kan niet simpel zijn voor een topsporter om je van de ene dag op de andere aan te passen aan een doordeweeks bestaan. Ik was daar bang voor toen hij ging stoppen – wat met dat fameuze zwarte gat? Maar hij is er gelukkig niet in gevallen.”

Wat is Serges meest onhebbelijke eigenschap?

Beyen: “Zijn koppigheid. Die heeft hij doorgegeven aan Odile: krek dezelfde, die twee. Ze zijn ook rustiger, terwijl het voor mij altijd flink vooruit mag gaan (lachje).”

Dat zie je aan je interviewstijl: je bent altijd in beweging, en doet graag een activiteit terwijl je de pieren uit de neus van je gesprekspartner vraagt.

Beyen: “Ik doe zoals gezegd nooit één ding tegelijk, waardoor ik soms ontplof. Mijn moeder zegt altijd dat ik tot rust moet komen, maar dat blijkt haast onmogelijk. Het enige moment dat het lukt, is wanneer ik ga lopen of fietsen.”

Ex-renner Bram Tankink zei eens: ‘Vrijheid is waar fietsen voor bedoeld is. Dan is de fiets geen vervoermiddel, maar een verblijfplaats.’

Beyen: “Mooi, hè? En toch ontzeg ik het mezelf soms om te gaan. Zo dom. Maar áls ik weg ben, laat ik mijn gsm thuis en geniet ik. Dan kan ik eens écht ademhalen.”

Vind je ook rust in je werk?

Beyen: “O, ja! Ik doe dat zó graag. Mensen dachten altijd dat ik als rennersvrouw een luxeleven leidde: de hele dag met m’n voeten omhoog en een cocktail in de hand. Maar het was zwaar en repetitief, hoe graag ik het ook deed. Wat ik nu doe, is léúk.

“Eigenlijk heb ik geluk gehad. Ik ben topsporter geweest, heb mogen lesgegeven, kon volop mama zijn. Veel meer dan een opoffering was dat een verrijking. Misschien heb ik tóén wel de mooiste momenten van mijn leven beleefd, tjolend met mijn dochters, aan de kant van de weg bij één of andere koers (lacht).”

Wat is de meest memorabele ervaring of ontmoeting die je al meemaakte met een microfoon in de hand?

Beyen: “De ontmoeting met de ouders van Tour-winnaar Tadej Pogacar, tijdens de afgelopen Ronde van Frankrijk. We hadden de ochtend van de laatste uitzending nog geen item, dus ik belde zijn mama. Zij begon aan de telefoon te huilen omdat ze in een park in Parijs zaten en niet meer aan de Champs-Élysées raakten: hun dochter was vergeten om een covidtest te laten afnemen. Ik heb beloofd dat wij dat in orde zouden brengen. We zijn naar hen gereden – ik ben letterlijk met de cameraman in de koffer gedoken, om plaats te maken op de achterbank – en hebben hen naar een testcentrum gebracht. We raakten nét op de tijd aan de aankomst. Ze waren zó dankbaar. Dat zijn toch de mooiste momenten?”

Waar liggen je ambities nog?

Beyen: “Ik zou graag eens een docureeks maken. En een studioprogramma presenteren.”

Als Karl Vannieuwkerke binnen x-aantal jaar wordt losgewrikt van zijn tafel en ze vragen jou...

Beyen (lacht): “Maar wie gaat er dan op de kindjes letten? Ik ben nú al zenuwachtig omdat ik volgend jaar niet één, maar drie weken in Frankrijk zal zitten voor de Tour. Hoe kan ik zo lang van hen wegblijven? Maar goed, intussen weet ik gelukkig: voor alles bestaat een oplossing.”

Binnen de kortste keren zullen we Serge kunnen bellen?

Beyen: “Hij lacht er nu al soms mee dat hij ‘de man van’ aan het worden is. Maar hij is daar blij mee. ‘Sjoeke’, zegt hij dan, ‘ik ben fier op jou.’ Een echte Romeo, dan toch.”

Vive le vélo: WK, Eén

© Humo