Direct naar artikelinhoud
InterviewBoeken

Ann De Craemer getuigt in ‘Hersenorkaan’ over haar depressie: ‘Ik heb lang verzwegen hoe slecht het met me ging’

Ann De Craemer: 'De vinger leggen op oorzaken is het moeilijkste wat er is bij depressies.'Beeld Thomas Nolf

In Hersenorkaan kijkt Ann De Craemer in de peilloze diepte van haar depressie. Verdrongen liefdesverdriet en verzengende ambitie vormden een gevaarlijke cocktail. ‘Als ik me nu slecht voel, grijp ik sneller in. Ik geef mezelf een schop onder de kont.’  

“Het was mijn grote jeugddroom om dokter te worden. Maar mijn wiskundekennis bleek te belabberd. Toch jeukt het nog altijd. Want als schrijver ben je maar quantité négligeable en ­uiterst vervangbaar”, zegt Ann De Craemer schamper. “Terwijl dokter een levensbelangrijk én dienstbaar beroep is, in coronatijden meer dan ooit.”

Precies daarom wil De Craemer met Hersen­orkaan, haar memoir over haar onverhoedse depressie, totale opening van zaken geven. “Tonen hoe het er echt in je ziel en lijf aan toegaat als je op de bodem zit”, benadrukt ze. “Om een statement te maken, zodat ik misschien mensen kan helpen. Want dat blijft er wel inzitten.”

We zijn neergestreken in de Monopole, een van de laatste ‘authentieke’ Gentse stationscafés, waar de bejaarde eigenares op haar pantoffels de tapkraan bestiert en Radio 2 nostalgische eighties-hits door de krakende boxen stuwt. De Craemer vindt het er heerlijk, maar oogt wat nerveus en lijkt op haar qui-vive.

“Logisch”, zegt ze bij een koffie. “Dit is het eerste gesprek over mijn boek, en het is zeven jaar geleden dat ik iets literairs afleverde.” De Craemer, die in haar prozadebuut Vurige tong (2011) op virulente wijze het katholieke geloof bolwaste, en met Kwikzilver (2014) vervaarlijk richting heimatliteratuur evolueerde, schreef daarna vooral taalboeken. Ze liet zich opmerken met persoonlijke columns in De Morgen, en tegenwoordig in Het Laatste Nieuws. Maar in mei 2017 ging het goed mis en raakte ze anderhalf jaar lang in de houdgreep van een depressie.

Erover schrijven was geen sinecure. “Ik heb dat ferm onderschat. Het was veruit mijn moeilijkste boek, want hoe vang je in godsnaam de leegte? Bovendien confronteert het je met een periode waar je liever niet te vaak aan terugdenkt. Maar uiteindelijk is het een triomf: doordat het boek er ligt, weet je dat je het gehaald hebt.”

BIO • geboren in 1981 in Tielt • debuut Vurige tong (2011) won de Gou­den Uil-pu­blieks­prijs • latere romans: De sein­gever (’12), Kwik­zilver (‘14) • werd in 2015 voor­zitter van het Heer­lijk Helderpanel van Hautekiet (Radio 1) • had jarenlang een co­lumn in De Morgen • startte dit jaar taal­bureau Tik­goud op • brengt nu Hersen­orkaan uit,  over haar depressie 

De Craemer vindt dat men het woord depressie vaak te lichtzinnig in de mond neemt, ja, dat het zelfs misbruikt wordt. “Het is een uitgewoond woord.” Een dipje heet nu algauw een depressie. ‘Het wijdverbreide gebruik van ‘depressief’ voor alles wat ook maar enigszins neigt naar lusteloosheid of een rotdag, maakt dat de ernst van een depressie vaak onderschat wordt’, schrijft ze. Daarom verzint De Craemer nieuwe termen: denkduister, verdondering, leefweerzin, gevoels­leemte, gemoedsstorm. En vooral: ‘hersen­orkaan’. Of ze gemeengoed zullen worden in de omgangstaal? Twijfelachtig.

“Je hoort of leest het constant: ‘Depressie moet uit de taboezone’”, aldus De Craemer. “Wel, depressie is wat mij betreft even ernstig als kanker. Het is een denkkanker, een doe­kanker, een levenskanker.” Maar ook: “Een nihilisme van geest, wil en dromen.”

“Mijn tweede motief om Hersenorkaan te schrijven was veel persoonlijker. Ik stuitte op veel onbegrip over mijn deplorabele toestand. Vergeet niet dat ik een telg ben van de West-Vlaamse klei, ik kom uit een arbeidersgezin, zeg maar. En vaak kreeg ik te horen: ‘Draai die knop om en doe normaal!’ Dan antwoordde ik: ‘Mocht ik weten waar die knop zat, dan had ik er al lang aan gedraaid.’

“Bizar genoeg en misschien een tikje obsceen: toen die depressie me in haar greep kreeg, wist ik meteen dat ik er ooit over zou schrijven. (schuin lachje) Zeer dubbelzinnig, hè. Je voelt je rotslecht en toch denk je: ah, dat is hier een droomonderwerp.”

Er is wel geen tekort aan boeken over depressie, toch?

“Dat zeg jij. Maar dat viel nogal tegen. Ik stuitte vooral op zelfhulpboeken of psychiatrische geschriften, maar zelden op Nederlandstalige literaire non-fictie. Toen ik het onderwerp eventjes aanroerde in een De Morgen-column, zag ik hoeveel het losmaakte. Ik dacht: ‘Ik ga erop afgemaakt worden’, maar het tegendeel bleek waar. Ik kreeg bakken steunberichten en hartverwarmende mails… De behoefte om erover te praten bleek immens. Bijna iedereen kent ook wel iemand in zijn omgeving die met een depressie worstelt.”

‘Te lang dacht ik dat ik het zelf wel zou redden’, schrijft u. U hield voor de buiten­wereld een schild op over wat er gaande was, zelfs al lag u te zieltogen ‘in uw bed vol snot en tranen’?

“Ja, ik ben nogal eenzelvig. En ook hier speelde mijn achtergrond me parten. Ik voelde veel schroom en schuld, en ook compassie tegenover mijn ouders om hen te vertellen hoe beroerd ik me écht voelde. Zeventigers die dat met hun volwassen kind moeten meemaken? Dat viel me zwaar. Dus hield ik de schijn op. Typisch Vlaams, zeker? Ik wilde mijn omgeving sparen. Ook tegen mijn beste vriendin sprak ik lange tijd gewoon over ‘wat mindere dagen’.”

‘Tijd is bij een depressie je beste vriend. Helaas wordt die je vaak niet gegund. Zorg maar dat je rap genezen bent, hoor je steeds.’Beeld Thomas Nolf

Tot u niet anders meer kon. En u ‘met een gezwel’ zat ‘dat strakgespannen staat van al het niets dat zich eronder heeft opgehoopt’, zoals u plastisch de leegte beschrijft.

“Op een bepaald moment belde ik mijn ouders op en nodigde ze bij mij thuis uit. En speelde ik open kaart. Dat zorgde voor paniek. Ik had weleens gezegd dat ik me niet zo goed voelde. Maar ze schrokken ervan dat het al maanden aan de gang was. Meteen kreeg ik te horen dat het rap zou beteren: ‘Ga weer wat sporten. Ga wat meer fietsen. Hou je bezig. Ga naar buiten.’ Maar iedere vraag was me te veel. Een antwoord formuleren lukte me niet meer. Ik had geen taal meer. Mijn vader pushte me enorm. Dat maakte mij wan­hopig.”

Rond die periode lonkte u regelmatig naar de passerende kusttrein, niet ver van uw Tieltse appartement. Spelend met zelf­moord­gedachten. ‘Stilte wenkt in de ogen van de aanstormende locomotief.’ En, staat er zelfs: ‘Als de mieren krioelen, is de trein de beste verdelger.’

“Ja, dat was absoluut zo. Het was een immense troost om daar af en toe aan de spoorlijn te staan. Omdat ik verrast was door de plotse diepte van de depressie. Je bent zo leeg. En toch zit je kop vol mierende gedachten, die een steeds groter nest vormen. Je denkt constant na. Je molenwiekt. Toch was er altijd dat stemmetje dat me waarschuwde dat ik het maar beter niet kon doen. Het onnoemelijke leed dat ik zou veroorzaken! Toch gaf het idee dat alles kon stoppen me ook lucht. Ik dacht vaak aan dat vers van Herman de Coninck: ‘Zolang er sneeuw is, is er hoop.’ Ik maakte daarvan: ‘Zolang de trein er is, is er hoop.’”

De Craemer beschrijft in Hersenorkaan uitvoerig hoe loodzwaar de piepkleinste handelingen tijdens haar depressiemaanden aanvoelden. Naar de supermarkt lopen, honderd meter van haar deur, was niet meer of minder dan een oceaan oversteken. “De krachtinspanning om één stapje vooruit te zetten. Om je sneakers aan te trekken. Altijd hopen dat er niemand aanbelt. ’s Morgens niet willen opstaan, maar jezelf er toch toe dwingen. Soms liep ik dan twee dagen na elkaar in mijn pyjama rond. Of plaste ik vier keer in mijn bed, als een peuter.

“Of ik waste me dagenlang niet. Dat klinkt nu zeer onfris, en dat was ook zo. Mijn moeder bracht weleens een schaaltje met vers eten. Zodra ze buiten was, gooide ik het weg. Gaf het bord later terug en zei: ‘Lekker.’ I didn’t give a shit, hè. Mijn kat was mijn enige levenspartner.”

Schaamte om hierover te schrijven heeft ze niet langer, bekent De Craemer. “Ik wil niets ver­bloemen.”

U ging ook regelmatig op een steenkoude vloer liggen: ‘De vloer is de ondergrens, het nulpunt van mijn angst.’

“Zeer veel mensen met een depressie doen dat kennelijk. Onlangs belde een vriendin die in hetzelfde straatje zat: zij deed juist hetzelfde. De kou die in je botten sluipt, de harde ondergrond. Een pure fysieke gewaarwording die de andere pijn enigszins dempt en de mallemolen in je hoofd wat afremt. Een bizar ritueel.”

Van rituelen gesproken: merk­waardig genoeg bleef u wel trouw uw columns voor De Morgen schrijven?

“Ja, en dat was zeer moeilijk. Dat ging gepaard met veel tranen, met voorwerpen tegen de muur gooien en tieren tegen mezelf. Ik schrijf vrij snel, gelukkig, maar nu duurde dat eindeloos lang. Maar als de column in de krant stond, putte ik er vreugde uit. Da’s die eeuwige werkethiek, hè. Ik wou koste wat het kost die deadline halen.”

De Craemer bestelt nog een koffie, peutert langzaam haar zandkoekje uit de verpakking en schuift heen en weer op de zitbank.

Het ziekteproces en het langzaam weer opkrabbelen zet ze in Hersenorkaan gedetailleerd neer. Aarzelender is ze over de oorzaken van de tuimeling van haar geest, van ‘het stikken in jezelf’, zoals ze depressie typeert.

“Ik voelde wel iets aankomen. Ik fietste opvallend minder, ook al is fietsen mijn grote passie. Ik ging ook minder wandelen. En ik had me fysiek wel wat ongemakkelijk gevoeld, met ijzertekort, maagpijn, lichtflitsen... Maar niets alarmerends: voor de depressie was er eigenlijk het grote ‘normaal’. Tot ik in mei 2017 plots de dieperik inging.”

‘Soms liep ik twee dagen na elkaar in mijn pyjama rond. Of plaste ik vier keer in mijn bed, als een peuter.’Beeld Thomas Nolf

“De vinger leggen op oorzaken is het moeilijkste wat er is bij depressies”, vervolgt De Craemer. “Mijn psychiater zegt dat het zelfs endogeen kan zijn, er hoeft geen aanwijsbare reden van buiten­af te zijn. Ik werkte wel heel hard. Elke morgen zat ik in alle vroegte aan mijn schrijftafel. Ik was tegelijk de belichaming en de pastiche van De Schrijver Met De Grote S. Uit bed stappen, met de voeten voorwaarts. En hup, aan de slag. Ik bestookte mijn toenmalige uitgever (Harold Polis, red.) voortdurend met de gekste voorstellen. Tot ik besefte dat ik niet meer in staat was om een boek te schrijven.

“Die werkethiek en dat hoge productieniveau speelden me zeker parten, besef ik nu. Ik heb snel een schuldgevoel als ik niet voldoende werk. In die zin ben ik een lachwekkend, wandelend West-Vlaams cliché. De arbeidsethiek van ‘doe wel en zie niet om’ zit er diep ingebakken. En ja, ik ben zeer ambitieus. Al lach ik graag met de West-Vlamingen die zich op de borst kloppen dat ze de ‘hardste werkers van Europa’ zijn. Daar zit een tweespalt in. Toch voelde ik me zelf altijd een buitenbeentje. Wie in de journalistiek gaat werken, wie gaat schrijven, bewandelt een totaal ander levenspad dan de mensen in mijn omgeving. Daar werd ik soms scheef voor bekeken. Anderen deden ‘normale dingen’, ik niet.”

Tijdens gesprekken met haar psychiater ontdekte De Craemer dat ze met dat eeuwige schrijflabeur een berg onverwerkt liefdesverdriet verdrong. Een intense relatie van acht jaar, die op haar twintigste begon, flitst fel op in Hersenorkaan. “Ik dacht dat ik die bladzijde definitief had omgeslagen. Ik had er destijds genoeg onder geleden. Maar het bleef aanwezig. Ik camoufleerde dat liefdesverdriet door de hele tijd bezig te zijn.”

De geliefde van toen wordt zelfs opgeroepen in een droom, in een soort hulpkreet om soelaas te bieden. Terugkeren doet hij uiteindelijk niet. “Dat was letterlijk een droom waarin ik een soort opdracht kreeg. We hadden geen contact meer, op een sporadisch sms’je na. Ik wilde hem graag terugzien. Omdat hij er wellicht zou in slagen me wat te kalmeren. Maar dat is niet gebeurd.”

Het valt op dat u vrij positief bent over pillen, die ‘dubbelgevouwen tros atomen’. Dat de antidepressiva u in ieder geval uit het dal hielpen?

“Wat is de beste aanpak? Bij mentale ziektes is dat nog grotendeels onontgonnen terrein. Maar ik was blij met die pillen, ja. Al moet je niet verwachten dat je op slag de hoempapa staat te dansen. Dagelijks dat pilletje Seroxat uit die strip duwen, gaf een zeker houvast. Alles wordt minder erg, alles wordt vlakker. Door die pillen kon ik wél in de buitenwereld komen.”

Is het langzame verstrijken van de tijd ook geen te duchten tegenstander bij een depressie?

“Alles gaat natuurlijk ontzettend traag en sloom. Maar ik zie het eerder omgekeerd: tijd is bij een depressie je beste bondgenoot.

“Helaas wordt die veel patiënten niet meer gegund: ‘Zorg maar dat je rap genezen bent’, hoor je steeds. Maar stel dat ik geen medicijnen had genomen en niet naar de psychiater was gegaan, was mijn depressie ook niet weggetrokken? Of was ik toch onder die trein gesprongen? Geduldig afwachten tot die onzichtbare vijand verdwijnt, lijkt geen kwaad idee. En dan zet je plots een stap vooruit – een voor je omgeving belachelijk kléíne stap – die je moed geeft. Gaan shoppen, bijvoorbeeld.”

Bij u was dat wandelen en foto’s van uw omgeving gaan maken die u ook begon te delen op Instagram?

“Fotografie is altijd een uitweg geweest, ook met mijn toenmalige vriend. We woonden destijds in Brussel, wekelijks gingen we met de camera op pad. En ook nu had ik een push nodig. Op een bepaald moment deed ik telkens een avondwandeling en zette ik daarvan een foto op Instagram, met als hashtag #tielt #avondwandeling. En daar kwamen veel reacties op. Later heb ik me op de ‘urbex’-fotografie geworpen, het fotograferen van leegstaande gebouwen. Aan mensen fotograferen was ik nog niet toe.”

De Craemer woont al zesendertig jaar in Tielt, afgezien van een Brussels intermezzo. Ver van het literaire leven, weg van de epicentra, al tien jaar nu in een centrumappartement, tegenover een rusthuis. “Ik voel me er geborgen”, zegt ze. “Alles wat ik nodig heb, is hier bij de hand.” Ze schreef al vaker over het West-Vlaamse provincienest, onder meer in Kwikzilver en Vurige tong. Maar de ambiguïteit blijft. Hoe verknocht is ze aan Tielt?

“Correctie: ik ben verknocht aan die mensen die er wonen. Mochten zij in Antwerpen wonen, dan zou ik naar daar verhuizen. Die fysieke plek zegt me in wezen niks. Tielt is lelijk. Tielt is redelijk saai. Ik zou er geen tussenstop maken, als ik er als toerist passeerde. Maar wat wel opvalt: iedereen die er ooit weggaat, keert terug. Tachtig procent van mijn vrienden is teruggekeerd. Dat zit blijkbaar in de West-Vlaming ingebakken.”

U vluchtte wel af en toe naar Oostende. Om aan de zee een soort vacuüm op te zoeken?

“De zee is een eindpunt. Gewoon naar de zee staren, werkte enorm rustgevend. Een depressie maakt je eigenlijk zeer egoïstisch: je beschouwt jezelf als het centrum der dingen. Jouw ellende is het enige waar het nog om draait. Dan sta je voor die oneindig grote zee en dan besef je: ik ben ­eigenlijk zo nietig. Dat relativeert. Alleen zijn in Oostende gaf me rust. Geen bezoek. Geen gesprekken met de vraag ‘hoe is het?’. Ik kon er terecht in een appartement van een lezeres die een goede vriendin is geworden.”

Ann De Craemer getuigt in ‘Hersenorkaan’ over haar depressie: ‘Ik heb lang verzwegen hoe slecht het met me ging’
Beeld rv

En toch welt er uit dit boek een grote eenzaamheid op, als ik dat zo mag zeggen.

“Dat is niet verbazingwekkend: ik liet ook niemand meer toe tot mijn leven. Ik ben van nature eenzaam. Omdat ik geen partner heb. Door de eenzaamheid van mijn beroep: schrijven. Maar daar had ik voordien weinig moeite mee. Dat ligt nu wel anders. Ik weet nu welke averij eenzaamheid kan aanrichten. Ik zoek sneller vrienden op, ik neem zelf initiatief. Ik knuffel mijn ouders nu, als we afscheid nemen. Opmerkelijk, want we waren vroeger zo afstandelijk. (lacht) En als ik me slecht voel, grijp ik sneller in. Ik geef mezelf een schop onder de kont. Ik beheers de mechanismen om met eenzaamheid om te gaan nu veel beter.”

U scheert in Hersenorkaan wél regelmatig langs de pathetiek. Waarom laat u bijvoor­beeld Lichaam en Geest met elkaar in debat gaan? En er is die ekster, die u op de vingers kijkt en uw geest kaalplukt?

“Het is een terugkerend motief, ja. Hij vormt een soort spiegel van mijn persoonlijkheid. Je kunt het vergelijken met ‘The Black Dog’ die Winston Churchill overal achtervolgde. Vanaf het moment dat ik me wat beter voel, komt die ekster mijn gedachten pikken. Het is een bijna magisch-realistisch element, ik wou toch ook een laag verbeelding aan het boek toevoegen. Maar ik kan begrijpen dat de meningen daarover zullen verschillen.”

Kortom, het was dus uitkijken voor ‘depressie­kitsch’?

“Ik heb geprobeerd dat zeer goed te bewaken. Maar onwillekeurig verval je toch in een soort sentimentaliteit. Omdat het nu eenmaal bij die ziekte hoort. In je zetel zitten grienen over je eigen toestand: dat is toch pathetisch? Een depressie haalt nu eenmaal de grote emoties boven water. Zou je zoiets nuchter kunnen beschrijven in droge Willem Elsschot-stijl? Ik denk van niet.”

Of haar werk- en bevestigingsdrang nu wat gemilderd is, pols ik nog? De Craemer kijkt enigszins betrapt: “Ahum. Nee, dat is niet veranderd, denk ik. Als ik nu vakantie neem, moet ik mezelf nog altijd vastbinden om toch niet aan de computer te gaan zitten. Ik ben en blijf nog altijd die West-Vlaamse uitslover, hè.” (lacht)

Ann De Craemer, Hersenorkaan, Atlas Contact, 175 p., 19,99 euro.  

Wie met vragen zit over zelfdoding kan terecht bij de Zelfmoordlijn op het gratis nummer 1813 en op www.zelfmoord1813.be.