Direct naar artikelinhoud
InterviewLust & Liefde

‘Hij bracht me naar huis en al na een uur wist ik: dit is hem’

‘Hij bracht me naar huis en al na een uur wist ik: dit is hem’
Beeld Lotte Dijkstra

De dood neemt en geeft, toch in Evelien (65) haar geval. Na jaren van mantelzorg ontmoette ze de man van de rest van haar leven. Langzaamaan vervelde die van rouwbuddy tot verloofde. ‘Hij deed zijn armen open en zei: kom jij eens hier met je verdriet.’ 

“Wat betekende mijn 23 jaar lange huwelijk dan, als ik val op de eerste de beste die voorbijkomt?, dacht ik toen ik drie jaar na de dood van mijn man alweer verliefd werd. Zo was het natuurlijk niet. De man die mijn nieuwe man zou worden was niet zomaar iemand maar een Nieuwe Grote Liefde, en toch zorgde zijn komst voor verwarring. In plaats van alleen maar gelukkig te zijn – en ik weet natuurlijk best: wie is er nu alleen maar gelukkig? – voelde ik me, nee, schuldig is een te groot woord, het was alsof ik met terugwerkende kracht toen pas vrijuit kon rouwen, na die jaren van mantelzorg.

“Mijn nieuwe man riep mijn denken voor de ander een halt toe, de behoefte mezelf in dienst te stellen van de ander was er in de jaren van mijn mans ziekbed zo ingesleten dat ik niet beter meer wist. De verhoudingen tussen de zieke en mij waren na een lang, gelukkig huwelijk uit ­evenwicht geraakt, en zouden nog niet met de beste wil van de wereld terug in balans kunnen worden gebracht. Maar toch was dat precies wat ik met mijn zorg probeerde. Door er helemaal voor hem te zijn, wilde ik hem laten zien dat ik hem nog steeds serieus nam, ook al kon hij op het laatst niks meer.

“Na zijn dood was ik op, maar ik erkende dat niet, want ik leefde immers nog. Ik had nog een toekomst. Mijn man zei eens: ‘Ik heb dan wel niet in de volle lengte geleefd, wel in de volle breedte’. Maar pijnlijk was zijn aangekondigde dood ­niettemin. Ik gunde hem een mooi einde. Op de middagen dat ik uitgeput alleen maar op de bank wilde liggen, hees ik me overeind en maakte tochtjes met hem in de auto.

“Het is heel raar gesteld met de dood: de geliefde stopt, maar de liefde niet. Als je zo lang als ik met de dood aan de hand hebt gelopen, lijkt niks anders meer belangrijk. Op een of andere manier is die verdichting van de tijd, het ­moeiteloos loslaten van bagatellen, ook intiem en indringend. In de aanloop naar de dood is iedere dag een belevenis. Alles wat we zeiden kreeg een gewicht, want in het licht van de dood krijgt alles een betekenis. En na zijn overlijden was ik druk met het verkopen van het huis, het regelen van de belasting enzovoort. Ik kwam kortom aan ­privégedachten niet toe, niet voor zover die alleen op mijzelf betrekking hadden. ​

“Toen ik mijn nieuwe man, met wie ik vijf jaar later trouwde, ontmoette, deed hij zijn armen open en zei: ‘Kom jij eens hier met je verdriet. Vertel nu maar eens wat je allemaal hebt meegemaakt.’ We hadden elkaar ontmoet op de bridgeclub, hij bracht me naar huis en al na een uur wist ik: dit is hem. Hij wees naar de Afrikaanse maskers aan de muur en zei, wat heb jij met Afrika, wat een wonderlijk toeval, ik heb daar jarenlang gewoond. Hij luisterde die avond naar mijn relaas, en zei: ‘Wat jij allemaal hebt meegemaakt, dat je dit zomaar aan me durft te vertellen’. En daar was ik zelf ook verbaasd over en ook weer niet, want alles gebeurde gewoon. Er was geen ruimte voor verbazing, dus toen het laat werd, zei ik: ‘Ik heb nog wat zalm in de koelkast, zullen we daar iets van maken?’ Hij kwam naast me staan in de keuken en als vanzelf flansten we een maaltijd in elkaar. Toen hij me later aanraakte en zijn hand op mijn wang legde, drong het tot me door dat ik voor het eerst in drie jaar aangeraakt werd door een man die mijn gelijke was. Die ervoor koos hier bij mij te zijn, een man met wie ik, voor ik het wist, plannen maakte, en tegen wie ik zei, alsof we ons zojuist verloofd hadden: je hoeft nooit bang te zijn dat ik je vertel wat je moet doen. Hij bleef slapen. Ook zoiets, die eerste keer dat hij bij mij thuis was. ‘Wil je nog een glaasje?’, vroeg ik. ‘Nee, ik moet rijden.’ ‘Maar je mag ook blijven?’, zei ik ineens. Wie mij kent, zou zijn oren niet geloven, maar er was geen onheil, geen ­tromgeroffel, alleen Pink Floyd uit de speaker en heel veel liefde.

“Voor het eerst deed wat er gebeurd was er niet meer toe, en toen hij zijn hand door mijn haar haalde, was het of hij mijn borsten aanraakte. Maar toch was het of iemand me op de vingers keek toen ik hem later ‘schatje’ begon te noemen, en ‘lieverd’: woorden die al zo lang een ander toebehoorden. Mijn nieuwe liefde voelde dan misschien niet als verraad van de oude, maar angstig was het wel: kon ik van deze man echt net zoveel houden als van de grote liefde die ik nog maar drie jaar eerder aan de dood kwijt was geraakt? Ik beantwoordde al zijn vragen over hoe het ging met me, en hoe ik me voelde, en ik heb nog nooit zoveel gehuild als in die maanden. Alsof de stop uit mijn verdriet getrokken werd, en ik me die ontroostbaarheid permitteren kon omdat hij er was om me te troosten. Ik zei: ‘Ik houd van jou maar eigenlijk houd ik van hem. Hoe kan dat nou?’ En dan zei hij: ‘Je houdt van mij en toen hield je van hem. Dat bestaat naast elkaar.’ Hij beantwoordde mijn verwarring met eenvoudige woorden en ontdeed zo de mijne van emotionele ballast.

“Ik was bezig met boete­doening, dat woord schoot door me heen. Omdat ik leefde en mijn man dood was. Zolang ik samen was met mijn nieuwe man, overheerste de roes, het overweldigende genot. Maar was ik weer in mijn eentje, dan dacht ik, mag dit wel, kán dit wel? Eigenlijk, denk ik nu, heeft mijn tweede man niet alleen mogelijk gemaakt dat ik kon rouwen, maar er vervolgens voor gezorgd dat ik het ­rouwen weer achter me kon laten. Dit jaar zijn we zeven jaar getrouwd. Soms loopt hij naar het ­portret van mijn overleden man en vraagt: ‘En, doe ik het een beetje goed met haar?’”