Direct naar artikelinhoud
InterviewYvonne Kroonenberg (71)

‘Van vreemdgaande mannen hoef je je vaak niks aan te trekken. Vrouwen gaan vaker vreemd om iets recht te trekken’

Yvonne Kroonenberg.Beeld Oof Verschuren

Nadat de Nederlandse schrijver Yvonne Kroonenberg (71) zich lang genoeg in mannen had verdiept, ‘snapte’ ze hen. Dat betekent niet dat de beroemde Playboy-columnist – haar beste werk ligt nu gebloemleesd in de winkel, onder de bekende titel Alles went behalve een vent – zelf geen slechte relaties en onprettige seks had. ‘Mannen en vrouwen hebben een heel andere manier van denken. Als je volhoudt dat we hetzelfde zijn, kom je in een verwarrende wereld terecht.’

Ze mag dan beroemd zijn geweest, tegenwoordig is Yvonne Kroonenberg gewoon “een mevrouw met een volkstuin”, zegt ze zelf. In een jurk met vlekken, “want zo zie ik er hier gewoon uit, en ik ga me niet opdoffen.” Die volkstuin ligt net buiten Amsterdam, in Duivendrecht. Het houten huisje werd gebouwd door haar echtgenoot Joep, timmerman. “Wil je een schaaltje fruit bij je koffie? Ik doe niet aan snoep en koek, ik hoef maar naar een calorie te kíjken of hij zit er al aan.”

Beroemd werd Kroonenberg als columnist en schrijver. De columns over seks en relaties die ze in de jaren tachtig, negentig en nul schreef voor Playboy werden gebundeld, en die bundels werden bestsellers. Van Alles went behalve een vent verkocht ze meer dan driehonderdduizend exemplaren, in televisieprogramma’s werd ze als mannenfluisteraar opgevoerd. “Toen ik veel verdiende, heb ik het geld apart gezet, omdat ik wist: dit houdt op, en dan is er geen hond meer die weet wie Yvonne Kroonenberg is. En zo is het dus ook, nu. Dit, deze tuin, is de grote vreugde van mijn leven. Ik hoef verder niks. Ik hoef niet te wildwatervaren in Laos. En ik hoef ook geen biefstuk, want ik ben vegetariër. Nou, dan ben je gauw rijk hoor. Ik ben héél rijk.”

Deze week verschijnt een best of, die ook Alles went behalve een vent heet, met daarin een bloemlezing uit de bundels die Kroonenberg publiceerde tussen 1987 en 2009. Eén van de jonge medewerkers van Uitgeverij Pluim koos uit de acht bundels de beste stukjes, die Kroonenberg herschreef om ze geschikt te maken voor deze tijd. ‘Alle mannen hebben een penis’ werd ‘bijna alle mannen hebben een penis’, om trans mannen zonder penis niet buiten te sluiten. Telefooncellen, periodebroeken en contactadvertenties verdwenen. “Tijdens het herschrijven belde ik de hele tijd met die medewerker”, zegt Kroonenberg. “Vroeg ik dingen als: ‘Bestaat het woord vrijgezel nog?’ Ik voelde me net Wilma Flintstone. Vrijgezel bestaat nog, maar ze zeggen tegenwoordig liever single. Net zoals je nu spreekt over de gay community, in plaats van over de wereld van homoseksuelen. In mijn tijd zou ik ‘gay community’ mijn snoet niet uit hebben gekregen, omdat ik in het Nederlands schrijf. Nu doe ik het wel, de tijden zijn veranderd.”

'Beddendood is funest. Dan denk je op een gegeven moment: ik woon hier met een sprekende geranium.'Beeld Oof Verschuren

Hoe was het om je eigen oude werk terug te lezen?

Yvonne Kroonenberg: “Intimiderend. Ik vond het soms helemaal ruk. Het kon vaak veel korter, bondiger. En ik vond mezelf af en toe zo schijtlollig. Wat de inhoud betreft: vroeger leerden alle meisjes koken, schoonmaken en strijken. Dat was normaal, en zo schreef ik er ook over. Jonge vrouwen doen niet meer vanzelfsprekend het huishouden, sterker nog: ze flodderen net zo als jonge mannen. En jonge mannen staan weer veel vaker dan vroeger in de keuken. De wereld is dus enorm veranderd – maar er is ook veel hetzelfde gebleven.”

Je beschrijft de standaardruzie tussen mannen en vrouwen zo: ‘Hij wast nooit af, zij zeurt aan zijn kop.’

Kroonenberg: “Mannen en vrouwen begrijpen elkaar nog altijd niet, hè. Wat ze niet snappen is dat ze een heel andere manier van denken hebben. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, vrouwen die zich gedragen als kerels en sensitieve mannen. Maar overwegend is het zo dat je, als je wil dat een man iets gaat doen, je dat tegen hem moet zeggen. Gewoon: ‘Haal een krop andijvie!’ Zeuren, dat is zeggen: ‘Je geeft nooit eens uit jezelf een compliment.’ Nee, dat klopt. Hij belt je wel als hij het wil uitmaken. Zolang je bij hem op een voetstuk staat, moet je daar gewoon lekker blijven staan en niet de hele tijd naar bevestiging blijven zoeken.”

Maar hoe weet een vrouw dan of ze bij haar man op een voetstuk staat?

Kroonenberg: “Dat neem je áán. Anders was hij niet met je.

“Weet je, mannen zijn mensen en vrouwen ook. Onze verschillen zijn deels biologisch verklaarbaar en deels maatschappelijk. Maar ze zíjn er. Als je volhoudt dat mannen en vrouwen hetzelfde zijn, kom je in een verwarrende wereld terecht, waarin veel dingen niet kloppen. Tegelijkertijd: als je alleen maar verschillen ziet, bereik je elkaar niet.”

‘Mensen die veel van elkaar houden verzinnen van alles om te voorkomen dat de liefde met haar dikke kont alle seks verplettert’, schrijf je.

Kroonenberg: “Ja, zo werkt dat. Als seks altijd beschikbaar is, ga je gauw denken: morgen kan ook. Als je elkaar net kent, is seksualiteit de enige methode om je liefde gestalte te geven. Je wilt de hele tijd aan elkaar zitten, in elkaars ogen kijken, je gaat urenlang met elkaar in bed liggen. Maar op een gegeven moment ís de intimiteit er, dan ken je elkaar door en door. Je zit dan, bijvoorbeeld, met de kinderen op bed, je kijkt elkaar aan – kijk ons hier nou zitten. Dat is natuurlijk ontzettend intiem. En dan zeg je niet: ‘Jongens, nu even naar je kamer, want ik moet nog pijpen.’ Maar je moet die seksuele intimiteit zien te bewaren, want daardoor deel je iets wat onvervreemdbaar is. Hoe vaak, dat maakt niet uit. Je kunt afspraakjes maken als het er anders niet van komt. Maar beddendood is funest. Want dan denk je op een gegeven moment: ik woon hier met een sprekende geranium.”

‘Ik ben één keer naar een parenclub geweest, op het toppunt van mijn bekendheid, dus met een pruik op. Ik verveelde me gauw.’Beeld Oof Verschuren

HÉ, EEN FANFARE!

Kroonenberg werd opgeleid als psycholoog en werkte als twintiger freelance in een huisartsenpraktijk. “Het was niets voor mij, dat werk. Op een gegeven moment kon ik mezelf niet meer aanhoren. Dan vroeg ik weer: ‘Herken je die emotie?’ En dan twijfelde ik ineens of ik vijf minuten eerder niet hetzelfde had gevraagd. Via mijn toenmalige vriend, een journalist, kreeg ik een probleemrubriek in het blad Partner. Zo ontdekte ik het schrijven. Artikelen, interviews, ik deed alles. Nou, toen kreeg ik een rubriek over mannen, in Playboy. Als je veel te maken hebt met rozenstruiken, krijg je vanzelf verstand van rozenstruiken. Zo was dat met mij en mannen ook. Ik ben me in hen gaan verdiepen, ben met ze gaan praten, ben over ze gaan nadenken, en op een gegeven moment snapte ik het. Toen wist ik waarom mannen vissen leuk vinden.”

En?

Kroonenberg: “Mannen zijn, veel meer dan vrouwen, dol op dingen die zouden kúnnen gebeuren. Daarom houden ze ook zo van flirten. De mogelijkheid van seks, dat is voor veel mannen al leuk genoeg. Er zijn mannen die rillingen van opwinding krijgen bij het idee dat ze ergens naartoe gaan waar allemaal leuke vrouwen rondlopen. En het kan ze meestal geen reet schelen of ze een blauwtje lopen.”

Je schreef vroeger ook over je exen, over de relatieperikelen van vrienden, over bekende figuren. Er moeten mensen zijn geweest die zich in de stukjes hebben herkend.

Kroonenberg: “Ja, soms ten onrechte. Ik ben er nooit door in de problemen gekomen. Soms, als ik zat te signeren, kwam er een man naar me toe die met zijn wijsvinger op de tafel begon te tikken: mijn vrouw leest dat soort boeken niet! Ik werd gezien als een agressieve feministe en een mannenverslindster. Maar ik ben al veertig jaar met Joep, hè. Al hebben we, toen we twaalf jaar samen waren, ook een jarenlange ijstijd gehad, zo ongeveer tussen mijn 45ste en 55ste. We hielden wel van elkaar, maar we konden even niet samen zijn.”

Waarom niet?

Kroonenberg: “In een liefdesrelatie moet je de ander fysiek helemaal aanvaarden, en dat ging even niet. Seks kwam niet meer bij me op. Ik had toen een ander, maar Joep en ik bleven wel vrienden. Een jaar of acht nadat we uit elkaar waren gegaan, kwam hij weer eens bij me eten. Ik keek in zijn ogen en het was alsof ik zo zijn ziel in keek. En hij had hetzelfde. Sindsdien zijn we werkelijk onafscheidelijk, ook fysiek.

“Leeftijd helpt ook. Zo’n jonge man, daar valt seksueel niet tegen op te werken. Je krijgt geen gelegenheid om zelf een verlangen op te bouwen, want hij is je voor. En je bent de beroerdste niet, dus je denkt: als ik eenmaal bezig ben, is het vast leuk. En dat is het meestal ook. Maar het is nog veel leuker als het gelijkloopt. Als jij zelf ook een keer de ruimte krijgt om te denken: hé, ik heb zin in je.

“Jonge vrouwen verkijken zich vaak op de enorme kracht van seksuele aandrang. Daar kun je je als vrouw geen voorstelling bij maken. Maar ga eens terug in je herinnering naar een moment dat je verliefd was en iemand per se wilde hebben, dat je het gevoel had dat de knopen van je blouse sprongen. Dat hebben mannen elke dag, de hele dag.”

Niet alle mannen.

Kroonenberg: “Je hebt gelijk – niet alle mannen zijn zo. Je hebt twee soorten woelmuizen. Je kunt ze op het oog niet onderscheiden. Woelmuis één ontmoet een leuk vrouwtje en denkt: dit is zo’n leuk vrouwtje, haar laat ik nooit meer gaan. Woelmuis twee denkt: wat een leuk vrouwtje, zouden er nog meer zijn? Het verschil in promiscuïteit hangt samen met de aanwezigheid van een hormoon, vasopressine. In de ijstijd had ik een man die duidelijk woelmuis twee was. Als er een fanfareorkest voorbijkwam, pakte hij z’n tuba. Bij zo’n man hou ik gewoon een beetje afstand, zodat het geen pijn doet.”

En wat voor soort woelmuis ben jij zelf?

Kroonenberg: “Vrouwen doen het een beetje anders, dat vreemdgaan. Ik deed het als een man me verdrietig maakte. Ik ben altijd serieel monogaam geweest, ik had relaties met mannen en was trouw, tot hij lelijk tegen me begon te doen, of gevoelloos, of naar. Dan dacht ik: jij kan me wat, en dan ging ik een beetje woelmuizen. Van vreemdgaande mannen hoef je je vaak niks aan te trekken. Er zit niks achter, ze staan op een gegeven moment gewoon met hun broek op hun enkels. Vrouwen gaan vaker vreemd om iets recht te trekken.”

'Toen bleek dat ik kanker had, heb ik Joep ten huwelijk gevraagd. Ik zei: ‘We gaan trouwen, vind je het heel erg?’ ‘Hmm,’ zei hij.’'Beeld Oof Verschuren

ANOREXIA LIGHT

Heb je relaties met nare mannen gehad?

Kroonenberg: “De eerste was heel naar. Die kon helemaal niet praten. Hij was een fantastische mondharmonicaspeler, die het ver had kunnen schoppen, maar hij lag elke dag tot halfvijf ’s middags in z’n bed. Op zijn 20ste was hij al dik en alcoholistisch. En gewelddadig. Hij trapte het hele interieur omver, en toen begon hij aan mij. Ik heb één keer een klap gehad, toen ben ik weggelopen. En later heb ik nog wel eens een rampzalige relatie gehad met een man die niet naar was, maar wel almaar huilde. Ik studeerde psychologie en wilde almaar práten. Ik was ook vaak boos, dacht altijd dat ik gelijk had en het hem even uit moest leggen. Dat leidde bij hem tot huilen. Ik was niet erg leuk hoor, vroeger.

“Laatst moest ik iets opzoeken in een oud dagboek, uit begin jaren tachtig, en ik schrok me dood van hoe ik toen over Joep schreef. Wat een vreselijk wijf. Ik wilde alles weggooien, maar mijn broer heeft kinderen, en die willen misschien later wel een keer de dagboeken van hun rare oude tante lezen, dus ik heb ze naar het Literatuurmuseum gebracht.”

Wat las je dan, in die dagboeken, waarom vond je jezelf zo vreselijk?

Kroonenberg: “Ik zat maar te klagen, Joep moest dit en Joep deed nooit dat. Afschuwelijk. Ik jengelde. Het kan best dat iets je dwarszit, maar sommige dingen moet je aanvaarden, omdat ze niet gaan veranderen, óók niet als je zeikt.”

Is praten in een relatie overgewaardeerd?

Kroonenberg: “Soms is praten nuttig, vaak niet. ‘Frans, we moeten praten’, ‘Henk, er zit me iets dwars’ – dat leidt nergens toe. En je stem verheffen al helemaal niet, want een man denkt dan: wat komt er nu voor een naar geluid uit mijn vrouwtje? Je moet éérst nadenken: kan dit veranderd worden? En dan: inkleden, aankondigen en heel rustig uitserveren, zonder verwijten.”

Werd je beter in relaties naarmate je ouder werd?

Kroonenberg: “Veel beter. Na onze ijstijd heb ik nooit meer ruzie gehad met Joep. Het wordt ook echt leuker, als je ouder bent. In veel relaties komt er een ijstijd, vaak rond de leeftijd van 50 jaar. Kinderen in de puberteit, vrouwen tegen de overgang aan of er middenin, mannen die op hun werk worden gepasseerd door 30-jarigen, waardoor ze meer bevestiging, aanmoediging en troost nodig hebben. Maar ja, die vrouwen hebben wel wat anders aan hun hoofd. Begrijp je? En van de kinderen hoeft het ook niet te komen, want die vinden papa een lul. Dan kan het misgaan.”

Want dan komt er iemand anders voorbij, bedoel je?

Kroonenberg: “Bijvoorbeeld. Ik weet dat, want ik was vaak de vrouw die langskwam. Je hoefde maar even aan het boompje te schudden of de appeltjes vielen. Ik had geen greintje respect voor het huwelijk. Overigens heb ik mannen ook weleens teruggeleid naar hun echtgenotes. Dan lag ik met hem in bed en ging ik vragen wat er mis was, en als hij vertelde dat zijn vrouw niet meer met hem naar bed wilde, ging ik uitleggen hoe hij haar moest benaderen. Dat hij niet met een erectie op haar af moest lopen, omdat vrouwen dat afschuwelijk vinden, dat hij ook niet verongelijkt naar zijn gulp moest zitten kijken en geen kaarsjes moest aansteken. ‘Zorg dat er iets ontstaat wat je vrouw intimiteit noemt’, zei ik dan, ‘en wel zo lichtvoetig dat ze niet meteen voelt dat er iets moet gebeuren. Daarom: geen kaarsjes. Doe het subtiel, laat ruimte.’”

Werden die getrouwde mannen verliefd op je?

Kroonenberg: “Soms wel, maar ik zei altijd: ‘Je wilt niet met mij. Niet vast. Want ik strijk geen overhemden, kook niet en kijk niet of je brood bij je hebt.’ Nu doe ik dat allemaal wel, voor Joep.”

Je schrijft dat je vroeger wel poetsverlangen had, maar het onderdrukte.

Kroonenberg: “Ik onderdrukte elke poetsneiging, want voor je het weet ben je de generaal van het huishouden en dan doet hij nooit meer wat. Dat heb ik een keer meegemaakt. Nou, daarna keek ik wel uit. Ik heb daardoor lang niet gekookt. Die lieve schat die zo vaak huilde, over wie ik je vertelde, kon goed koken. Maar we hadden een relatie en ik was een vrouw, dus ik moest het gaan doen. Zo ging dat toen. Hij lag op bed de krant te lezen en ik gaf hem zijn bordje. Maar ik kon er niks van, dus geregeld stond dat bordje vol naast het bed op de grond.”

Waarom at hij op bed?

Kroonenberg: “Dat was iets van die tijd, wij hadden geen tafel. Er lag een matras op de grond en er stond een stoel. Bij de volgende man zei ik: ‘Ik kan niet koken, dus ik kook niet. En ik eet ook niet.’ Want dat deed ik niet in die tijd – zenuwen. Ik was heel nerveus.”

Had je een eetstoornis?

Kroonenberg: “Een kleintje. Niks bijzonders. Gewoon, anorexia light. Dat hebben veel vrouwen. Pas decennia later ontdekte ik dat ik koken eigenlijk ontzettend leuk vind. Ik vind het enig!”

DAAR ZIT-IE NIET

Je hebt veel over seks geschreven, maar was het ook een onderwerp dat altijd al je buitengewone interesse had?

Kroonenberg: “Nee. Het viel voor mij een beetje onder de huishoudelijke taken. Mijn ouders hadden een bloedhekel aan alles wat burgerlijk was, dus seks, dat mocht. Toen ik 5 was, begon mijn moeder met voorlichting en op mijn 16de kreeg ik de pil. Maar om nou te zeggen dat ik bovenmatig in seks geïnteresseerd was – eigenlijk niet.

“Met het experimenteren viel het ook wel mee. Ik ben één keer naar een parenclub geweest, op het toppunt van mijn bekendheid, dus met een pruik op. Ik was niet bang voor seks, maar ik verveelde me gauw. Ik dacht vaak, als een man bezig was: daar zit-ie niet, hoor. Maar ik had ook geen zin om een cursus te geven, stukje hoger, beetje meer naar links. De meeste mannen worden zenuwachtig als het niet lukt, dan denken ze: deze doet het niet, en dan gaan ze maar neuken. Heel jammer. Ik deed vaak alsof ik klaarkwam, dan waren we er allebei vanaf. Het is geen goede oplossing, ik zou het niemand aanraden.”

Hoeveel mannen konden er niet veel van?

Kroonenberg: “Een stuk of tachtig. En hoeveel wel? Ik denk drie. In mijn seksuele bloeitijd was de clitoris nog maar net uitgevonden, de meeste mannen hadden geen idee. Ik heb overigens nooit het gevoel gehad dat ik tekort kwam. Ik ging er altijd al in met het idee: dit wordt een puinhoop.

“Een groter probleem, bij mij, was dat ik geen nee kon zeggen. Want dát hadden mijn vrijgevochten ouders me niet geleerd. Dan kwam er zo’n jongen op me af en dacht ik: o God, nu moet het gebeuren. Als je 16 of 17 bent, wil je gewoon heel graag leuk gevonden worden. Je weet: meisjes van een jaar of 16 kunnen oogverblindend mooi zijn. Ik ben nooit knap geweest. Ik had alleen grote tieten. Maar verder: een klein donker zenuwlijertje met een raar loopje. Nooit heeft een jongen gedacht: zou Yvonne mij leuk vinden? Maar ja, omdat mijn vader leraar was, kwamen er weleens jongens over de vloer. En dan zei mijn moeder: ‘Waarom probeer je hém niet?’ Ik vond eigenlijk die andere leuk, maar omdat mijn moeder dat zei, nam ik die ene maar. Ik was vereerd als iemand met me wilde vrijen. Dan dacht ik: misschien valt het mij toch wel mee.”

Hoelang heeft het geduurd, dat je zo dacht?

Kroonenberg: “Schrikbarend lang. Ik heb nooit nee hoeven zeggen, omdat ik er op den duur handig in werd om mannen te laten merken dat ik niet wilde, zonder dat ze zich afgewezen hoefden te voelen.

“Ik heb ook best vaak in bed gelegen met mannen met wie ik helemaal niks wilde. Dan dacht ik: doe maar even. Soms zei ik ook wel: ‘Niet doen, niet doen, niet doen.’ ‘Ik doe ook niks’, zei zo’n man dan, ‘ik respecteer je.’ Maar ze gingen gewoon door. Als je het met de bril van nu bekijkt, zou je zeggen: aantasting van de fysieke integriteit, zonder meer. Het was niet altijd even zonnig, maar het is Syrië niet. Je maakt dingen mee die niet leuk zijn, daar kom je overheen, en uiteindelijk kom je op een leeftijd dat je kunt terugkijken op je leven, en dan ga je zorgen dat het gezellig is en dat je jezelf zo min mogelijk in de weg zit. In mijn geval betekent dat dat ik nooit ruzie maak met mensen met wie ik geen ruzie wil. Ik geniet van alles wat meezit. Als ze mij op m’n 18de hadden verteld dat ik op latere leeftijd geen geldzorgen zou hebben, in het centrum van Amsterdam zou wonen met een schat van een man en een heleboel dieren, had ik gezegd: ‘Ik? Dat kan niet.’ Maar het is wel gebeurd.”

GEEN KIND, GEEN SPIJT

Waarom waren je ouders zo tegen burgerlijkheid?

Kroonenberg: “Toen ze nog geen 20 waren, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Mijn ouders werkten in hetzelfde ziekenhuis, mijn moeder als verpleegster en mijn vader als stoker. Ze waren Joods en zijn samen ondergedoken. Mijn moeders familie is vergast in Sobibor, haar voltallige vriendenkring is vermoord. De familie van mijn vader bracht het er levend af vanwege hun connecties met het ziekenhuis. In de oorlog heeft mijn moeder een abortus gehad, waar ze nog bijna aan dood is gegaan. De moeder van mijn vader, een krokodil van een vrouw, vond om die reden dat er na de oorlog getrouwd moest worden. En ze zijn inderdaad getrouwd, terwijl ze dat eigenlijk niet wilden. Mijn vader moest maar leraar worden, dus hij is Engels gaan studeren. Die man was briljant, las op zijn 14de Dostojevski in een Duitse vertaling. Hij had tolk willen worden. Mijn moeder wilde verpleegster zijn, maar die hoefde maar tegen de wind in te gaan staan en ze was zwanger. Binnen een paar jaar hadden ze een hok vol kinderen, vier stuks, telkens met anderhalf jaar ertussen. Van allebei mijn ouders zijn de dromen gebroken. Dáárom hadden ze een hekel aan burgerlijkheid.”

Ze wilden geen kinderen?

Kroonenberg: “Nee joh. Althans, mijn vader wilde absoluut geen kinderen. Van mijn moeder weet ik het niet zeker. Na de oorlog was ze natuurlijk ontroostbaar, haar ouders waren vergast. Die krokodil zei: ‘Als ze nou maar zwanger wordt, houdt het gehuil wel op.’ Maar het gehuil hield niet op. Ze heeft nog tot jaren na de oorlog gedacht: misschien leeft mijn moeder nog.

“Mijn moeder had weer willen gaan werken toen we wat ouder waren, maar toen het zover was, kreeg ze MS. De teleurstelling en woede van mijn ouders uitte zich in een aversie tegen brave mensen. En dus mochten wij thuis alles.”

Je jongere broer Philip zei dat je een creatief, zonnig kind was.

Kroonenberg: “In wezen wel. Maar op school werd ik gepest – ik was geen aantrekkelijk kind: ik had altijd een snottebelletje en ik was klein – en thuis was het ook niet leuk. Je neemt het als kind zoals het is. Met ouders als die van mij ga je geen lipje trekken als je niet op paardrijden mag. Mijn moeder vond me een raar kind. Ik oefende stemmetjes, deed dansjes, zei gekke dingen. Ze werd er niet goed van. En van mijn vader hoefde ik ook niks te verwachten, die zat boven op zijn kamer, was zó teleurgesteld in alles. Het had leuker gekund, maar ik ben de laatste om die mensen wat te verwijten. En weet je wat prettig is: je jeugd gaat gewoon voorbij.”

Je broer is psychotherapeut, hij zou zeggen: ‘Je jeugd gaat voorbij, maar...’

Kroonenberg: “Inderdaad: ook weer niet. Wat gebleven is – mijn moeder zat iedere avond aan de rand van mijn bed, en dan vroeg ze: ‘Waarom doe je altijd zo gek?’ En ze zei ook: ‘Denk maar niet dat je iets bijzonders bent.’ Nou, ik denk nog altijd echt niet dat ik iets bijzonders ben. Dat zijn dingen die beklijven. Als iemand mij iets geeft, denk ik: o God, hoe moet ik dit goedmaken? Daarom vond ik het ook helemaal niet prettig toen ik rijk en beroemd was, want ik dacht de hele dag aan hoe ik het goed moest maken. Dat is niet vol te houden.”

Vonden je ouders dat jullie geen kinderen moesten krijgen?

Kroonenberg: “Dat werd ons echt ingeprent: ‘Krijg geen kinderen, dan ben je je vrijheid kwijt.’ Ik en mijn twee zussen hebben inderdaad geen kinderen gekregen, Philip wel – maar hij had als man ook meer tijd, hè. Als een man tegen me had gezegd dat hij graag kinderen met me had gewild, was ik meteen voor de bijl gegaan, zo vereerd had ik me dan gevoeld. Maar ja, Joep had al twee kinderen. En ik had nooit het gevoel dat het buikje vol moest. Ik wilde een hond, daar had ik een groot verlangen naar. Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik geen kinderen heb gekregen.”

Maar je bent wel getrouwd.

Kroonenberg: “Ik kreeg kanker, twee jaar geleden. Er was een gerede kans dat ik dood zou gaan. Ik ben naar de notaris gegaan om me te laten adviseren en diezelfde middag heb ik Joep ten huwelijk gevraagd.”

Ging je op je knieën?

Kroonenberg: “Helemaal niet. Ik zei: ‘We gaan trouwen, vind je het heel erg?’ ‘Hmm’, zei Joep. Hij is zó grappig. Er komt geen geluid uit, hij zegt niks. We zitten iedere avond daar, op die twee plastic stoelen, met een glaasje. Dan zeggen we: ‘Gezellig, hè.’ En dan kijken we naar de plantjes: ‘Kijk, daar groeit een klein pepertje aan!’ We eikelen over niks.”

Wanneer werd je ziek?

Kroonenberg: “In 2018. Ik ben er met het borstkankeronderzoek uitgehaald. Ach, zo ongeveer iedere vrouw krijgt borstkanker, dacht ik, dus jij ook. Niet zeuren. Vervolgens bleken ook mijn eierstokken aangetast, het hele kippenhok moest eruit en tweeëntwintig klieren. Vooralsnog zijn de uitslagen goed, maar ik ben niet meer wie ik was. Ik kan ineens heel moe worden, dat had ik vroeger nooit. En het kan altijd terugkomen.

“Maar weet je: de buit is binnen. Ik heb alles wat een mens kan hebben. Ik heb een elektrische fiets! Ik ben naar Zuidlaren gefietst, vorige week. Sinds een paar jaar wonen Joep en ik ook samen, want anders hou je geen pensioen meer over. In een hoek van de woonkamer heeft Joep een slaapkamer gemaakt. We zijn heel klein, dus we passen in een bed van 1 meter 20. Het gaat heel goed, dat samenwonen. En als we samen fietsen, zegt hij soms: ‘Je rijdt te veel naar links.’ Dat klopt, dus dan ga ik ietsje meer naar rechts.”

Yvonne Kroonenberg, ‘Alles went behalve een vent’, Uitgeverij PluimBeeld Pluim