Direct naar artikelinhoud
InterviewUnion-spits Dante Vanzeir

‘Gezag maakt totaal géén indruk op mij! ‘Foert, ik doe wat ik wil’, dát is mijn mentaliteit’

Dante Vanzeir: ‘Niemand had verwacht dat we na tien speeldagen naast Club Brugge zouden staan – ook ik niet.’Beeld Photo News

Dante Vanzeir verkeert dezer dagen in de hoogste regionen: met zijn club Union draait hij mee bovenin de Jupiler Pro League, zelf prijkt hij hoog in de lijst der topschutters. Lang werd hij bestempeld als een eeuwig talent, maar nu heeft hij de weg naar boven ingezet – zelfs twee zware knieblessures hebben hem niet kunnen tegenhouden. Met zijn zus Luna – zelf voetbalster en Red Flame – en vriendin Raphaella – bekend van Love Island – aan zijn zijde, blijft hij dromen. ‘De Rode Duivels? Waarom niet?’

Toen hem vroeg op het seizoen naar de ambities van zijn club werd gevraagd, wist Vanzeir één ding zeker: Union wordt géén eendagsvlieg.

Dante Vanzeir: “Toegegeven: niemand had verwacht dat we na tien speeldagen naast Club Brugge zouden staan – ook ik niet. Maar ik wist wél dat we een meer dan degelijke ploeg hadden. We hadden al een jaar samengespeeld in tweede klasse. Een groot voordeel: zo waren we al op elkaar ingespeeld. Met de teamspirit zit het goed, en bovendien hebben we ook nog eens jongens die het verschil kunnen maken.”

Ha, nu heb je ’t over jezelf en je spitsbroeder Deniz Undav.

(snel) “Ik heb het niet alleen over ons! Wij maken zeker deel uit van het succes, maar we zijn niet alleen. Dat we nu al vier clean sheets hebben, is de verdienste van de keeper en de verdedigers. Ook achter ons klopt het plaatje dus. Maar als je niet scoort, zul je nooit winnen, dat is waar.”

Hoe verklaar je de chemie tussen jou en Undav? Jullie scoorden elk al zeven keer en zijn daarmee het productiefste aanvalskoppel.

“Toen we vorig seizoen bij Union werden binnengehaald, waren we aanvankelijk elkaars concurrenten, want onze trainer Felice Mazzù speelde toen nog met één diepe spits. Gelukkig is hij daar snel van afgestapt en bleken we uiterst complementair: Deniz is sterk en houdt de ballen bij, ik duik met mijn snelheid in zijn rug. Ondertussen voelen we elkaar blindelings aan. En ook al wordt een spits op zijn doelpunten afgerekend, we gunnen elkaar veel: als Deniz in een betere positie staat, zal ik niet twijfelen om de bal aan hem af te geven. Dat we ook naast het veld goed overeenkomen, is mooi meegenomen. We lachen veel. En als er kattenkwaad wordt uitgehaald, zijn we nooit ver uit de buurt.” (lacht)

Is de titel van topschutter een stiekeme ambitie?

“Waarom stiekem? Elke spits wil zo veel mogelijk doelpunten maken, en als het even kan als topschutter eindigen. Ook ik, dus. Maar ik kijk liever niet te ver vooruit. Michael Frey (spits van Antwerp, red.) staat nu ruim op kop, en dat vind ik prettig: ik achtervolg liever, dan heb ik geen last van druk.”

Het gaat je voor de wind. Dat is niet vanzelfsprekend voor iemand met rugnummer 13.

(lacht) “In België is het een ongeluksgetal, maar in Italië is het net omgekeerd: daar staat 13 voor geluk. Nu, ik ben niet bijgelovig. Het heeft vooral te maken met mijn papa: hij heeft vroeger nog met het nummer gevoetbald, en ik heb het van hem overgenomen. Toen ik bij Beerschot speelde, keken ze daar wel van op. ‘Amai, gij durft nogal!’ Wat bleek: 13 is het stamnummer van Beerschot, dus dat getal heeft daar een mythische waarde. Mijn papa had het ook niet door. Toen hij aan het stadion al die supporters in een truitje met het rugnummer 13 zag rondlopen, keek hij vol trots naar mijn mama: ‘Ik wist niet dat Dante zo populair was!’” (lacht)

Je voornaam is ook Italiaans.

“Mijn ouders houden van de zuiderse cultuur. Dante verwijst naar de Italiaanse schrijver Dante Alighieri, en mijn zus heet Luna. Wij gingen vaak op vakantie naar Italië. Volgens mij ben ik er ook verwekt, in de buurt van het Gardameer.”

Je bent afkomstig van Beringen, waar destijds veel Italianen in de mijnen zijn komen werken. Heb je Italiaanse roots?

“Nee, maar wel Poolse en Oekraïense via mijn moeder. Ze heet Cucup, haar grootouders zijn lang geleden naar België gekomen. Mijn oma heeft me veel over onze afkomst verteld en me vroeger zelfs enkele Poolse woordjes geleerd. Ik ben als kind ook één keer in Polen geweest, maar daar herinner ik me niets van.”

Toen we deze afspraak maakten, vertelde je dat je aan het verhuizen bent.

(knikt) “Ik woon nog thuis bij mijn ouders in Beringen, maar heb nu iets gehuurd in Leuven, samen met mijn zusje. Zij voetbalt bij Oud-Heverlee Leuven en studeert sinds dit jaar aan de VUB in Brussel. Zij wilde op kot en ik wilde dichter bij Brussel wonen, dus hebben we besloten om samen een appartementje te huren.”

Met je zus, niet met je vriendin Raphaella.

“O, maar zij zal er ook geregeld zijn, hoor. (lacht) Rapha en Luna kunnen goed met elkaar overweg. Nu, ik begrijp wel dat zo’n situatie niet voor iedereen weggelegd is. Maar Luna en ik hebben een goede band, ook al is ze vijf jaar jonger en hebben we zoals elke broer en zus onze ruzietjes gehad. Dat we dezelfde passie delen, heeft ons zeker dichter bij elkaar gebracht. En omdat ik het allemaal zelf heb meegemaakt – studeren én voetballen – weet ik wat haar te wachten staat. Dan is het prettig dat ze iemand in de buurt heeft die haar kan helpen.”

Hoe verliep jouw schoolcarrière?

“Kort! (lacht) Ik was 18 toen ik mijn eerste semiprofcontract tekende bij Genk. Dit is once in a lifetime, dacht ik, misschien komt er geen tweede kans meer. Dus ben ik vol voor het voetbal gegaan. Voor mijn ouders had de school altijd op één gestaan, maar toen de kans zich voordeed om prof te worden, hebben we erover gepraat en samen besloten dat ik altijd weer kon gaan studeren mocht het niet lukken. Zo heeft mijn mama het ook gedaan, trouwens. Vijf jaar geleden heeft ze haar job opgegeven en is ze gaan studeren. Als je niet gelukkig bent, moet je iets anders gaan doen. Nu is ze verpleegster en die job doet ze met hart en ziel.”

“Mama’s ‘studententijd’ was thuis niet de makkelijkste periode. Ze moest naar de les, studeren én examens afleggen. Dat heeft ons huishouden wel een beetje op zijn kop gezet. Plots waren we met dríé studenten thuis en was papa de enige kostwinner. Maar goed, Luna en ik hadden na school vaak nog training. Zo kon mama in alle rust studeren.”

Met vriendin Raphaella Deuringer. ‘De kans dat je in een programma als ‘Love Island’ de liefde van je leven tegenkomt, is bijzonder klein. Dat wist zij ook. Ze wilde tv-ervaring opdoen en mensen leren kennen.’Beeld Instagram

BLOOT GAT

Je was amper 6 toen je naar het grote Racing Genk verhuisde. Te jong volgens mij om zelf die keuze te kunnen maken. Werd je gepusht door je ouders?

“Papa heeft altijd in bevordering (vierde klasse, red.) gespeeld. Van kleins af aan heb ik hem zien voetballen, en zo ben ik er ook mee begonnen. Eerst bij Berkenbos. Daar zag je het verschil al tussen jongens die het spelletje snapten en degenen die kriskras door elkaar over het plein liepen. Ik was vaak gefrustreerd omdat ploegmaatjes de bal uit onwetendheid in eigen doel trapten en dan juichten. Daar kon ik niet tegen. Toen Racing Genk een talentendag hield, zijn we daarnaartoe geweest. We waren met meer dan honderd spelertjes, tot we nog met zeven overbleven. Daar was ik bij.”

Miste je je vriendjes in Beringen niet?

“Die zag ik wel op school. Weet je, ik ben een plantrekker. In mijn jeugd ben ik vaak alleen met de CM op vakantie gegaan. Dat ging me goed af, ik maak snel vrienden. Ook op school was ik geliefd. Het enige minpuntje waren de verjaardagsfeestjes: daar kon ik vaak niet naartoe. Maar zulke opofferingen horen bij het voetbal, ik heb er geen spijt van. Het was een investering, en als ik zie waar ik nu sta, was het die zeker waard. Echt, ik had me geen betere jeugd kunnen wensen.”

Droomde je van kleins af aan al van een grote carrière?

“Nee, als kind voetbal je omdat je dat graag doet. Nu, voor Genk was het wél bittere ernst: ieder jaar werden we geëvalueerd. Dan werden je ouders uitgenodigd om te vernemen hoe je het deed, en of je mocht blijven. Bij mij was het verdict telkens positief, al is het vaak op het randje geweest.”

“Ik was speels. Terwijl de meeste jongens braaf in de kleedkamer zaten en niets durfden te zeggen, zat ik aldoor te lachen. Als we naar het veld stapten, moest dat mooi op een rijtje. Gedisciplineerd met de bal in de hand – het was uit den boze om hem te laten vallen of met de voet te raken, tot de trainer teken deed dat het mocht. Dat mislukte weleens bij mij: niet uit balorigheid, maar domweg omdat ik er niet bij nadacht. Daar ben ik vaak op aangesproken. Alleen: ik was niet bang van de trainer. Dus als ik onder mijn voeten kreeg, was ik het de volgende dag al vergeten. En dan haalde ik een nieuwe frats uit. Zoals op ons achterwerk door de douchecabine sjezen. Als de trainer binnenkwam, wie lag er dan net in z’n bloot gat op de grond, denk je?”(lacht)

“Papa is er gelukkig altijd nuchter onder gebleven. Hij wees me niet terecht, maar sprak me geduldig toe. ‘Denk eens na,’ zei hij, ‘en probeer niet altijd het haantje-de-voorste te zijn.’ Ik zoek nu eenmaal graag grenzen op, en dat plezier heeft hij me nooit afgenomen. Ik ben altijd de jongen gebleven die met een smile op het veld stond.”

Gezag maakt weinig indruk op jou, zo lijkt het wel.

“Weinig indruk? Totaal géén indruk! ‘Foert, ik doe wat ik wil’, dát is mijn mentaliteit. Zeker als iemand mij probeert te kleineren. Dat gaat het ene oor in en het andere weer uit. Elke vorm van kritiek, trouwens: ik haal eruit wat ik kan gebruiken, maar de bullshit filter ik weg. Neem nu de vuiligheid op sociale media: die komt vaak van mensen zonder kennis van zaken. Dat raakt mij niet. Mijn twee blessures hebben daar zeker een rol in gespeeld: die moeilijke periodes hebben mij mentaal uiteindelijk naar een hoger niveau getild.”

“De eerste keer dat ik mijn kruisbanden scheurde, was ik 16. Een kantelmoment in mijn leven: op slag besefte ik hoe vlug alles kan omslaan. Op dat moment heb ik een knop omgedraaid: als ik nog iets wilde bereiken in het voetbal, moest ik meer sérieux aan de dag leggen.”

Je had ook een andere conclusie kunnen trekken: dat het leven meer is dan een voetbalcarrière.

“Misschien, maar het zit niet in mij om de schouders te laten hangen. Ik voelde dat ik dicht bij een doorbraak stond. Ik had geen reden om te stoppen. Integendeel: het begon net léúk te worden. Dus wilde ik terugvechten, laten zien dat ik de sterkste ben. Het ongelijk van de twijfelaars bewijzen: dáár haal ik mijn kracht uit. Toen ik hersteld was, mocht ik mee naar het WK voor spelers onder 17 jaar in Chili. We pakten brons, en ik maakte twee doelpunten in de troostfinale. Een absoluut hoogtepunt, dat me nog steeds achtervolgt.”

Achtervólgt?

(knikt) “Ik kreeg toen een stempel opgeplakt. Plots was ik een toptalent dat zo snel mogelijk naar een grote club moest. Hoe vaak heb ik niet moeten horen: ‘Zit die nog altijd máár bij Genk?’ Na dat WK kreeg ik aanbiedingen, maar ik had niet het gevoel dat ik uit België weg moest. Als het tegenvalt in het buitenland, zit je daar ook maar alleen, ver van huis. Ik heb een rondleiding gekregen in Wolfsburg, en heb in contact gestaan met Inter Milaan. Mooi, maar ik wilde geen stappen overslaan. Het is beter geleidelijk aan te groeien. Sommige jongens gaan mee in de hype, kennen een terugval en komen nooit meer boven water.”

‘Ik ben niet bang om opnieuw zwaar geblesseerd te raken. Ik heb al twee keer één van de zwaarst mogelijke blessures gehad. Erger kan niet meer, of ik moet mijn been breken.’Beeld Geert Van de Velde

WARME GERT

Al snel na dat WK scheurde je opnieuw de kruisbanden, nu van je andere knie.

“Het gebeurde tijdens een interland met de U19, uitgerekend in Beringen. Ik herinner me hoe mijn blik die van mijn vader in de tribune kruiste, toen ik op een draagbaar van het veld werd gedragen. Intuïtief wist ik al hoe laat het was, maar zijn blik… dat was slikken.”

“Omdat ik het al eens had meegemaakt, wist ik wat me te wachten stond. Dat gaf me moed: ‘Ook hier kom ik wel weer door!’ Revalideren is vaak eenzaam, maar ik was goed omringd. Het voetbal heeft me geleerd dat echte vrienden zeldzaam zijn: je hebt er maar een paar. De mijne komen niet eens uit het voetbal.”

Gert Verheyen, die toen je bondscoach was, laat sindsdien geen gelegenheid onbenut om zijn waardering voor jou uit te spreken. Horen jullie elkaar nog?

“Ik stuur hem soms een berichtje als ik hem zie op tv. Of we spreken elkaar na wedstrijden van Union waar hij als commentator aanwezig is. Mijn respect voor Gert is eindeloos groot. Hoe hij met mij heeft meegeleefd: dat had ik nog nooit meegemaakt met een trainer. Hij heeft de andere spelers toen gevraagd om mij elke dag een berichtje te sturen. En toen ik de eerstvolgende keer ging kijken, bleek niemand met het nummer 7 te spelen. Omdat het niet mocht van Gert: 7 was míjn nummer bij de nationale ploeg. Kleine, mooie gebaren waren het, die ik nooit zal vergeten. Mensen kennen hem als een eerlijke analist en iemand die altijd zijn mening durft te geven. Maar Gert is ook een erg warme mens. Té warm misschien voor het voetbal: wie te empathisch is, wordt algauw als zwak aanzien. Die evenwichtsoefening – tussen een vriend zijn van de spelers en erboven staan – is voor een trainer het moeilijkste wat er is. Felice Mazzù is ook zo iemand die voortdurend op die koord balanceert.”

Volgens Verheyen ben jij ‘een gevoelige jongen, die te veel nadenkt’. Dat strookt niet met het beeld dat je van jezelf schetst.

“Volgens mij verwees hij met die uitspraak naar mijn periode bij KV Mechelen. Ik stond in de ploeg, tot ik zonder uitleg van de trainer naar de bank vloog. Daar heb ik acht weken gezeten, zonder één minuut te mogen invallen. Ácht weken! Hoe sterk je ook bent, iedere mens heeft een grens. Als die bereikt is, kom je in een negatieve spiraal terecht. Onvermijdelijk gaat dat aan je vreten. Ook aan mij. Ik ben een speler die vertrouwen nodig heeft, precies wat ik nu krijg van Felice Mazzù.”

Word jij weleens kwaad?

“Nee, nooit. Als ik me slecht voel, zonder ik me af. Ik hou er niet van dat mensen mij komen opbeuren. Hoe goed ze het ook bedoelen, vaak kunnen ze niet helpen. Liever zet ik me zélf ergens over, omdat dat me sterker maakt: wéér iets overwonnen!”

Moet je ook iets overwinnen als je je eigen naam googelt en al meteen ook die van je vriendin Raphaella Deuringer ziet verschijnen, bekend van haar deelname aan Love Island?

“Zodra je in de kijker loopt, is dat nu eenmaal je lot. De roem heeft een schaduwzijde, daar moet je mee kunnen omgaan. Vooralsnog loopt het niet de spuigaten uit, we hebben nog genoeg privacy. Ik let ook erg op wat ik deel op mijn sociale media. Gelukkig ben ik niet iemand die elke week een nieuwe vriendin heeft, dat helpt.” (lacht)

Is Love Island jouw guilty pleasure?

(lacht) “Ik had er nog nooit van gehoord! Laat ik het beleefd formuleren: ik ben niet echt een fan van dat soort programma’s. Rapha wel. Ze had zich door haar vriendinnen laten overreden om zich in te schrijven. Tot haar grote verrassing werd ze uitgekozen. Dat heeft haar als influencer behoorlijk wat bekendheid opgeleverd op Instagram. Nog altijd wordt ze herkend. Door die ervaring begrijpt ze ook hoe het in mijn wereld toegaat.”

“Veel deelnemers aan zo’n programma doen het voor het flirten. Of om meer volgers naar hun sociale media te lokken. Bij Rapha was het anders: zij wilde tv-ervaring opdoen en mensen leren kennen. Natuurlijk is ze daar aan een jongen gekoppeld, om te zien of zij de ideale match vormden. Daar draait zo’n programma ook om. Maar de kans dat je daar de liefde van je leven tegenkomt, is bijzonder klein. Dat wist Rapha ook.”

“Toen ik haar leerde kennen, heb ik wel even opgezocht hoe ze zich gedragen had op dat eiland. Ik was meteen opgelucht: zij was één van de deftigste deelnemers.”

ZOALS SERGIO

Na uitleenbeurten aan Beerschot en KV Mechelen besloot Genk je definitief te verkopen. Voelde dat als het ultieme bedrog door je grote liefde?

“Bedrog is te sterk uitgedrukt. Laat ons zeggen dat ik het jammer vond dat ik niet altijd de kansen heb gekregen waarop ik had gerekend. Vooral toen ik van Beerschot terugkeerde, waar ik mijn eerste volledige seizoen als volwaardig profspeler had gespeeld. Misschien niet mijn beste seizoen, maar ik had wel veel gescoord en assists gegeven. Toch werd het al snel duidelijk dat ik me tevreden zou moeten stellen met een rol als derde of vierde spits.”

“Op mijn vraag ben ik dan opnieuw uitgeleend. Maar ook bij KV Mechelen werd het geen topjaar, waarna ik te horen kreeg dat ze bij Genk niet veel toekomst meer in mij zagen. Ik mocht vertrekken. Maar omdat ik geen zin had in weer een uitleenbeurt, stuurden ze me naar de C-kern. Iets wat ze me per brief lieten weten, niet eens in mijn gezicht. Dat was niet fijn, zo bij het afval gedumpt worden. Aangezien ik al zo lang bij de club zat, had ik op iets meer respect gerekend.”

Was de twijfel van Genk ingegeven door die twee zware knieblessures, denk je?

“Waarschijnlijk wel. Hoewel ik nog maar 23 ben, heb ik al twee jaar van mijn carrière gemist. Maar goed, tijd om daarbij stil te staan, heb ik niet. Die dingen gebeuren.”

Zijn je goede prestaties met Union een soort van revanche op Racing Genk?

“Revanche is een zwaar woord, maar ik bewijs nu wel hun ongelijk. Niet alleen dat van Genk, maar van iedereen die niet meer in mij geloofde.”

Ben je bang om opnieuw zwaar geblesseerd te raken?

“O nee, helemaal niet. Ik heb één van de zwaarst mogelijke blessures gehad. Niet één, maar twee keer. Erger kan het dus niet meer, of ik moet mijn been breken. Zodra ik weer op het veld stond, was de angst weg. Dat móét ook: als het in je hoofd blijft zitten, gebeurt het opnieuw.”

Je bent niet groot. Is je kleine gestalte een rem geweest op je carrière?

“Toch wel, ja. Genk speelt doorgaans met maar één diepe spits. Ben je klein, dan moet je al héél compleet zijn om daarvoor in aanmerking te komen. Mijn grootste kwaliteiten zijn mijn loopacties zonder bal en mijn snelheid. Terwijl Genk net een spits nodig heeft die de bal komt vragen en hem aflegt. Wellicht heeft dat meegespeeld in hun beslissing.”

“Veel mensen zeggen mij dat ik hen doe denken aan Sergio Agüero. Dat begrijp ik wel: we hebben hetzelfde profiel – niet dezelfde kwaliteiten, voor alle duidelijkheid. (lacht) Agüero bewijst dat je niet per se groot en sterk hoeft te zijn. Met slimmigheid en snelheid kun je het ook maken in een sterke competitie als de Premier League. Mijn favoriete competitie, trouwens.”

'Mijn respect voor Gert Verheyen is eindeloos, maar misschien is hij té warm voor het voetbal: wie empathisch is, wordt als zwak aanzien.'Beeld Photo News

Niet alleen Genk, maar ook Club Brugge en de Rode Duivels – om maar die twee te noemen – spelen met één diepe spits. Is het een trend waarin jij nog moeilijk je plek dreigt te vinden?

“Ik zie Club de laatste tijd toch geregeld met twee spitsen spelen, hoor: Charles De Ketelaere én Noa Lang. Maar neem nu de nationale ploeg: de twee aanvallers die rond Romelu Lukaku zwerven, kleven niet tegen de flank. In zo’n vrije rol zie ik me perfect functioneren. Onder Gert Verheyen speelden we ook zo, trouwens.”

“Voor ik bij Union tekende, heb ik de coach gevraagd hoe hij me wilde gebruiken. In een 4-3-3 met één spits, antwoordde hij. Hij zag Undav als de spits, en mij als de rechterflank. ‘Dat kan,’ zei ik, ‘maar als je me echt tot mijn recht wilt laten komen, kunnen we beter met twee spitsen spelen.’ Na enkele speeldagen al heeft hij het systeem aangepast, en sindsdien hebben we bijna niet meer verloren.”

Denk je soms nog aan de Rode Duivels?

“Tuurlijk, dat zal altijd een droom blijven.”

Een realistische droom?

“Blijkbaar wel, vorige maand zat ik toch in de voorselectie. Dat wist ik niet, tot ik hoorde dat Roberto Martínez mijn naam had genoemd op zijn persconferentie. Ik was één van de spelers die hij in de gaten hield, maar de selectie net niet hadden gehaald. Wat altijd heel onrealistisch had geleken, bleek plots dichterbij te zijn dan ik zelf ooit had gedacht. Ik denk er niet dagelijks aan, maar het blijft een droom. Als ik volgend jaar basisspeler ben bij een topclub in België, mag ik misschien aan het buitenland beginnen te denken. Daarna zien we wel.”

Je zus is wel al een Red Flame. Nu jij weer, Dante!

(lacht) “Luna heeft inderdaad één selectie achter haar naam. Weliswaar in een vriendschappelijke interland, maar dat telt ook. (knipoogt) Ach, ik doe nu wel alsof we elkaar jennen, maar dat is niet zo: wij gunnen elkaar alles.”

“Luna is een nummer 10: ze is technisch veel sterker dan ik. Ik weet zeker dat we samen heel complementair zouden zijn. Maar goed, dat zal niet gebeuren. Alleen wie ons ooit samen in de tuin heeft zien voetballen, kan ons als duo inschatten. Hoewel, meestal zei ik dat ze in de goal moest gaan staan. Dan kon ik lekker trappen.” (lacht)

© HUMO