Ik zie, ik zie

Aflevering nr. 1383 - De oude man zat op een bankje aan de vijver. In zijn handen hield hij een gekreukte broodzak. Wij kennen elkaar. Hij vertelde me ooit dat hij hier bijna wekelijks de zwanen komt voeren. Vandaag zat hij beteuterd voor zich uit te kijken: “Waar zijn de zwanen? Ik heb ze al zo lang niet meer gezien. Waar zitten ze ergens?”

Frans BAERT

* * *

Woensdagochtend moest ik het ijs van m’n autoruiten krabben. ’s Namiddags wees de thermometer zestien graden aan. Van winterjas naar vestje in een paar uur tijd. Mijn vader haalde soms het gezegde aan, dat de natuur geen bokkensprongen maakt – ‘natura non facit saltus’. Voor filosofen van alle tijden een fundamenteel beginsel. Vandaag had het axioma aan waarheidsgehalte moeten inboeten.

* * *

Het is verleidelijk om halfweg februari al te denken dat de winter voorbij is. Een warme namiddag en enkele dappere sneeuwklokjes maken de lente nog niet. In de struiken en boomtakken in de tuin is nog niet veel leven te bespeuren. De hazelaar bloeit wel, maar andere kruinen staan nog kaal. Omdat ik mijn bomen al jaren ken, kan ik nu in mijn verbeelding de bladeren ontwaren waarmee ze zich binnen enkele maanden zullen tooien.

* * *

Vorige week zag ik in een hoek van de vijver een grote dode karper drijven. Omdat het koud was, stonk de vis niet. Door het warme weer was ik vandaag bang dat het kreng een afschuwelijke geur zou verspreiden, en bedacht of het misschien wijzer was om een ander wandelpad te kiezen. Mijn stankangst bleek ongegrond, de dode karper was verdwenen. Misschien opgepeuzeld door een ander dier of naar de andere kant afgedreven? Even dacht ik dat een vermolmd stuk berkenhout met geschilferde witte bast, de dode vis was.

* * *

Ik herkende hen al van ver - moeder, peuter en hond. Toen ik het trio bereikt had, rinkelde plots het alarm van de spoorwegovergang voor een aankomende trein. De kleine begon opgewonden aan de arm van zijn moeder te trekken en bleef iets roepen dat ik niet kon verstaan. Ik dacht dat hij bang was voor het gevaarte, maar zijn moeder vertelde me dat het tegendeel het geval was. “Hij is stapelgek op treinen, hij gaat er helemaal in op”, legde ze uit nadat de laatste wagon gepasseerd was en het weer stil werd in het bos. Maar de kleine bleef aan haar arm trekken en iets vragen. “Hij wil dat ik zorg dat er nog een trein komt. Hij kan er niet genoeg van krijgen, van treinen”, vertelde ze.

* * *

Nadat ik afscheid van de drie had genomen, moeder, kind & hond, bleef ik nog wat namijmeren over wat ik net beleefd had. Ik vroeg me af hoe het moest geweest zijn toen de kleine zijn allereerste trein zag. Van zijn moeder had de jongen intussen geleerd wat een trein is, maar zonder die kennis kon hij de eerste keer niet beseft hebben dat hij een trein had gezien, wel een collectie van indrukken – een hels lawaai, de grond die onder zijn voetjes trilde, de snelheid waarmee het gevaarte voor zijn ogen voorbij vloog, en misschien ook de angst van zijn moeder die hij in haar hand kon voelen omdat hij zo tekeerging. Maar een trein had hij zeker niet gezien. Je ziet niet wat je ziet, enkel wat je weet. Eens dat een kind heeft geleerd dat het een trein is die hij net zag passeren, blijft hij van die eerste, oorspronkelijke waarneming afgescheiden. ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’ - een kinderspel met een diepere betekenis.

* * *

een wandelaar begroet me - ik herken de man niet, wel zijn glimlach

* * *

De volgende dag wandelde ik opnieuw langs de vijver. Van ver zag ik de oude man op het bankje zitten. Ik wilde hem over de zwanen vertellen die ik gisteren op een andere vijver had gezien. Nadat ik voorbij wat dicht struikgewas was gelopen en terug in zijn richting keek, merkte ik dat het bankje leeg was. Niemand te bekennen, man noch zwaan. Ik zie, ik zie, wat ik niet zie.

Good luck en tot ziens.

Uw trouwe dienaar, FB

Aangeboden door onze partners

Hoofdpunten

Aangeboden door onze partners

Beste van Plus

Lees meer