Direct naar artikelinhoud
InterviewDie ene patiënt

‘Ze was een mooie, uitbundige jonge vrouw van achter in de twintig. Toen kwam haar leven plotseling tot stilstand’

‘Ze was een mooie, uitbundige jonge vrouw van achter in de twintig. Toen kwam haar leven plotseling tot stilstand’
Beeld Tzenko Stoyanov

Artsen en verpleegkundigen vertellen over de patiënt die hun leven voor altijd veranderde. Deze week: verpleegkundige Paula Groenendijk. ‘Ik vond euthanasie een recht van iedere patiënt. Maar na al die jaren sloeg opeens de twijfel toe.’

“Ze hield van uitgaan, nieuwe kleren kopen, vakantie vieren. Een mooie, uitbundige jonge vrouw van achter in de twintig, bij wie het leven plotseling tot stilstand was gekomen. Baarmoederhalskanker in het eindstadium, we konden niets meer voor haar doen behalve de pijn bestrijden.

“Ze lag op mijn afdeling en op een avond zei ze me: ‘Paula, zo wil ik niet meer’. Haar buik en benen waren opgezwollen, ze had veel pijn, ze was zo moe. ‘Ik lig hier weg te kwijnen,’ zei ze, ‘terwijl ik midden in het leven hoor te staan’.

“Ik draai vooral avonddiensten en het mooie daaraan is dat patiënten dan veel meer praten. Het bezoek is naar huis, de artsen zijn weg, het wordt stil en donker en dan gaan patiënten nadenken. ‘Ik wil euthanasie’, zei ze. De volgende avond begon ze er weer over. Ik heb haar arts ingelicht. Die is met haar gaan praten maar wilde er niet aan ­meewerken. Hij zag nog kansen om de pijn te bestrijden, om haar nog een paar goede maanden te geven.

“Woest was ze. Vroeger zou ik haar boosheid hebben begrepen. Ik ben er heel lang van ­overtuigd geweest dat euthanasie ook op jonge leeftijd gehonoreerd moet worden.

“Ik was begin twintig, net begonnen als ­verpleegkundige, toen ik een arts assisteerde die het leven beëindigde van een terminaal zieke jonge vrouw. Geen van mijn collega’s wilde helpen. Ik vond het een recht van iedere patiënt en was altijd een beetje verontwaardigd als artsen er niet aan wilden meewerken. Maar na al die jaren sloeg opeens de twijfel toe.

“Twee maanden daarvoor had mijn zoon een hartstilstand gekregen. Hij kwam in mijn eigen ­ziekenhuis terecht. Ik zat naast hem en ik was doodsbang dat hij het niet zou overleven.

“Nu zag ik, aan het bed van deze jonge vrouw, een andere moeder zitten, die bijna in dezelfde situatie verkeerde als ik, kort daarvoor. Mijn zoon was net zo oud als haar dochter. Zij moest afscheid nemen, mijn zoon had het overleefd. Ik begreep de wens van haar dochter, het was haar leven, haar beslissing. Dat zei ik ook tegen de moeder. Maar wat voelde ik me daar ongemakkelijk bij. Ze werd boos op me. Ze vond het veel te vroeg voor ­euthanasie. En als het nu uw eigen kind was? vroeg ze me. Die opmerking kwam binnen, ik wist zo goed wat ze doormaakte.

“Ze zijn naar huis gegaan, de dochter is een paar maanden later overleden. Sindsdien is er iets veranderd in de manier waarop ik met jonge ­kankerpatiënten omga. Ik ergerde me altijd een beetje als familieleden tegen hen zeiden dat ze moesten vechten. Nu niet meer. Sinds de ziekte van mijn zoon begrijp ik de angst van ouders, de ­weerstand tegen euthanasie, die het afscheid ineens zo concreet maakt.

“Daarom doe ik er alles aan om het jonge, ­ernstig zieke patiënten naar de zin te maken, zo lang als dat kan. Ik stimuleer ze om uit bed te komen, geef ze lekkere dingen te eten, zorg ervoor dat ze zo weinig mogelijk pijn hebben. Allemaal om te vermijden dat ze hun doodswens te vroeg ­uitspreken.

“Ik heb begrip gekregen voor ouders die nog niet klaar zijn voor de dood van hun kind. En ik begrijp ook de arts die niet in staat is om bij een jonge patiënt het leven te beëindigen. Artsen vinden dat ze zijn opgeleid om te genezen, en dat idee knelt zo enorm als de patiënt die om euthanasie vraagt nog jonger is dan hun eigen kinderen. Nu denk ik: het is ook een recht van artsen om het niet te willen, niet te kunnen.”

De getuigenissen in deze reeks komen uit het boek Die ene patiënt van journaliste Ellen de Visser.