Direct naar artikelinhoud
InterviewTamara Hanegraaf

De weduwe van Pieter Aspe: ‘Zijn ziekte was volledig het gevolg van zijn levensstijl. Dat maakt me nog steeds kwaad op hem’

De weduwe van Pieter Aspe: ‘Zijn ziekte was volledig het gevolg van zijn levensstijl. Dat maakt me nog steeds kwaad op hem’
Beeld rv

Deze week verschijnt Van In: Episode 5, het laatste boek van Pieter Aspe. Het wordt een postuum eerbetoon: de schrijver overleed op 1 mei na aanhoudende gezondheidsproblemen, hij werd 68. Zijn leven was – daar maakte hij zelf geen geheim van – gevuld met drank, sigaretten en vrouwen, maar de laatste jaren had Aspe zijn rust gevonden, bij Tamara Hanegraaf (54). De trol uit Mol, zoals hij haar liefkozend noemde, voor wie hij na één week al op de knieën ging. Zij blijft nu alleen achter.

Zes maanden heeft ze gezwegen. Die tijd had ze nodig om te bekomen van de ­eerste schok, na­dat de dood zich, niet geheel onverwacht maar veel te snel, in haar gezin kwam roeren. Vandaag doet ze het verhaal dan toch, over hoe Pieter Aspe zijn laatste dagen beleefde. Niet omdat ze het zelf zo graag wil, maar omdat zijn fans er recht op hebben, vindt ze. ‘In 2020 wilde Pitou, zoals ik hem graag noemde, een groot feest geven voor zijn fans, om zijn 25-jarig schrijverschap te vieren. Dat is niet kunnen doorgaan door corona. Naar zijn be­­grafenis konden de ­mensen niet komen, ook door ­corona. Daarom wil ik over hem vertellen. Ik weet dat hij dat zou gewild hebben.’ Haar ogen dwalen af naar zijn foto die ze voor zich op tafel heeft gezet, naast een onge­opend ­flesje Omer, Aspes geliefkoosde bier. ‘Ik vraag hem nog steeds: Pitou, wat moet ik doen? In gedachten hoor ik hem antwoorden: wat je graag doet, schat (glimlacht).’

Tijdens ons vorige gesprek, amper twee jaar geleden, waren jullie allebei blakend van geluk en gezondheid. Het is heel snel gegaan.

Hanegraaf: “Ja en nee. Pitou sukkelde al even met zijn gezondheid. Hij heeft vorig jaar twee weken in het ziekenhuis gelegen. Hij was kortademig, kreeg hoge koorts. In het ziekenhuis dachten ze eerst aan covid, dan aan longkanker. Dat was het gelukkig niet, er bleek een versteende cyste in zijn longen te zitten, wellicht het gevolg van een longontsteking.

“Na die opname ben ik streng geweest. Ik zei: ‘Vanaf nu één Omer per dag.’ Hij heeft naar me geluisterd. Hij ­wilde zich herpakken. Maar hij is nooit meer de oude geworden. De eerste twee weken gingen goed. We grapten daarover: ‘Ze hebben je zeker vernieuwd vanbinnen?’ Maar nadien ging hij achteruit. Hij was moe. Zelfs schrijven viel hem zwaar. Normaal gezien werkte hij van negen tot een uur of twaalf, half één. Altijd. Nu moest hij afwachten: had hij een ­goede dag, dan kon hij schrijven. Ging het niet goed, dan moest hij rusten. Daar had hij last van. Ik zei soms: ‘Laat het toch.’ Maar dat boek moest en zou er komen. Dat was hij verschuldigd aan zijn lezers, vond hij.”

Wisten jullie dat hij niet meer te genezen was?

“Nee. Zijn behandelende arts was heel slecht in communiceren. Tot op het arrogante af. Na een tijd hebben we onze huisarts gevraagd om ons met een andere specialist in contact te brengen. Die vrouw legde wel helder uit wat er aan de hand was. Dat was een halfjaar voor zijn dood. Toen pas beseften we hoe zwaar ziek hij was. Al wist hij zelf wel meer dan hij liet uitschijnen, denk ik. Ik was voor hem verhuisd van Mol naar ­Brugge, ik had mijn job opgezegd, mijn familie en vrienden achtergelaten. Ik had vaak gezegd: ‘Dat doe ik allemaal niet voor twee jaar, hè.’ Ik wilde een heel léven met hem.”

De weduwe van Pieter Aspe: ‘Zijn ziekte was volledig het gevolg van zijn levensstijl. Dat maakt me nog steeds kwaad op hem’
Beeld Joris Casaer

Het laatste half jaar was hij volledig afhankelijk van jou.

“Ik heb hem verzorgd, ja. In het begin was dat moeilijk. Hij schaamde zich, hij kon zich daar moeilijk over zetten. We hebben er heel open over gepraat. Dat was onze sterkte, we konden over alles babbelen. Nadien ging het beter. We vonden onze humor terug. Er waren periodes waarin hij alles vergat. Dan zei ik: ‘We moeten naar buiten, je hebt frisse lucht nodig.’ Op een keer kreeg ik hem mee, en het ging even goed, tot hij viel. Recht op zijn gezicht. We hebben de ambulance moeten bellen, hij is verschillende keren genaaid geweest. De dag nadien was hij heel helder. Daar hebben we zo hard om gelachen: ‘Door die val zit eindelijk alles weer op zijn plaats!’ Andere keren plaagde ik hem: ‘Zal ik eens een verpleegsterpakje aantrekken met niks eronder om je te verzorgen?’ Dan zag ik de twinkeling in zijn ogen, die ondeugende pretlichtjes waar ik zo van hield, en die hij nooit is kwijtgeraakt.

“Het klinkt misschien gek, maar het feit dat ik voor hem zorgde, maakte ons contact intiemer. We douchten vaak samen. In het begin van een relatie is dat heel speels, je weet hoe dat gaat. Maar die laatste maanden was het… specialer. Hij kon er zo van genieten als ik hem waste.”

Hij was geen klager.

“In het ziekenhuis vroegen ze soms: ‘Maar meneer, hebt u dan geen pijn?’ Hij sprak daar nooit over. Misschien deels om mij te sparen, zo was hij. Maar hij verbeet ook veel. Vooral om te kunnen schrijven. Dat boek moest en zou er komen.”

Besefte hij dat het zijn laatste boek zou worden?

“Dat durf ik niet te zeggen. In zijn hoofd zaten nog veel verhaallijnen. Maar of hij ze nog had kúnnen schrijven? De laatste maanden wilden zijn handen niet meer mee. Een spraakcomputer was geen optie, want ook zijn stem viel weg. Hij had me kunnen dicteren, dan had ik het kunnen uittikken. Dat was nog een mogelijkheid geweest.”

Hij werd ziek tijdens de eerste lockdown. Jullie hadden daardoor geen enkele afleiding, geen hulp van ­bui­­­tenaf.

“Nee, maar dat vonden we niet erg. We zijn altijd graag thuis geweest. Waarom zou die Omer beter smaken op een terras vol onbekenden dan hier, gezellig onder ons twee? Zelfs op onze trouwdag zijn we recht naar huis gereden, om rode kool met worstjes te eten.

“Hij had recht op hulp, zelfs op premies. We hebben dat allemaal geweigerd. We zeiden: ‘Wij hebben dat niet nodig, geef het liever aan iemand die er meer nood aan heeft.’ We hebben elkaar beloofd om er te zijn in ­goede en kwade dagen, ik vond het maar normaal dat ik die belofte nakwam.”

Aspeslag, Aspe, As

Hij is overleden op 1 mei. In alle stilte: niemand wist dat hij in het ziekenhuis lag.

“In april ging hij ineens sterk achteruit en moest hij opnieuw opgenomen worden. De eerste week ­dachten we nog dat het goed zou komen, dat hij snel weer thuis zou zijn. De tweede week zagen we in dat dat niet meer zou gebeuren. Maar hij wilde het zo. Hij had altijd gezegd dat hij niet gewoon op een ochtend niet meer wakker wilde worden. Hij wilde bewust sterven.

“De voorlaatste dag heb ik hem nog een Omer uitgeschonken. De dag voor zijn overlijden brachten ze eten. We zeiden tegen elkaar: ‘Ons laatste avondmaal samen.’ Hij vroeg me nog een laatste, natte kus. Hij wist heel goed dat het niet lang meer zou duren.”

Uiteindelijk heb jij moeten beslissen om de machines af te koppelen.

“Ik wist tot waar hij wilde gaan. We hadden bij de notaris laten vastleggen dat, als hij niet meer helder was, ik in zijn plaats mocht beslissen. Artsen worden soms gegijzeld door wetten en regeltjes, dat wilden wij niet riskeren. Wij wilden kunnen doen wat goed was voor hem.

“De beslissing nemen was afschuwelijk. Alles in mij wilde zeggen: blijf proberen, blijf hem behandelen. Maar dat was egoïsme. Het ging niet over mij, maar over hem. Dus moest ik hem laten gaan. Hoe moeilijk ook.

“Het moment waarop ze die machines afkoppelden, was… (stil) Nadien leek het heel lang te duren. Ik zat zo hard te luisteren naar zijn ademhaling. Toen ze een eerste keer wegviel, ben ik op hem gesprongen. Ik schudde hem door elkaar, ik schreeuwde: ‘Néé, niet nu, niet gaan!’ Het is raar hoe je op zo’n moment reageert. Nadien kwam ik terug bij zinnen. Ik ben over zijn haar beginnen te ­strelen. ‘Het is goed, schat. Laat je maar gaan, het komt goed met mij. Ga maar.’ Dat was grootspraak, het was helemaal niet goed. Maar ik moest het doen. Ik moest sterk zijn.”

Aspeslag, Aspe, As
Beeld Joris Casaer

Kwam de klop achteraf?

“Daar was amper tijd voor. Een halfuur na zijn overlijden kreeg ik telefoon van de pers. Iemand had het nieuws gelekt. Er lag bij de uitgeverij een persbericht klaar, dat was nog niet eens verstuurd. De journalist die me belde, vroeg wat ik met het geld ging doen dat ik ging erven. Dan ga je door de grond, hoor.

“Weet je, ik zou zo graag eens willen wenen, alles eruit schreeuwen. Maar het blokkeert, hier, in mijn keel. Alsof er een grote steen zit.”

De begrafenis werd in beperkte kring gehouden.

“Ik had het geluk slash ongeluk gehad dat het corona was. Er mochten maar vijftig mensen aanwezig zijn, inclusief koor en priester. Ik vond dat niet erg, ik had geen nood aan mensen om me heen. Voor zijn fans vond ik het wel jammer. Die mensen waren er ook graag bij geweest, en dat kon niet.

“Ik herinner me weinig van die dag. Ik had een pilletje genomen om het aan te kunnen. Ik heb de uitvaart laten filmen, enkel voor mezelf. Zo kan ik ze later opnieuw bekijken, als ik eraan toe ben.”

Hij werd begraven op het kerkhof van Blankenberge, de stad waar hij van 1997 tot 2018 heeft gewoond. Op zijn grafsteen staan slechts drie woorden gegraveerd: ‘Aspeslag, Aspe, As’.

“Dat was zijn wens. Hij had dat jaren geleden al geschreven. Die drie woordjes vatten zijn leven samen: hij is geboren als Aspeslag. Dan werd hij Aspe. En hij is geëindigd als as.”

Intussen zijn we zes maanden verder. Ben je al een beetje kunnen bekomen?

“Dat is een moei­lijke vraag. Mensen vragen vaak hoe het met me gaat. Vrienden, familie, soms on­­bekenden op straat, die weten dat ik de vrouw van Pieter Aspe ben. Die mensen bedoelen het goed, en ik wil hun graag een antwoord geven, maar de waarheid is: ik weet het niet. Ik voel me nog steeds verdoofd. Ik kom buiten, ga wandelen met Nooki, het hondje dat we voor Pitou kochten toen hij ziek was, als stok achter de deur zodat hij móést buitenkomen. Ik loop langs het water en zie hoe mooi het hier is. Maar ik vóél het niet. (wijst naar haar hart) Híér ben ik verlamd. Ik zit in een soort roes en lijk er niet uit te raken.”

Na het overlijden van zijn tweede vrouw sprak Pieter vaak over rouwen. Hij zei dat de winter de moeilijkste periode was.

“Ik heb nog geen winter meegemaakt sinds zijn dood. Maar ik ben er niet bang voor. Ik vind de dag ­moeilijk. Ik ben blij als het donker wordt. Dan neem ik een slaappil en weet ik: weer een dag die gepasseerd is. Niet dat ik me door de dagen sleep, ik doe dingen, ik zie mensen. Maar op dit moment geeft de avond me het meeste rust.

“Weet je wat het ook is? Pitou zal er altijd zijn, alleen al door zijn vele boeken, de tv-serie, zijn fans. En je kunt toch niet rouwen om iemand die er nog is? (stil) Ik zal je iets raars vertellen. Kort na zijn overlijden ging ik wandelen met mijn dochter, Pilar. We zagen vlinders. Ze waren overal, ze volgden ons. Wij grapten daarover: ‘Kijk, hij zit al terug achter de vrouwkes aan!’ We schoten in de lach, we wisten: als hij dit zou horen, lag hij ook dubbel. Vanaf toen zag ik constant die vlinders. Altijd weer diezelfde soort, met bruine en zwarte vleugels. Mijn dochter stuurde me een foto vanop de trein: er zat precies zo’n vlinder op haar venster. Ik was met Nookie buiten, er was weer zo’n vlinder. Ik keek ernaar, hij kwam op mijn vinger zitten. Ik heb er foto’s van gemaakt. Voor mij is die vlinder Pitou. Hij is nog bij me, hij waakt nog over me. Ik hoef niet te rouwen, want hij is er nog. Zo voelt het voor mij.”

Geen compassie

Hij had geen gezonde levensstijl. Als hij zich sneller had herpakt, zou hij dan…

(onderbreekt) Ja. Zijn ziekte was volledig het gevolg van zijn levensstijl. Pitou heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij graag dronk. Maar waaróm dronk hij? Hij verlangde ge­­woon heel hard naar een thuis. Hij was niet de man die graag op stap ging, hij hield van rust, van gezelligheid. Maar als je dat niet hebt, ga je compenseren, hè. Hij zei soms dat ik op het juiste moment in zijn leven was gekomen. Waarop Karel (Dierickx, uitge­ver en mede-oprichter van uitgeverij Aspe, red.) dan altijd zei: ‘Nee, ze is veel te laat gekomen.’ Bij mij vond hij die thuis. Maar toen was het al te laat.”

Ben je kwaad op hem geweest?

“Ja. Nog steeds. Als ik íéts voel, is het dat. Van die dokteres die ons de goede uitleg gaf, vernam ik dat hij al eens heel diep had gezeten, voor we elkaar kenden. Ik ben zo boos geweest omdat hij dat niet aan mij had verteld. Ik begrijp het wel: als je net iemand leert kennen, loop je er niet mee te koop dat je in behandeling bent omdat je te zwaar drinkt. Maar toch was ik kwaad. Omdat ik anders toen al had kunnen zeggen: één per dag.”

Dan nog had hij het zelf moeten doen. Zelf ‘nee’ moeten zeggen.

(knikt) Je bent zélf verantwoordelijk voor je daden. In oudere interviews zegt Pitou dat hij is beginnen te drinken uit miserie. Zijn eerste huwelijk zat niet goed, daarna heeft hij nog veel meegemaakt. Hij heeft absoluut zijn deel gehad. Maar – en daar ben ik heel kordaat in – voor mij is dat geen reden. Hij had jaren geleden al kunnen zeggen: ik drink er nog maar één per dag. Hij besliste zélf om ook nog die tweede, die derde te drinken. Dan ben je ook zelf verantwoordelijk voor de gevolgen. Ik heb hem dat gezegd: ‘Ik vind het vreselijk voor je dat je ziek bent, maar verwacht geen compassie.’ Als je door het rood rijdt, wéét je dat je gepakt kunt worden.”

Was hij kwaad op zichzelf?

“Het waren zijn laatste woorden. Ik vroeg hem of ik nog iets voor hem kon doen. Hij zei: ‘Ik heb maar één wens, en die kun je niet in­willigen. Ik was zo graag nog drie jaar bij jou gebleven.’ Hij moest medicatie nemen, die maakte zijn nieren kapot. Hij had psoriasis. Hij had weinig gevoel in zijn voeten. Hij heeft afgezien.

“Soms zaten we allebei te wenen. Ook dat konden we samen. Hij heeft me dat ge­­leerd. Toen we pas samen wa­ren, zei hij vaak: ‘Het is tof dat je altijd zo zot doet, maar je moet ook serieus kunnen praten.’ Ik heb nooit van iemand zoveel geleerd als van hem. Dat mis ik nu zo hard. Ik volg graag de politiek op tv, maar ze gebruiken vaak woorden die ik niet begrijp. Pitou was mijn woordenboek, hij ­legde me dat allemaal uit. Nu nog draai ik me soms om: ‘Wat be…’ En dan telkens weer dat besef: o, ja.”

Geen compassie
Beeld Joris Casaer

Waren er dingen die hij nog had willen doen, als hij meer tijd had gekregen?

“Hij wilde nog reizen. In september ­gingen we een luxecruise doen, die was zelfs al betaald. Daar keek hij enorm naar uit. Co­­rona stak er een stokje voor, en daarna werd hij ziek. En we gingen verhuizen. Hij was niet meer zo mobiel, ik ­wilde dat hij in de zomer buiten kon leven, dat hij kon genieten van de zon en de buitenlucht. In Brugge hebben we geen tuin. En hij kwam niet meer zo graag op straat, hij wilde niet dat mensen hem ziek zouden zien, zo fier was hij wel. We hadden een huis gevonden in Mol. Met een mooie tuin, waarin we een zwembad gingen laten aanleggen. Het voorschot was al betaald. Ik heb dat huis laten gaan, dat geld ben ik kwijt. Het was voor ons twee, ik zie me daar niet alleen wonen.”

Praatjes en kritiek

Toen jullie pas samen waren, kreeg je veel commentaar. Mensen noemden je een golddigger, ze zeiden dat je enkel bij hem was voor het geld.

“Dat was soms erg, ja. Ik heb me daar heel erg in opgewonden, maar dat doe ik nu niet meer. ­Misschien had ik zelf ook zo gereageerd, als het over iemand anders ging. Wat voor mij telt, zijn de mensen met wie ik een goede band heb. Die hebben gezien wat ik voor Pitou gedaan heb. Zij hebben daar een heel andere mening over. Wat onbekenden erover zeggen, daar kan ik niet van wakker liggen.”

Heeft het verdriet je milder gemaakt?

“Misschien wel. Ik heb de voorbije tijd veel nagedacht. Ik weet nu dat die negatieve reacties komen van mensen die zelf niet honderd procent gelukkig zijn. Ik heb het geluk gekend met Pitou, ik had er geen nood aan om negatief te zijn, of om anderen het daglicht te misgunnen. Ik hoefde niemand te benijden, want ik had alles wat ik wilde.

“Mensen praten altijd. Dat zullen ze nu ook weer doen. Kijk naar die journa­list die een halfuur na Pitous dood al naar de erfenis vroeg. Terwijl Pitou in vorige interviews heel duidelijk heeft gezegd hoe hij stond ten ­opzichte van zijn kinderen en hoe hij mij wilde achterlaten. Hij heeft zijn woord gehouden, ik ook. Ik ben niet van zijn ­zijde geweken. Mensen gaan daar nu misschien ook weer van alles over zeggen, dat het maar een korte periode was. Maar als ik hem nog vijf jaar had moeten verzorgen, dan had ik dat óók gedaan, met evenveel liefde. Er zal altijd commentaar en kritiek komen.”

Hoe zie je de toekomst?

(kordaat) Ik wil mijn man trots maken.”

Zal er ooit ruimte zijn voor een nieuwe partner?

“Dat zal heel moeilijk zijn. Het zijn big shoes to fill. En dit verdriet wil ik nooit meer meemaken.

“Pitou was nogal jaloers van aard. Daar heb ik altijd rekening mee gehouden, en dat doe ik nog steeds. Mannen die niet bij ons over de vloer kwamen als hij er nog was, komen er nu ook niet in. Die hebben hier niks te zoeken. Voor de duidelijkheid: ik oordeel niet over mensen die snel een nieuwe partner hebben. Pitou heeft na het overlijden van ­Bernadette (zijn tweede vrouw, die in 2016 overleed aan longkanker, red.) veel vrouwen opgezocht. De mama van Andy Peelman had een maand na het overlijden van haar partner een nieuwe vriend. Ik kan me inbeelden dat die vrouw veel commentaar krijgt, en misschien had ik vroeger ook gezegd: dat kan niet. Maar dat doe ik niet meer. Als je het niet meemaakt, weet je het niet. Ieder heeft zijn ma­­nier om ermee om te gaan, en niemand heeft het recht om te bepalen hoe iemand moet rouwen. Maar voor mij zou het niet lukken, of toch zeker nu nog niet.”

Nochtans zou hij de eerste zijn om te zeggen: doen.

“Dat is waar. Maar net als vroeger luister ik niet altijd. (lacht)

Op zondag 31 oktober vindt een herdenking plaats in het stadhuis van Brugge.

“De stad heeft dat georganiseerd, samen met Pitous uitgeverij. Ze ­willen zoveel mogelijk mensen samenbrengen die ooit figureerden in de tv-reeks Aspe. Ik vind het ge­­weldig. Na het feest dat niet kon doorgaan, en de begrafenis waar mensen niet naartoe ­konden komen, is er nu toch een gelegenheid om samen te komen.”

Ga je zelf?

“Ja. Zeker. Wat het met mij zal doen, weet ik niet. Misschien wordt het iets heel positiefs, omdat ik ga zien hoe graag de ­mensen hem zagen. Of misschien komt plots toch het besef dat hij er niet meer is. Ik weet het niet. Maar ik ben blij dat de herdenking er komt. Het was zijn wens om iets voor de fans te doen.”

Tijdens de herden­­king wordt ook zijn nieuwe boek voorgesteld: Van In: Episode 5.

“Dat wordt een moeilijk moment, omdat het zijn laatste boek is. Alle ­‘eindes’ vallen zwaar. Tegelijk ben ik er zo trots op. Ik weet hoeveel kracht het hem heeft gekost, hoeveel moeite hij heeft gedaan om het te ­schrijven.

“Hij had met die reeks willen doorgaan tot Episode 10. Hij had al nagedacht over de rode draad ervan. Ik ook, en ik weet nog goed hoe ik hem op een dag vertelde wat ik had bedacht. Hij was verbaasd: ‘Dat is exact hoe ik het ook zag!’ We hadden afgesproken dat we dat laatste deel samen zouden schrijven.”

Ga je dat nu alleen doen?

“O, nee. Ieder zijn job. Schrijven was zijn kunst. Samen met hem was dat ge­­lukt, alleen kan ik dat niet. Wil ik het ook niet.”

Tot slot. Als zijn vrouw: hoe wil jij dat we ons Pieter Aspe herinneren?

“Die vraag heb­ben ze hem zelf ooit gesteld. Hij antwoordde: ‘Dat maakt me niet uit, ik weet het dan toch niet meer.’ (lacht)

“Als je het mij vraagt, zeg ik: denk aan hem als from zero to hero. Hij heeft het niet gemakkelijk gehad, en kijk eens wat hij heeft gerealiseerd. Weinigen zullen het hem na­doen. Wat een man was hij toch.”

Pieter Aspe – Van In: Episode 5, uitgeverij Aspe.

© Humo