Voorpublicatie: ‘De claim van het populisme? Alleen bepaalde leden van het volk zijn echt het volk’

© Kim

In zijn nieuwe boek neemt politicoloog Jan-Werner Müller (Princeton University) het populisme onder de loep. Knack biedt u een exclusieve voorpublicatie uit Wat is populisme? aan: ‘Worden we niet geconfronteerd met een complete begrippenchaos, aangezien vrijwel alles populistisch genoemd kan worden?’

Wat populisten zeggen

‘Er waart een spook door de wereld: het populisme.’ Zo schreven Ghita Ionescu en Ernest Gellner in de inleiding tot een door hen geredigeerde bundel over populisme die in 1969 verscheen. De bundel bevatte papers die waren gepresenteerd tijdens een groot congres dat in 1967 was gehouden in de London School of Economics, met het doel ‘het populisme te definiëren’. De vele deelnemers konden het niet over een definitie eens worden. Toch is het verslag van deze bijeenkomst nog steeds leerzame lectuur. Onwillekeurig krijg je de indruk dat er toen, net als nu, allerlei politieke angstgevoelens werden verwoord tijdens het spreken over populisme – waarbij het woord ‘populisme’ werd gebruikt voor politieke verschijnselen die elkaar op het eerste gezicht lijken uit te sluiten. Aangezien we het nog steeds niet eens schijnen te kunnen worden over een definitie, ga je je bijna afvragen: bestaat het eigenlijk wel?

Eind jaren zestig dook het begrip ‘populisme’ op in debatten over dekolonisatie, speculaties over de toekomst van het ‘narodnikisme’ en – misschien het meest verrassend voor ons aan het begin van de eenentwintigste eeuw – discussies over de oorsprong en de waarschijnlijke ontwikkelingen van het communisme in het algemeen en het maoïsme in het bijzonder. Tegenwoordig kleven er, vooral in Europa, allerlei angsten en – hopelijk veel minder vaak – hoopvolle verwachtingen aan het woord populisme.

Het helpt ook niet om te luisteren naar de wijze waarop politici zichzelf omschrijven, alsof je meteen een populist wordt als je jezelf zo noemt

Schematisch gezegd, lijken enerzijds de liberalen bezorgd te zijn over wat zij zien als steeds illiberalere massa’s die ten prooi vallen aan populisme, nationalisme en zelfs regelrechte xenofobie; anderzijds zijn bestudeerders van de democratie bezorgd over de opkomst van wat zij de ‘liberale technocratie’ noemen: ‘verantwoord bestuur’ door een elite van deskundigen die welbewust niet ingaat op de wensen van gewone burgers. In dat geval is het populisme wat de Nederlandse socioloog Cas Mudde een ‘illiberale democratische reactie op ondemocratisch liberalisme’ noemde. Het populisme wordt gezien als een gevaar, maar ook als een potentieel correctief voor de politiek, die te ver van ‘het volk’ verwijderd is geraakt. Er zit misschien wel iets in het treffende beeld waarmee Benjamin Arditi de relatie tussen populisme en democratie weergaf. Volgens Arditi is het populisme als een dronken gast tijdens een diner: hij heeft geen tafelmanieren, is onbeschoft en begint misschien zelfs te ‘flirten met de echtgenotes van de andere gasten’. Maar misschien flapt hij er ook de waarheid uit over de liberale democratie die haar fundamentele ideaal van volkssoevereiniteit heeft verwaarloosd.

In de Verenigde Staten wordt het woord ‘populisme’ nog steeds hoofdzakelijk geassocieerd met de gedachte van een werkelijk egalitaire linkse politiek die in potentie botst met de standpunten van de Democratische Partij, die in de ogen van populistische critici te veel een centrumpartij is geworden of die, in navolging van de discussie in Europa, is overgenomen door en voor technocraten (of, nog erger, ‘plutocraten’). Per slot van rekening worden vooral zij die ‘Main Street’ verdedigen tegen ‘Wall Street’ geprezen (of verfoeid) omdat ze populisten zijn. Dat geldt zelfs als ze gevestigde politici zijn, zoals Bill de Blasio, de burgemeester van New York, en Elizabeth Warren, de senator voor Massachusetts. In de Verenigde Staten is het niet ongewoon om mensen over ‘liberaal populisme’ te horen spreken, terwijl die uitdrukking in Europa een grote innerlijke tegenspraak zou zijn vanwege de verschillende opvattingen van zowel liberalisme als populisme aan weerszijden van de Atlantische Oceaan. Zoals bekend, betekent ‘liberaal’ in Noord-Amerika zoiets als ‘sociaaldemocratisch’, terwijl ‘populisme’ een compromisloze versie daarvan aanduidt; in Europa kan populisme echter nooit worden gecombineerd met liberalisme, als je met het laatstgenoemde zoiets aanduidt als respect voor pluralisme en een opvatting van democratie die het niet kan stellen zonder checks and balances (en het intomen van de volkswil in het algemeen).

Alsof dit verschillende politieke gebruik van hetzelfde woord niet verwarrend genoeg is, wordt de zaak nog eens extra gecompliceerd door de opkomst van nieuwe bewegingen sinds de financiële crisis: de Tea Party en Occupy Wall Street. Beide zijn door velen populistisch genoemd, zozeer zelfs dat er werd gesproken van een coalitie tussen rechtse en linkse krachten die kritisch stonden tegenover de mainstream-politiek, met ‘populisme’ als mogelijke gemene deler. Deze wonderlijke indruk van symmetrie werd nog eens versterkt door de wijze waarop de presidentsverkiezingen in 2016 alom in de media werden beschreven: Donald Trump en Bernie Sanders zouden allebei populisten zijn, de een op rechts en de ander op links. Beiden, zo werd ons regelmatig voorgehouden, hebben in elk geval met elkaar gemeen dat ze ‘rebellen tegen het establishment’ zijn, die worden gedreven door ‘woede’, ‘frustratie’ of ‘haat’ van burgers.

Het populisme is als een onlosmakelijke schaduw van de moderne vertegenwoordigende democratie, en een gevaar dat nimmer wijkt

Populisme is duidelijk een politiek omstreden begrip. Beroepspolitici beseffen wat er op het spel staat in de strijd om de betekenis ervan. In Europa aarzelen ogenschijnlijke ‘establishment-figuren’ niet om hun tegenstanders voor populist uit te maken. Maar sommigen die dat etiket opgeplakt krijgen, zijn in de tegenaanval gegaan. Ze hebben zich de naam trots toegeëigend vanuit de redenering dat als populisme betekent dat je voor het volk werkt, ze inderdaad een populist zijn. Hoe moeten we zulke uitlatingen beoordelen, en hoe moeten we onderscheid maken tussen echte populisten en hen die slechts als populisten worden afgeschilderd (en wellicht anderen die nooit populisten worden genoemd, zichzelf nooit zo noemen, maar het misschien toch zijn)? Worden we niet geconfronteerd met een complete begrippenchaos, aangezien vrijwel alles – links, rechts, democratisch, antidemocratisch, liberaal, illiberaal – populistisch genoemd kan worden, en het populisme kan worden bezien als zowel vriend als vijand van de democratie?

Hoe moeten we dan te werk gaan? In dit hoofdstuk zet ik drie stappen. Ten eerste probeer ik te laten zien waarom verschillende pogingen om het populisme te doorgronden in feite doodlopende wegen zijn: een sociaal-psychologische invalshoek die zich richt op de gevoelens van de kiezers; een sociologische analyse die op bepaalde klassen is gefixeerd; en een evaluatie van de kwaliteit van politieke voorstellen. Deze benaderingen verschaffen allemaal enig inzicht in het populisme, maar ze definiëren het populisme niet effectief en verklaren niet in welke opzichten het verschilt van andere fenomenen. (Het helpt ook niet om te luisteren naar de wijze waarop politici zichzelf omschrijven, alsof je meteen een populist wordt als je jezelf zo noemt.) In plaats van deze benaderingen zal ik een andere route bewandelen om het populisme te doorgronden.

Het populisme, zo zal ik betogen, is bepaald geen op schrift gestelde doctrine, maar een verzameling afzonderlijke beweringen met iets wat je innerlijke logica zou kunnen noemen. Wanneer je die logica beter bekijkt, merk je dat het populisme geen nuttig correctief is voor een democratie die te sterk door elites wordt aangestuurd, zoals veel waarnemers beweren. Het beeld dat de liberale democratie draait om een balans waarbij we voor iets meer liberalisme of iets meer democratie kunnen kiezen, is ten hoogste misleidend. Natuurlijk mogen democratieën van mening verschillen over zaken als de mogelijkheid en frequentie van referenda of de macht van rechters om wetten die met een overgrote meerderheid in het parlement zijn aangenomen ongeldig te maken. Maar het idee dat we dichter bij de democratie komen door een ‘zwijgende meerderheid’, die door de elites zou worden genegeerd, tegen verkozen parlementsleden in te zetten is niet alleen een illusie; het is een politiek verderfelijke gedachte. In die zin geloof ik dat een juist begrip van het populisme ook helpt om ons inzicht in de democratie te vergroten. Het populisme is als een onlosmakelijke schaduw van de moderne vertegenwoordigende democratie, en een gevaar dat nimmer wijkt. De bewustwording van de aard ervan kan ons helpen om de onderscheidende kenmerken te zien – en tot op zekere hoogte ook de tekortkomingen – van de democratieën waar we werkelijk in leven.

[…]

Voorpublicatie: 'De claim van het populisme? Alleen bepaalde leden van het volk zijn echt het volk'
© Uitgeverij Pelckmans

Populistische logica

Populisme, zo stel ik, is een moralistische verbeelding van de politiek, een manier om naar de politieke wereld te kijken die een moreel zuiver en volledig verenigd – maar, zo zal ik betogen, uiteindelijk fictief – volk contrasteert met elites waarover wordt beweerd dat ze corrupt of anderszins moreel inferieur te zijn. Dat iemand kritiek op elites heeft, is een noodzakelijke maar geen afdoende voorwaarde om hem een populist te noemen. Anders was iedereen met kritiek op de machthebbers en de status-quo in welk land dan ook per definitie een populist. Behalve anti-elitair, zijn populisten altijd antipluralistisch: populisten beweren dat zij, en alleen zij, het volk vertegenwoordigen. Hun politieke tegenstanders behoren tot de immorele, corrupte elite, althans dat is wat populisten zeggen zolang ze zelf geen macht bezitten; zodra ze op het pluche zitten, erkennen ze geen rechtmatige oppositie. Uit de centrale populistische stelling volgt ook dat iedereen die populistische partijen niet echt steunt, waarschijnlijk al van meet af aan geen deel uitmaakte van het echte volk. Om met de Franse filosoof Claude Lefort te spreken, moet het vermeende echte volk eerst worden ‘geëxtraheerd’ uit de totale som van werkelijke burgers. Dit ideale volk wordt dan verondersteld moreel zuiver te zijn en een onfeilbare wil te hebben.

Populisme vereist een pars-pro-toto-argument en een claim op exclusieve vertegenwoordiging, die allebei moreel en empirisch worden opgevat. Met andere woorden, het populisme kan niet bestaan zonder iemand die spreekt uit naam van het gehele volk

Het populisme verschijnt bij de introductie van de vertegenwoordigende democratie; het is haar schaduw. Populisten hunkeren naar wat de politicoloog Nancy Rosenblum ‘holisme’ heeft genoemd: het idee dat de maatschappij niet langer gespleten zou moeten zijn en dat het mogelijk is dat de mensen één zijn en – allemaal – één ware vertegenwoordiger hebben. De voornaamste claim van het populisme is dus een gemoraliseerde vorm van antipluralisme. Politici die deze stelling niet onderschrijven, zijn simpelweg geen populisten. Populisme vereist een pars-pro-toto-argument en een claim op exclusieve vertegenwoordiging, die allebei moreel en empirisch worden opgevat. Met andere woorden, het populisme kan niet bestaan zonder iemand die spreekt uit naam van het gehele volk.

Denk bijvoorbeeld aan de beruchte uitspraak van George Wallace bij zijn inhuldiging als gouverneur van Alabama: ‘Uit naam van het grootste volk dat ooit deze aarde heeft bewandeld, trek ik een lijn in de aarde en werp de handschoen voor de voeten van de tirannie (…) en ik zeg (…) rassenscheiding nu, rassenscheiding morgen, (…) rassenscheiding voor eeuwig.’ De rassenscheiding heeft niet eeuwig standgehouden, maar wat Wallace erover zei heeft zijn reputatie voorgoed besmeurd; het was onvervalst racisme. Toch draaide de retoriek die Wallace als populist ontmaskerde om zijn bewering dat hij uitsluitend sprak ‘uit naam van het grootste volk dat ooit deze aarde heeft bewandeld’. Wat gaf de gouverneur van Alabama nou helemaal het recht om te spreken uit naam van alle Amerikanen, behalve blijkbaar de voorstanders van ’tirannie’, waarmee hij uiteraard doelde op de regering-Kennedy en alle anderen die zich inspanden om de rassenscheiding af te schaffen? En wat stelde hem verder in staat om te beweren dat het ‘echte Amerika’ gelijkstond met ‘het grote Angelsaksische Zuidland’? Blijkbaar was alles wat goed en authentiek was in de Verenigde Staten zuidelijk, of zo leek het althans toen Wallace uitriep: ‘En gij, hier geboren zonen en dochters van het rotsvaste patriottisme van het oude New England (…) en u, robuuste inwoners van het grote Middenwesten (…) en u, afstammelingen van de vlammende mentaliteit van de pioniersvrijheid uit het Verre Westen (…) wij vragen u om zich bij ons aan te sluiten (…) want u hebt de zuidelijke mentaliteit (…) en de zuidelijke instelling (…) en de zuidelijke filosofie (…) u bent ook zuiderlingen en broeders met ons in onze strijd.’ Aan het eind van de toespraak beweerde Wallace dat vrijwel alle Founding Fathers zuiderlingen waren geweest.

Het volstaat duidelijk niet om te stellen dat ieder beroep op ‘het volk’ populisme genoemd kan worden

Dit is de centrale claim van het populisme: alleen bepaalde leden van het volk zijn écht het volk. Denk aan Nigel Farage die de uitslag van het Brexit-referendum vierde met de uitspraak dat het een ‘overwinning voor echte mensen’ was (waarmee hij de 48 procent van de Britse kiezers die het oneens waren met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU in zekere zin tot minder dan echte mensen verklaarde – of, minder onomwonden gesteld, vraagtekens zette bij hun status als waarachtige leden van de politieke gemeenschap). Of neem een opmerking van Donald Trump die nauwelijks aandacht trok vanwege de regelmaat waarmee de miljardair uit New York uitzinnige en aanstootgevende uitlatingen deed. Tijdens een campagnebijeenkomst in mei verkondigde Trump dat ‘het enige wat echt telt de eenwording van het volk is – want die andere mensen stellen niks voor’. Sinds de Griekse en Romeinse Oudheid is ‘het volk’ in zeker drie betekenissen gebruikt: ten eerste, het volk als geheel (dat wil zeggen, alle leden van de politieke gemeenschap, of wat vroeger het ‘politieke lichaam’ werd genoemd); ten tweede, de ‘gewone mensen’ (het deel van de res publica dat bestaat uit het gemene volk, of in moderne taal: zij die buitengesloten, vertrapt en vergeten zijn); en ten derde, de natie als geheel, in een uitgesproken culturele betekenis opgevat.

Het volstaat duidelijk niet om te stellen dat ieder beroep op ‘het volk’ populisme genoemd kan worden. Een idealisering van het volk (zoals door Bakoenin die zei: ‘het volk is de enige bron van morele waarheid (…) en hierbij denk ik aan de schurk, het tuig, onbesmet door de burgerlijke beschaving’) hoeft geen populisme te zijn, hoewel de Russische narodniki aan het eind van de negentiende eeuw het populisme precies op die manier opvatten. Minder voor de hand ligt dat pleiten voor ‘het gewone volk’ of de buitengeslotenen – zelfs als daarbij expliciet kritiek op elites geleverd wordt – ook geen afdoende bewijs van populisme is. Om een politicus of beweging populistisch te kunnen noemen, moet deze beweren dat een deel van het volk het hele volk is, en dat alleen de populist dit werkelijke of ware volk echt identificeert en vertegenwoordigt. Geformuleerd met begrippen uit de Romeinse Oudheid is opkomen voor het belang van het plebs, ‘het gemene volk’, geen populisme, maar zeggen dat alleen het plebs (in tegenstelling tot de patriciërs, om van de slaven te zwijgen) het populus Romanus is – en dat alleen een bepaald soort populares echt het authentieke volk vertegenwoordigt – is wel populisme. Op dezelfde manier zou in het Florence van Machiavelli opkomen voor het popolo tegen de grandi niet automatisch populisme zijn, maar zeggen dat de grandi niet in Florence thuishoren, wat ze ook zeggen of doen, zou wel populisme zijn.

De moralistische opvatting van de politiek die populisten propageren hangt duidelijk af van een criterium dat onderscheid maakt tussen morele en immorele mensen, de brandschonen en de gecorrumpeerden, de mensen die ertoe doen, om met Trump te spreken, en de mensen ‘die niks voorstellen’

Populisten zelf bezien de politieke moraal vaak door de bril van arbeid en corruptie. Dat heeft sommige waarnemers ertoe gebracht het populisme in verband te brengen met de uitgesproken ideologie van het ‘producerisme’. Populisten zetten het zuivere, onschuldige, altijd hardwerkende volk op tegen een corrupte elite die geen echt werk verricht (afgezien van haar eigen belangen behartigen) en, bij het rechts-populisme, ook tegen de allerlaagsten in de samenleving (die ook geen echt werk doen en parasiteren op andermans arbeid).

Binnen de Amerikaanse geschiedenis valt te denken aan de manier waarop aanhangers van Andrew Jackson zich keerden tegen zowel de ‘aristocraten’ boven hen als de indianen en slaven onder hen. Rechts-populisten claimen ook vaak dat ze een symbiotische relatie zien tussen een elite die er niet werkelijk bij hoort en marginale groeperingen die ook van het volk afwijken. In de twintigste-eeuwse Verenigde Staten waren die groepen doorgaans de progressieve elites enerzijds en de gekleurde minderheden anderzijds. De controverse over de geboorteakte van Barack Obama maakte deze logica op welhaast bespottelijke wijze duidelijk en letterlijk: de president speelde het klaar om in de ogen van rechts zowel de ‘elite van de kuststaten’ te belichamen als de Afrikaans-Amerikaanse ander, die geen van beide werkelijk in de Verenigde Staten thuishoren. Dit verklaart voor een deel de uitzonderlijke obsessie van de zogeheten birthers om te bewijzen dat Obama niet alleen symbolisch een onrechtmatige ambtsdrager was, maar duidelijk een illegaal – een ‘on-Amerikaanse’ figuur die de hoogste functie van het land onder valse voorwendselen had ingepikt. (Deze obsessie ging veel verder dan de gewoonte van rechts in de jaren negentig om Bill Clinton ‘jullie president’ te noemen – hoewel de basale impuls om de president ten diepste onrechtmatig te noemen vergelijkbaar was.) Je kunt ook denken aan postcommunistische elites en etnische groepen als de Roma in Midden- en Oost-Europa, of de ‘communisten’ en illegale immigranten (volgens Silvio Berlusconi) in Italië. In het eerstgenoemde geval horen de liberale postcommunistische elites er niet bij omdat ze samenspannen met externe machten als de Europese Unie en opvattingen huldigen die vreemd zijn aan het ware vaderland, terwijl er voor de Roma – de meest gediscrimineerde minderheid in Europa – van meet af aan geen plaats is in de natie. De radicaal-rechtse, populistische Jobbik-partij in Hongarije trekt voortdurend vergelijkingen tussen ‘politieke misdaden’ en ‘zigeunercriminaliteit’. De moralistische opvatting van de politiek die populisten propageren hangt duidelijk af van een criterium dat onderscheid maakt tussen morele en immorele mensen, de brandschonen en de gecorrumpeerden, de mensen die ertoe doen, om met Trump te spreken, en de mensen ‘die niks voorstellen’. Maar dit onderscheid hoeft niet arbeid en werkloosheid te zijn. Als ‘arbeid’ onbepaald blijkt, kunnen etnische kenmerken snel te hulp schieten. (Uiteraard stelt het racistisch denken ras en luiheid vaak met elkaar gelijk, zonder die gelijkstelling expliciet te hoeven maken: niemand heeft ooit blanke uitvreters met een uitkering voor ogen.) Toch is het een misvatting om te denken dat populisme altijd een vorm van nationalisme of etnisch chauvinisme blijkt te zijn. Er zijn allerlei manieren waarop een populist moreel en immoreel kan scheiden. Wat altijd aanwezig zal moeten zijn, is een onderscheid tussen het moreel zuivere volk en zijn tegenstanders. Deze aanname over het nobele volk onderscheidt dus ook populisten van andere antipluralistische politici. Zo geloven leninisten en zeer onverdraagzame religieuze politici niet dat het volk moreel zuiver is en de volkswil onfeilbaar. Niet iedereen die het pluralisme afwijst, is een populist.

Jan-Werner Müller stelt Wat is populisme? op 23 februari voor in Amsterdam. Het boek kost €14,99 en is verkrijgbaar in de boekhandel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content