Direct naar artikelinhoud
EssayKatrin Swartenbroux

De kater na het feestje dat niet kwam

Die groepsimmuniteit was even een dingetje, ontsmetten was belangrijk, toen waren er god­zij­dank vaccins en nu… ja. En nu?Beeld Timon Vader

Wat de herfst van de ontlading had moeten zijn, is de herfst van de ontnuchtering geworden. We laveren tussen angst en hoop, boosheid en gelatenheid. Maar waarom eigenlijk? En wat kunnen we daaraan doen?

Het hedendaagse orakel bevindt zich, uiteraard, online.

Noodle is een dertien jaar oude mopshond die de toekomst zou kunnen voorspellen. Wanneer zijn baasje hem ’s ochtends voor de ogen van zijn TikTok-volgers rechtop probeert te zetten en het geriatrische gezelschapsdier effectief op zijn knoken blijft staan, is het een bones day en dus een goede dag om dingen te ondernemen. Zakt het beestje prompt weer in elkaar, is het een no bones day en kunt u net zo goed in bed blijven liggen. Toegegeven, het is allemaal nogal willekeurig, maar (no) bones day heeft het internet in een zodanige houdgreep dat zelfs wurgmoordenaar Samuel Little er een tikje ongemakkelijk van zou worden. De hashtag werd op het moment van schrijven bijna 90 miljoen keer gebruikt op TikTok.

Dat we een mopshond onze dag laten bepalen, getuigt misschien niet van veel intelligentie, maar het is wel tekenend voor deze tijden. Waar ik vroeger de website van Sciensano van kliks voorzag – eerst om in de gaten te houden hoeveel besmettingen er gemeld waren, daarna om naar de bezetting van de bedden op intensieve zorg te kijken en vervolgens om de vaccinatiegraad de hoogte in te juichen – weet ik vandaag niet meer wat ik er zoek. Of hoe ik wat ik vind moet interpreteren. Het stijgen en zakken van Noodle is tenminste binair en dus behapbaar; en als mijn leven in de poten van een mopshond leggen rockbottom is, dan voelt die tenminste stevig onder mijn voeten.

“Good morning everyone and welcome to yet another round of no bones...”

We weten hoe dit eindigt. Corona wordt endemisch en we leren met het virus leven. We weten alleen niet meer hoe we er moeten raken. Die groepsimmuniteit was even een dingetje, het ontsmetten van de winkelkarren superbelangrijk, toen waren er godzijdank de vaccins en nu… Ja, en nu?

Door spijt opgevreten

Is dit de fase van de pandemie waarin we uitzinnig horen te zijn? Van vreugde of van woede? Is het de fase waarin we samenkomen of ons terugtrekken, waarin we hoopvol of realistisch zijn of waarin die twee misschien samenvallen, waarin we plannen maken of ze cancelen?

Dit had de herfst van de ontlading moeten zijn, met de heropening van de nachtclubs, het opheffen van de maatregelen en een vaccinatiegraad waarvan we vijf maanden geleden niet hadden durven dromen. De deltavariant heeft echter roet in het eten gegooid, en de hoek die we dachten omgeslagen te hebben, herbergt schijnbaar een straatje zonder eind. Hoe kan ik gulzig van het leven proeven als mondmaskers weer aangewezen zijn? Hoe moet ik dromen van decadente bacchanalen wanneer zelfs het meest zedige feest op de kalender weer op de helling dreigt te staan?

De herfst van de ontnuchtering steekt scherp af tegen de Great Gatsby-gifs die bij het inluiden van dit nieuwe jaar de sociale media overspoelden. Onze jaren 20 hadden roaring moeten zijn, een rebound op z’n minst, maar in plaats daarvan is het een rommeltje. Mijn agenda puilt alweer uit en alles wat ik onderneem is moeilijk of vermoeiend. Waarom schurk ik weer tegen een burn-out aan in plaats van tegen zweterige onbekenden? Hebben we tijdens al die maanden afzien op zijn minst niets ingezien?

We beat on, boats against the current, borne back ceaselessly into the past. (uit ‘The Great Gatsby’)

Op de een of andere manier zijn we weer in hetzelfde schuitje beland, maar waar we de eerste golven op een groot schip trotseerden met een bestemming aan de horizon, experts aan het roer en liters alcoholgel onder het dek, zitten we nu allemaal doelloos in onze eigen sloep te dobberen. Sommigen scheppen verwoed elke centimeter water weg, anderen staan met hun enkels in het sop en denken dat we natte voeten gewoon moeten leren verdragen. Een paar springen alsnog overboord. ‘Weet ge wat gasten, ik zwem wel.’

We zijn verdeeld en vermoeid, verscheurd tussen drama en data. Permanent verkouden en het pertinent beu om ons af te vragen of we weer eens 50 euro tegen een test willen aansmijten. Dus blijven we thuis of gaan we uit om de volgende ochtend in beide gevallen door spijt opgevreten te worden.

Fenomeen

De Amerikaanse journaliste Anne Helen Petersen beschreef het treffend in haar nieuwsbrief die bij het aanbreken van de herfst in mijn inbox belandde. ‘The calendar moves forward but we’re stuck. In old patterns, in old understandings of how work and our families and the world should be. That’s the feeling of regression, I think. It’s not that we’re losing ground. It’s that we were too hopeful about having gained it.’

“We hielden onszelf inderdaad voor dat alles beter zou worden na de pandemie, dat we persoonlijke en maatschappelijke vooruitgang zouden boeken”, zegt psychiater Uus Knops, die zich in rouwen en verlieservaring specialiseert. “Het is een manier van zin­geving, het vasthouden aan het idee dat wat je meemaakt toch ergens nut moet hebben.” Die hoop komt voort uit wat men in de psychologie ‘posttraumatische groei’ noemt, wat Knops in haar boek Op afstand nabij (2021) omschrijft als ‘wanneer wonden wijsheid worden’. “Het is een groei die je doormaakt, niet door het verlies zelf, maar door de worsteling met dat verlies. Die groei kan zich voordoen op verschillende vlakken, zoals de manier waarop je in het leven staat, hoe je naar jezelf kijkt of hoe je je relaties met anderen waardeert.”

Volgens Knops maakt niet iedereen die rouwt die groei mee, maar het is wel een fenomeen dat we ons altijd heel groots voorstellen omdat dat de verhalen zijn die de media of de boeken halen, en dus onze referentiepunten worden. “Denk aan de bedrijfsleider die zijn aandelen verkoopt en plots bioboer wordt. Terwijl het in de realiteit vaak kleine groeibewegingen zijn die pas later opvallen.”

Het kan zijn dat jij je tijdens de lockdown hebt gerealiseerd hoeveel stress je woon-werkverkeer je geeft, maar dan moet je niet teleurgesteld zijn in jezelf omdat je niet meteen een ommezwaai hebt gemaakt door je job op te zeggen. Als je bent begonnen met naar je werk te fietsen en merkt dat je daarvan veel meer ontspant, is dat op zichzelf ook een vorm van groei.

“Maar,” benadrukt Knops, “dat staat niet in de weg dat wat we nu collectief ervaren heel erg lastig is. Dat die onzekerheid knaagt en de onvoorspelbaarheid weegt. We moeten dat niet wegrelativeren, daar moet erkenning voor zijn en we moeten dat kunnen uitspreken.”

En nu - ennui

Om iets uit te spreken moet het eerst een naam hebben. Neurowetenschapper Lisa Feldman Barrett heeft aangetoond dat we door onze gevoelens heel precies te labelen of te categoriseren er beter mee kunnen omgaan. In haar veelbesproken TED Talk maant ze mensen dan ook aan om hun emotionele vocabulaire uit te breiden, desnoods met het synoniemenwoordenboek op schoot of door volledig nieuwe woorden uit te vinden.

“Verzameld onderzoek heeft bewezen dat mensen die een duidelijk onderscheid konden maken tussen hun 50 shades of feeling crappy zo’n 30 procent meer flexibel waren om hun emoties te reguleren, minder gevoelig waren voor stressgerelateerde verslavingen zoals drinken, en minder agressie vertoonden”, zegt Barrett in de TED Talk.

Een specifiek woord, dus. En liefst eentje dat geen geslachtsdelen bevat zodat de media en experts het kunnen overnemen. Ik ga voor ‘en nu-ennui’. Een woord dat de lading dekt, of op zijn minst al minder bad is dan ‘meh’.

“Tussenfases zoals deze worden door twee existentieel uitdagende toestanden gemarkeerd: we weten niet wat er staat te gebeuren én we kunnen er niet veel aan doen. Die cocktail is het perfecte recept voor een rotgevoel”, zegt professor psychologie Kate Sweeny, die zich aan de universiteit van California specialiseert in hoe mensen met onzekerheid omgaan.

Aan Wired legt ze uit hoe ons leven in limbo ervoor zorgt dat we ons nu soms angstiger voelen dan aan het begin van de coronacrisis. “Ik bekijk onze huidige situatie als het snijpunt van twee pandemieën: we hebben het virus enerzijds, maar de toenemende onzekerheid anderzijds. En beide zijn zorgwekkend. We weten uit onderzoek dat mensen liever onmiddellijk te maken krijgen met de zekerheid van het slechte nieuws of een tegenslag, dan langer in onzekerheid te moeten blijven.”

In 2013 werd er in het Verenigd Koninkrijk een experiment uitgevoerd om dat te bewijzen. Zo’n 35 proefpersonen kregen elektrodes opgekleefd en moesten kiezen tussen ofwel ­meteen een scherpe stroomstoot toegediend ­krijgen, ofwel op een mildere wachten. De overgrote meerderheid koos voor de instant­shock. Dat klinkt contraproductief, maar tijdens het experiment werden ook de stress­niveaus van de proefpersonen gemeten, die opvallend veel hoger lagen bij de mensen die er toch voor kozen om te wachten.

Waarom schurk ik weer tegen een burn-out aan in plaats van tegen zweterige onbekenden?Beeld Timon Vader

Onzekerheid geeft ons stress, zoveel is duidelijk, maar hoe we ermee omgaan helaas ook. In een poging vat te krijgen op de situatie proberen we onze realiteit op ankerpunten in het verleden en in de toekomst te enten. Je staat stil bij dat ene feestje waar je beter niet naartoe was gegaan, want nu zit je plots met dat kriebelhoestje. Je bekijkt de stijgende cijfers en besluit om voor oudjaar je lievelingsrestaurant nog niet te boeken. Dat laatste is een psychologische reflex die prospective outcome bias wordt genoemd: mensen doen meer moeite om teleurstelling te vermijden dan om succes te bewerkstelligen, iets wat ook de cultuurhuizen en de horeca voelen. We maken geen plannen omdat we er in het beste geval voor vrezen, in het slechtste geval gewoon van uitgaan dat ze toch niet zullen kunnen doorgaan.

Gezellig is anders.

Tikje sadistisch

Het lijkt wel alsof niet de pandemie zelf, maar vooral onze coping­mechanismen ons het meest parten spelen. Op zoek naar waarheid, informatie en zekerheid klampen we ons krampachtig vast aan onze eigen groep, ons eigen geloof, geluk en gelijk, gebaseerd op getallen die we eigenlijk niet kunnen interpreteren. Wetenschapsjournalist Ed Yong, die voor zijn coronaverslaggeving bij The Atlantic een Pulitzer won, omschreef het als sterrenkijken. “Coronacijfers zijn als het licht van verre hemellichamen, ze leggen gebeurtenissen uit het verleden vast in plaats van de huidige. Deze vertraging tussen wat er gebeurt en wat er in data zichtbaar wordt, scheidt acties van hun gevolgen met voldoende tijd om onze intuïtie voor oorzaak en gevolg te doorbreken. Beleidsmakers komen pas in actie als het te laat is. Voorspelbare pieken worden ten onrechte als onverwachte verrassingen omschreven.”

Want dat is de ongemakkelijke waarheid. Dit ennui. Dit rotgevoel. Deze stap terug. Die was eigenlijk al voorspeld.

Het voorbije anderhalf jaar vielen onze emoties grotendeels samen met de bekende Reactions and Behavioral Health Symptoms in Disasters- grafiek. De eerste maanden na een ramp – in dit geval de coronapandemie – bevonden we ons in de ­heroïsche fase: we bleven met z’n allen binnen, we wasten onze handen rauw, stikten mondmaskers voor de buren en deden boodschappen voor de ouderen. Die fase werd opgevolgd door wat psychologen een tikje sadistisch de honey­moon­fase noemden: er was het optimisme dat we dit samen zouden aankunnen, dat we zelfs beter uit deze pandemie zouden komen. Daarna volgde de desillusie en depressie en, onvermijdelijk, wanneer het stof gaat liggen, de rouw.

Sommigen onder ons hadden geliefden, hun inkomen of hun levenswerk verloren, maar allemaal waren we ons gevoel van normaliteit en onze spontaniteit kwijt. Het benoemen was troostend, het vervatten van deze verwarrende periode in een gevoel dat de meesten al wel eens ervaren én overkomen hadden, gaf hoop. Die hoop werd versterkt door de komst van de vaccins, waardoor een tweede honeymoonfase werd ingeluid die toepasselijk gepaard ging met het ‘spuit mij vol’-sentiment.

Volgens de grafiek zitten we nu in de tweede dip van de wederopbouwfase, het zogenaamde secondary disillusionment.

Illusie

Niemand heeft ooit gezegd dat we corona zouden uitroeien met het vaccin, dat er geen zieken en doden meer zouden vallen. In een vage verdrongen realiteit herinner ik me zelfs interviews met experts die zeiden dat het in de herfst weer een beetje pittiger zou worden. En toch. Op de een of andere manier is onze shock en teleurstelling dat we hier nu weer zijn aanbeland oprecht.

“We zullen onszelf haast nooit bij de kwetsbaren rekenen, dat is een menselijke reflex”, zegt existentieel psycholoog Siebrecht Vanhooren (KU Leuven). “Wanneer risico’s worden meegedeeld, bijvoorbeeld van auto-ongevallen of ziektes, gaan we er meestal niet van uit dat wij tot dat percentage pechvogels zullen horen.” Dat heeft volgens Vanhooren te maken met het feit dat we onszelf graag wijsmaken dat we onsterfelijk zijn en we onze kwetsbaarheid niet ten volle willen erkennen omdat het iets is waar we, uiteindelijk, geen grip op hebben.

We sluiten ons af voor dat stukje realiteit, en zijn dan telkens verbaasd wanneer die ons toch besluipt. “Die illusie, dat we over alles controle kunnen uitoefenen en ons lot in eigen handen hebben, wordt in een mensenleven wel vaker doorgeprikt, maar corona zorgt ervoor dat het ons collectief overvalt, waardoor het gevoel van ontzetting en onzekerheid alleen maar intenser aanvoelt.”

The present is the only time that we have to know anything’, schrijft Jon Kabat-Zinn in zijn bestseller met de veelzeggende titel Full Catastrophe Living (2005). “Catastrofe betekent hier niet ramp. Het betekent eerder de aangrijpende enormiteit van onze levenservaring. Het omvat crisis en rampspoed, het ondenkbare en het onaanvaardbare, maar het omvat ook alle kleine opgetelde dingen die fout gaan. De uitdrukking herinnert ons eraan dat het leven altijd in beweging is, dat alles waarvan we denken dat het permanent is, eigenlijk slechts tijdelijk is en voortdurend verandert.”

Kabat-Zinn is de Amerikaanse grondlegger van mindfulness, een psychologische vaardigheid met wortels in het boeddhisme die de laatste jaren op steeds meer bijval kan rekenen. “Het is geen tool om verwarrende gevoelens als teleurstelling of onzekerheid tégen te gaan, wel om ermee óm te gaan, om te leren leven met de moeilijkheden die het leven nu eenmaal bevat”, benadrukt psychiater Edel Maex, die mindfulness in de Lage Landen introduceerde met zijn boek In de maalstroom van je leven (2006). “In wezen is mindfulness het creëren van kleine ‘bewuste’ momenten in de loop van de dag waarop we stilstaan bij wat we aan het doen zijn, voelen wat er gaande is en we de realiteit onder ogen kunnen zien. Ook als die realiteit niet zo rooskleurig is.”

Het is wat de jeugd vandaag de dag een ‘vibe check’ noemt. “Het gaat niet om wat je denkt of voelt, want het is normaal en onvermijdelijk dat je soms teleurstelling of angst voelt, maar het gaat om hoe je ermee omgaat. Dat is het enige waarop we controle kunnen uitoefenen, waarbij we aan het stuur kunnen zitten. Maar daarvoor moeten we eerst stilstaan, kijken wat er gaande is en inschatten of er iets aan te doen valt, als er al iets aan te doen valt, en dat ieder moment opnieuw.”

Geen doelen, maar waarden

Dat bevestigt ook klinisch psycholoog Filip Raes (KU Leuven), auteur van het boek Weg van het piekeren (2020). “Het normaliseren van ‘negatieve’ gevoelens bij onzekere situaties kan al zorgen voor verlichting. Het besef dat sommige dingen oncontroleerbaar zijn ook. En voor de rest zo veel mogelijk dingen die je wél onder enige voorspelbaarheid kunt brengen, voorspelbaar maken.”

Klinkt allemaal prima in theorie, maar hoe kun je dat nu concreet doen?

Dat we een mopshond onze dag laten bepalen, getuigt misschien niet van veel intelligentie, maar het is wel tekenend voor deze tijden.Beeld Timon Vader

Volgens Raes door meer in te zetten op onze persoonlijke waarden. Onderzoek geeft aan dat mensen die hier vooral de focus op leggen, en minder op expliciete of concrete doelen, gelukkiger in het leven staan en meer controle voelen in vervelende situaties. “Zodra je een doel hebt bereikt kun je het afvinken, maar wat dan? Waarden kun je gebruiken als een doorlopende leidraad om je gedrag te inspireren. Waarden hebben ook te maken met hoe je dingen doet, en minder met wat je doet. Ze gaan over waarvoor je wilt staan, over de persoon die je bent of wilt zijn, over hoe je met jezelf en anderen wilt omgaan.”

Met andere woorden: je kunt niet garanderen dat je zelf nooit een virus zal oplopen, maar je kunt er wel over waken dat je zelf geen pokkeventje wordt.

Wanneer iets unaniem is, wordt het evident. Alle experts die ik spreek zijn het erover eens dat de enige weg voorwaarts het leren leven met onzekerheid is. Erkennen en accepteren dat onvoorspelbaarheid deel is van ons bestaan, dat er altijd zaken zullen zijn die je niet kunt controleren, zonder dat we daarom vertrouwen moeten verliezen. Het tegenwoordige voelt daardoor ook een beetje tevergeefs. “Openstaan voor wat het leven brengt, daar zijn we in het Westen verschrikkelijk slecht in”, zegt Vanhooren. “Wij organiseren ons graag strak, en dat heeft natuurlijk ook voordelen, maar de schaduwzijde is dat we er niet mee omkunnen als onze planning misloopt.”

Het voelt onvoorstelbaar dat we een polaroid­camera met kapsones op Mars kunnen laten rondrijden, maar dat we na anderhalf jaar nog steeds met dit verdomde virus zitten.

Daarin schuilt ook een ambiguïteit. We zijn zo gewend dat we kunnen terugvallen op de wetenschap en op technologische vooruitgang, dat we nog altijd verbaasd zijn als we geconfronteerd worden met hoe die tot stand komt. Uit chaos, uit nieuwsgierigheid, uit het besef dat je niet over alle kennis beschikt. Voor een maatschappij die zo gericht is op weten, apprecieert ze het niet-weten te weinig.

En nu? Ik weet het niet.

Het is niet het antwoord dat mijn ennui verdient, maar het is wel dat wat we nodig hebben. Wanneer we het uitspreken laten we onze onzekerheid los, en omarmen we de mogelijkheid.

“Het is een kleine zin, maar ze wordt gedragen door krachtige vleugels. Ze verbreedt onze levens om alles binnenin onszelf en alles rondom ons te vervatten”, zo speechte de Poolse dichter Wislawa Szymborska toen ze in 1996 de Nobelprijs voor Literatuur mocht ontvangen voor haar oeuvre dat grotendeels op de schoonheid van het onbekende steunt. In haar gedicht ‘Een bijdrage tot de statistiek’ gebruikt ze de definitieve taal van data om de grillige menselijke natuur te vervatten. Het is geschreven in de jaren negentig, maar eigenlijk geschreven voor 2021. Alsof Szymborska toen al wist wat we vandaag niet zouden weten.

Op elke honderd mensen

zijn er tweeënvijftig

die alles beter weten,

onzeker van elke stap

bijna de hele rest,

bereid om te helpen,

als het niet te lang duurt

– wel negenenveertig,

de goedheid zelve,

omdat ze niet anders kunnen –

– vier, nou, misschien vijf,

in staat tot bewondering zonder afgunst

– achttien,

leven er in voortdurende angst,

voor iemand of iets

– zevenenzeventig,

hebben er talent om gelukkig te zijn

– ruim twintig, hoogstens,

zijn als individu ongevaarlijk,

maar slaan los in de massa

– in elk geval meer dan de helft,

zijn wreed,

als de omstandigheden hen dwingen,

– hoeveel kun je beter niet weten,

ook niet bij benadering,

verstandig als het te laat is

– niet veel meer

dan voor het te laat is,

willen er van het leven alleen dingen

– veertig,

hoewel ik me hier liever vergis,

duiken, een en al pijn, in elkaar,

zonder lantaarn in het donker

– drieëntachtig, vroeg of laat,

verdienen er medelijden

- negenennegentig,

zijn sterfelijk

– honderd op de honderd.

Een getal dat vooralsnog niet varieert.

Wislawa Szymborska

(‘Een bijdrage tot de statistiek’ uit Einde en begin. Verzamelde gedichten, uitgeverij Meulenhoff,

vertaling Gerard Rasch)