Direct naar artikelinhoud
InterviewAlain Remue

Alain Remue: ‘Julie Van Espen was op de juiste plek. Ze had alle recht om over het fietspad langs het kanaal te fietsen. Je moet de zaak niet omdraaien’

Alain Remue van de Cel Vermiste Personen. 'Doordat ik zoveel ellende heb gezien, prijs ik mezelf gelukkig met wat ik heb.'Beeld Tim Dirven

‘We hebben iedereen gevonden en alle families een antwoord kunnen geven. Daar gaat het uiteindelijk om.’ Deze week werd het laatste slachtoffer van de overstromingen in juli eindelijk geïdentificeerd. Alain Remue (61) van de Cel Vermiste Personen over de moeilijke zoektocht, ramptoeristen en de cold cases die hem blijven achtervolgen. 

Hij zou nog snel teruggaan om zijn sigaretten te halen, zo wil het verhaal. Maar het water haalde hem in. De 72-jarige Daniël Gilson keerde nooit meer terug. Ook zijn vriendin, die net als hij in een chalet op de camping van Mery woonde, overleed in de kolkende watermassa. Het lichaam van Marie-France Lambert werd niet lang na de ramp gevonden. Dat van Daniël niet. Maandenlang bleef hij de enige vermiste persoon van de overstromingen in Wallonië. Tot hij een maand geleden dan toch werd gevonden. Zijn lichaam werd vorig weekend formeel geïdentificeerd. Daniël Gilson laat vijf kinderen en dertien kleinkinderen achter.

“Dat van die sigaretten weet ik niet zeker, dat heb ik horen vertellen.” Alain Remue en zijn team kregen vorige maand plots bericht dat er resten van een lichaam waren aangetroffen onder een berg overgebleven zwerfvuil, in de buurt van de Ourthe. “Ik zal niet in details treden, maar eerst dacht men dat het om de overblijfselen van een dier ging. Tot bleek dat het toch menselijke resten waren. De natuur doet iets met een overleden mens, zeker na zoveel tijd en na een watersnoodramp.”

Waarom duurde het zo lang voor hij werd gevonden?

“Het lichaam lag onder een berg afval. Tijdens de opruiming werd het gevonden. De omvang van de ramp was zo gigantisch dat men er niet eerder aan toe was gekomen. Het gaat tenslotte om duizenden hectaren grond die meer dan twee meter onder water lagen. Toen wij aan onze zoektocht begonnen in juli was dat dé uitdaging. Normaal weet je bij een vermiste persoon naar wie je op zoek gaat en bouw je het onderzoek op aan de hand van een aantal elementen. Onder andere waar de vermiste het laatst is gezien en wat de hypotheses kunnen zijn. Bij de overstromingen was dat totaal anders, we wisten niet wie we zochten en ook niet om hoeveel mensen het ging. Kort na de ramp spraken we over 640 mogelijk vermiste personen. Dat was ongezien.”

Hoe begin je aan zoiets?

“Samen met de federale gerechtelijke politie van Luik hebben we de lijst van vermisten systematisch aangepakt. We stelden al snel vast dat een aantal mensen nog leefde. Dat wisten we door hen gewoon op te bellen, zelfs op hun vast nummer. Ze waren bijvoorbeeld door hun buren als vermist op gegeven, maar bleken tijdens de ramp ergens aan de Belgische kust of in het buitenland te zitten. Vervolgens keken we naar de sociale media. Wie was er nog actief? Ook dat leverde heel wat op. Alles bij elkaar duurde het een paar weken, maar het aantal vermisten op de lijst werd vrij snel teruggebracht. Op zeker moment bleven er 39 vermisten over. Van hen hadden we er 37 opgespoord. Twee mensen bleven lange tijd over. De eerste die werd teruggevonden was een man uit Verviers. Zijn lichaam lag in Trooz. En als laatste dus meneer Gilson.

“Vanaf de laatste 50 overgeblevenen op de lijst begonnen we heel gericht te zoeken. We focusten ons op plaatsen waar veel zwerfvuil lag omdat daar een lichaam vast zou kunnen zitten. We zochten met lijkenhonden en werkten met wat we FRUB-ploegen noemen, de Flood Rescue Using Boats. Reddingsteams die met boten zoeken dus. Daar hebben we hele valleien mee afgespeurd, weken aan een stuk. Er werden ook helikopters ingezet om vanuit de lucht te zoeken.”

Sommige slachtoffers werden tientallen kilometers meegesleurd.

“De man die in Trooz werd gevonden en uit Verviers kwam, was 28 kilometer meegevoerd. Door die afstanden was het echt zoeken naar een speld in een hooiberg. Ik herinner me het verhaal van de koe uit België die in de Nederlandse Maas levend werd aangetroffen (het dier had zo’n 100 kilometer in het water afgelegd, red.). Ongelooflijk. Al bij al zijn er ‘maar’ 39 doden gevallen. Want het konden er veel meer geweest zijn. En dan heb ik het nog niet over de immense schade die tot op heden niet is aangepakt. Er zijn gelukkig heel wat solidariteitsacties, maar niets kan dit goedmaken.”

Er was veel kritiek op de trage hulpverlening na de ramp. Hoe denkt u daarover?

“Als ik naar mijn eigen domein kijk, kan ik alleen maar zeggen dat we snel in actie zijn gekomen en dat we goed hebben samengewerkt met de betreffende hulpdiensten. We kennen elkaar allemaal, dat scheelt. We werken wekelijks samen en hebben niet veel woorden nodig om elkaar te begrijpen. Ja, in het begin hebben sommige mensen uren op hun dak gezeten. Omdat onze helikopters niet konden uitvliegen door het weer. Het heeft geen zin om een helikopter te laten uitvliegen en het risico te lopen dat je hem verliest. Ik denk dat wij die eerste dagen gedaan hebben wat we konden, met de middelen die we hadden. Over de andere hulpverlening doe ik geen uitspraken. De ramp was ongezien van omvang en dat heeft ervoor gezorgd dat we vandaag staan waar we staan.”

In uw lange carrière had u nog nooit zoiets meegemaakt. Hoe kijkt u er nu op terug?

“Het was vreemd om hulp van het buitenland te krijgen in plaats van ze te geven. Normaal krijgen wíj de vraag bij een grote internationale ramp, dit keer was het de omgekeerde wereld. Dat zet je aan het denken. Het kan nog gebeuren. Bij ons, niet ergens ver weg. Een andere bizarre gewaarwording was het contrast in de omgeving. Wanneer we van de ene actiezone naar de andere gingen, reden we vaak over de hoger gelegen wegen. Daar was alles groen, het was zomer, er leek geen vuiltje aan de lucht. Maar dan kom je beneden aan in Trooz of Pepinster en alles is bruin. Kapot. Complete inboedels lagen op straat. Het was alsof hele mensenlevens voor het oprapen lagen. Al die fotoalbums, miniatuurtreintjes, collecties gin, hele bibliotheken… dat maakte heel veel indruk op me. En dan de geur die er hing. Van afval, benzine, rottende etenswaren.”

“En dan heb ik het nog niet over de dode mensen en dieren. Het was een oorlogsgebied, hallucinant. Ik vergeet ook nooit hoe het in Chaudfontaine vol lag met flessen Chaudfontaine. De fabriek was zwaar beschadigd, alles lag op straat. Hetzelfde met de botervlootjes van een boterfabriek een paar kilometer verderop. Die lagen over de hele vallei verspreid. Absurd was het. Maar naast al die ellende waren er ook lichtpuntjes. Ook de solidariteit van de slachtoffers maakte grote indruk op me. Mensen die niets meer hadden, kwamen ons flesjes water aanbieden. Iedereen hielp elkaar.

“Anderzijds was er een ronduit walgelijk aspect. Ik noem ze ratten, degenen die mensen bestalen die niets meer hadden. We hebben het zelf meegemaakt toen we in Trooz bezig waren met zoekacties op het water. Terwijl we samen stonden om onze volgende stappen te bespreken, zag een collega dat er iemand in zijn vrachtwagen zat. Bleek dat het om twee mannen ging die de wagen van de civiele bescherming wilden leegroven. We konden er één op heterdaad betrappen, de ander sloeg op de vlucht. Dat ze ons bestelen nog tot daaraan toe, want wij kunnen onszelf verdedigen. Maar dat soort crapuul haalde ook woningen leeg waar nauwelijks nog iets te halen viel. Hoe laag kun je vallen? Ik heb er geen woorden voor, het maakt me razend kwaad.”

Bereidt uw team zich voor op dergelijke rampen in de toekomst?

“Natuurlijk hebben we lessen getrokken uit de ramp. We kunnen alleen maar hopen dat het nooit meer gebeurt, maar mocht dat wel zo zijn, dan staan we klaar.”

De laatste vermiste is gevonden. Bent u opgelucht?

“Toch wel. We hebben het terrein nog heel vaak afgezocht. Het bleef aan onze ribben plakken dat die ene persoon zo lang onvindbaar was. Nu is onze opdracht afgerond, we hebben iedereen gevonden en alle families een antwoord kunnen geven. Want daar gaat het uiteindelijk om. Niet weten wat er met je papa, je mama, je kind of om het even welk familielid is gebeurd, is het ergste wat je kan overkomen. Als er iets duidelijk is geworden tijdens mijn 26 jaar bij de Cel Vermiste Personen is het dat. Beter slecht nieuws dan geen nieuws.”

Hoeveel procent wordt niet gevonden?

“97 procent van alle dossiers lossen we op. Dat is best veel. De voorbije 26 jaar ging het om 30.000 dossiers. Daar staan er vandaag nog 776 van open, dat is die 3 procent. 12 procent van alle opgeloste verdwijningen had een dodelijke afloop. In driekwart van de gevallen gaat het om zelfdoding. Dan zijn er nog een aantal ongevallen en natuurlijke overlijdens. Nauwelijks 1 procent heeft een crimineel karakter en dat gaat dan meestal om zaken die een enorme impact op onze maatschappij hebben. Zoals de zaak-Julie Van Espen.”

U reageerde er destijds heel emotioneel op. Deze week is het proces begonnen. Houdt dat u bezig?

“Zeker. In de eerste plaats gaan mijn gedachten naar de ouders. Ik heb ze leren kennen op het ergste moment in hun leven, toen ze het nieuws kregen dat hun dochter was overleden. Dat zal nu allemaal weer bovengehaald worden. Alle begrip dat ze het proces achter gesloten deuren willen houden. Het gaat om pure gruwel. Voor mij kwam het plots heel dichtbij omdat ik zelf een dochter heb die even oud was als Julie. Ook bij de zaak van Aurore kwam het dichtbij (Aurore Ruyffelaere was 29 toen ze in 2013 tijdens de Gentse Feesten werd vermoord, red.).”

“In beide zaken gaat het om een situationele dader die om welke reden dan ook zijn ding doet. Wie op dat moment passeert is een slachtoffer. Annick Van Uytsel was een toevallig slachtoffer van Ronald Janssen, Aurore was een toevallig slachtoffer van een kerel die zich nadien van het leven heeft beroofd, Julie Van Espen was een toevallig slachtoffer van Steve Bakelmans. Julie had pech, ze was op de verkeerde plek op het verkeerde moment werd gezegd. Daar had ik het lastig mee. Néé, godverdomme. Julie was op de juiste plek, ze was op weg naar haar vriendinnen en had alle recht om over het fietspad langs het kanaal te fietsen. Je moet de zaak niet omdraaien. De verdachte moest niet doen wat hij gedaan heeft, hij had geen enkel recht.”

Zijn er onopgeloste zaken die u niet loslaten?

“We zouden elke zaak van een vermist kind moeten kunnen oplossen. Liam Vanden Branden was een van de eersten, in 1996. Ik was net terug van mijn scholing bij de FBI in Amerika toen hij als vermist werd opgegeven. Een manneke van twee jaar dat verdween aan de sluis van het Zennegat in Mechelen. Tot op vandaag is hij de jongste vermiste in België. Dat laat me niet los. Ik ben zo vaak gaan kijken bij het kanaal. Telkens vroeg ik me af of we niets over het hoofd hadden gezien. Maar we zijn inmiddels 25 jaar verder… En zo zijn er nog zaken. Nathalie Geijsbregts. Dat was in 1991, vóór onze cel werd opgericht, in 1995. Ilse Stockmans (ze verdween in 1987 op negentienjarige leeftijd, red.). De vijfjarige Cavas Gevriye (hij verdween in 1985, red.), de dertienjarige Maddy Hollanders (ze verdween in 1976, red.)… Het gaat om vijf vermiste kinderen en jongeren in België. Cold cases zoals we dat noemen. En hoe graag ik het ook anders zou willen, de kans is heel klein dat we hen ooit nog zullen vinden. Die frustratie is het moeilijkste aan dit werk. Gelukkig zijn er de afgelopen jaren veel nieuwe technologieën ontstaan om mensen op te sporen, ook op DNA-vlak. Vergeleken met het begin staan we zo veel verder.”

Een van die DNA-technieken wordt gebruikt voor Operatie Kerkhof waarbij u graven van onbekende overledenen opent in de hoop cold cases op te lossen. Hoever staat het daarmee?

“Er zijn in België ongeveer 250 graven van een onbekende. Hun laatste rustplaats heeft een nummer. Tijdens de rustige lockdownperiode hebben we een paar testcases uitgevoerd. Zo deden we een opgraving in Profondeville, in hartje Ardennen. Er lag één persoon begraven met een nummer. Het lichaam werd opgegraven waarna een DNA-staal werd afgenomen uit het bot van een dijbeen. We hadden geen idee wie het was, wisten zelfs niet of het om een man of vrouw ging. In onze databank van vermiste personen vonden we niets. Dus stuurden we het DNA naar de buurlanden. In Nederland was er wel een match. Het bleek om Corrie van der Valk te gaan die in 2001 was verdwenen. Ze was een telg van de bekende familie van de Van der Valk-hotels. Haar echtgenoot werd lange tijd verdacht van moord, maar dat klopte niet. De vrouw was onder de trein terechtgekomen in de buurt van Profondeville, na omzwervingen in Frankrijk. Eindelijk kreeg de familie antwoord. De kinderen hebben hun moeder naar Nederland gebracht om haar een waardig graf te geven, ze waren ons zo dankbaar. Het was een succes, de eerste stap voor Operatie Kerkhof was gezet. Inmiddels hebben we nog een paar mensen kunnen terugvinden door DNA-vergelijkingen. Geen spectaculaire resultaten zoals die eerste keer, maar ik ben ervan overtuigd dat we nog wel een en ander tegenkomen in de toekomst.”

Na het ongeval van duiker Olivier Rouxhet die in 2011 in de Maas overleed, overwoog u te stoppen met dit werk. Tien jaar later bent u er nog altijd.

“Het verlies van Olivier is hard binnengekomen. Hij was een heel goeie vriend. Hij verdronk tijdens de zoektocht naar de zusjes Alison en Amélia Decloux die eerder in de Maas waren terechtgekomen. Helaas is ons werk niet zonder risico, maar ik wil nooit meer een collega verliezen. Ik heb er toen inderdaad aan gedacht om ermee op te houden. En toch kon ik mijn werk niet zomaar achterlaten. In mijn 43-jarige carrière heb ik van alles gedaan maar de voorbije 26 jaar waren zonder meer de mooiste van mijn leven. Omdat we in heel wat dossiers de kans hebben gehad het verschil te maken. Zelfs het verschil tussen leven en dood. Je kunt je niet voorstellen hoe groot de blijdschap van een familie is als opa wordt teruggevonden nadat hij in de vriesnacht is verdwenen. Daar doe je het voor. Die momenten zorgen voor zuurstof.”

Uw kinderen houden van zwarte humor, zeggen ze. Dat hielp hen vroeger om met uw werk om te gaan. Is dat voor u ook een uitlaatklep?

“Ja. Voor iedereen van ons. We hebben allemaal heel veel respect voor de doden, maar af en toe moet je de knop kunnen omdraaien. Je kunt niet verwachten dat we alle ellende mee naar huis nemen. Trauma moet je verwerken, anders gaat het niet meer. Traumapsycholoog Erik de Soir verwoordt het als volgt: ieder van ons die dit soort werk doet, of je nu brandweerman bent of bij de Cel Vermiste Personen hoort, loopt met een rugzak rond. Elke dag komt daar een heel klein beetje bij. Je voelt het niet. Tot je op zeker moment ’s morgens wilt opstaan en niet meer overeind komt omdat je rugzak te zwaar is. Om dat te vermijden moet je trauma een plaats geven. Door erover te praten, met wie dan ook. Ik heb dat thuis altijd kunnen ventileren, met mijn vrouw en mijn kinderen. Ze wisten altijd waar ik mee bezig was.

“Vroeger, in het begin van de Cel Vermiste Personen, zat ik eens alleen thuis met de kinderen. Mijn vrouw was in haar winkel aan het werk. Onze dochter zat op de grond te spelen met een telefoontje. Op een bepaald moment hoor ik haar zeggen: ‘Hallo? Albert? Wablief? Een lijk in de Schelde? Het is goed, ik kom eraan.’ Ik kan me voorstellen dat een doorsnee-ouder zijn vijfjarige kind naar de psychiater zou brengen als hij dat hoort. Albert was mijn collega trouwens.”

Heeft dit werk uw intuïtie aangescherpt? Volgens uw kinderen wel.

“Goh, intuïtie is soms ook beroepsmisvorming. Ik kan niet langs het water lopen zonder te kijken of er iets in ligt. Mijn kinderen vragen dan: ‘Awel papa, zie je iemand liggen?’ Maar intuïtie speelt zeker een rol. Er zijn bepaalde dossiers waarbij je soms voelt dat het niet klopt, al kun je er niet de vinger op leggen. Ik heb er ook al naast gezeten hè, voor alle duidelijkheid. Maar intuïtie is een belangrijk aspect voor elke rechercheur. Al moeten wij het natuurlijk vooral hebben van feiten, van zekerheden. Helaas zijn er in veel dossiers geen zekerheden.”

Bent u in de loop der jaren harder geworden of net niet?

“Kijk, je kunt mensen opleiden om met de dood om te gaan. Dat moet ook, anders kun je geen begrafenisondernemer of lijkschouwer zijn bijvoorbeeld. Enerzijds wen je aan bepaalde zaken, anderzijds heb je het er juist moeilijker mee. Een voorbeeld: nu ik wat ouder word, zie ik meer mensen om me heen verdwijnen. Mensen die ziek zijn, kanker krijgen... Goeie vrienden van wie je weet dat ze heel graag leefden. Aan de andere kant zie ik een jongeman van 18 die het niet meer ziet zitten. Het zit tegen in zijn leven, zijn lief heeft het uitgemaakt, hij kan het niet meer aan en hangt zich op aan een boom. Met alle respect voor iedereen, maar daar heb ik het moeilijk mee. Omdat ik het niet eerlijk vind. Let op, ik wil geen oordeel vellen, zeker niet. Maar ik denk dan: doe het toch niet. Het kostbaarste wat je hebt, is je leven. Nogmaals, ik verwijt niemand iets. Iedereen heeft zijn eigen reden om te doen met zijn leven wat hij wil. En toch. Ik heb het er moeilijker mee naarmate ik ouder word. Vroeger zou ik er zelfs nooit bij hebben stilgestaan. En als ik het over jonge mensen heb, dan bedoel ik jong. Ik herinner me een zelfdoding van een jongetje van tien. Hij had zich opgehangen. En een afscheidsbriefje achtergelaten. Ik zie dat beeld nog altijd voor me. Maar ook dat is onze maatschappij.

“En toch, juist doordat ik zoveel ellende heb gezien, prijs ik mezelf gelukkig met wat ik heb. Voor sinterklaas zijn we gaan eten; mijn vrouw, mijn twee kinderen en hun partners. Dat zijn topmomenten. En dan weet ik: er is nog altijd veel meer goed in de wereld dan kwaad.”