Direct naar artikelinhoud
InterviewJeroen Olyslaegers

Auteur Jeroen Olyslaegers: ‘Het wantrouwen tegenover de overheid is een gepasseerd station: nu is er het wantrouwen tegenover de realiteit’

'Soms ben ik bang van mijn ambitie. Dan slaat de twijfel toe: kán ik dat wel? Ben ik niet te gulzig, reik ik niet te hoog? Maar die angst heb ik net nodig om te kunnen schrijven.'Beeld Johan Jacobs

Jeroen Olyslaegers (54), tedere krijgsheer en brutaal zacht ei in één verrukkelijk contradictorisch pakket, heeft een novelle klaar. Willem, dat u cadeau krijgt bij een aankoop in één van de onafhankelijke Confituur-boekhandels, is een veer dat vaart tussen de 16de eeuw van Wildevrouw en de 20ste eeuw van zijn langzaam embryo wordende nieuwe roman. Antwerpen is weer een personage, de mens en z’n ijdele spartelen ook. 

Willem begint bij de impulsdiefstal van een pakketje brieven door Hippolyte, één van de twee hoofdpersonages. Hij lijkt zelf verbaasd door zijn actie.

Jeroen Olyslaegers: “Er is geen sprake van voorbedachte raad: Hippolyte is een gelegenheidsdief. Er is een mogelijkheid, en in een fractie van een seconde moet hij beslissen of hij van die mogelijkheid gebruikmaakt. Het besef van de zonde komt pas later. Hij slaagt er niet in om zichzelf te vergeven, maar hij kan het onrecht ook niet herstellen.

“Die passage gaat terug op iets wat ik zelf heb meegemaakt. Een paar jaar geleden vierde ik met de familie van mijn vrouw een verjaardag op het Engelse platteland. We logeerden in een gîte met prachtige, klassieke kamers. Er was ook een cinemaatje aan, én een overrompelende bibliotheek. (Opgewonden) Ik werd zót van die bibliotheek: ze zat vol grave boeken van grote auteurs, vaak eerste drukken bovendien. George Orwell, Stefan Zweig… En twee exemplaren van The Devils of Loudun van Aldous Huxley – eerste drukken, stofwikkel errond, impeccable. Telkens als ik een vrij moment had, sloot ik me op in die bibliotheek en stortte ik me hongerig als een roofdier op al die mooie boeken. En bij het slapengaan begon in mijn hoofd telkens hetzelfde stemmetje te piepen: ‘De eigenaar heeft twéé exemplaren. Zou het zo erg zijn als ik er eentje meenam?’ Zo ging dat tien dagen lang, en natuurlijk heb ik uiteindelijk niets gestolen. 

“Maar ik ben die aandrang niet vergeten, net zomin als de argumenten die in me opkwamen om het wél te doen. Het kostte me móéite om niet te stelen, en dat verraste me toch enigszins. Mijn boeken zitten vol ambigue figuren, vol tweezakken, en uiteraard beschouw ik mezelf óók als moreel dubieus. Maar die plotse honger naar diefstal, ja, daar stond ik toch van te kijken.”

Hippolyte heeft jarenlang krantenfeuilletons geschreven, zij het met weinig arbeidsvreugde.

Olyslaegers: “Hij verlangt naar iets groters, ja. Hij wil ergens bij horen, ingewijd worden in één of ander geheim genootschap. En in zijn privéleven ligt het grote geluk ook al niet: hij gaat nogal achteloos om met zijn vrouw, en geeft zijn geld uit aan gokken en hoeren. Niet onsympathiek, toch een klootzak: van dat soort figuren hou ik.

“Ik werk aan een nieuwe roman, en daarin zal Hippolyte ook één van de personages zijn. Hij zit diep in de media van die tijd. Honoré de Balzac beschreef het aan het begin van Les illusions perdues: ergens in het midden van de 19de eeuw zorgden de nieuwe drukpersen ervoor dat kranten heel goedkoop werden, en dus een massaproduct. De dagelijkse feuilletons waren heel populair, en een goeie feuilletonist kon de oplage van een krant doen verdubbelen. Die schrijvers moesten léveren, elke dag weer: ze zaten opgesloten in een systeem. Ik kan me voorstellen dat ze burn-outs kregen, dat ze zich helemaal kapot schreven en gek werden. Zo’n figuur had ik nodig – en dat is dus Hippolyte geworden.”

Hij raakt gebiologeerd door de brieven van Willem Silvius, een Antwerpse boekdrukker uit de 16de eeuw.

Olyslaegers (knikt): “En zo ontmoeten Wildevrouw – dat zich afspeelt in de 16de eeuw – en mijn nog te schrijven nieuwe roman – gesitueerd in de 19de eeuw – elkaar.

“Willem Silvius heeft echt bestaan. Hij was een boekdrukker – de belangrijkste na Christoffel Plantijn – die in 1566 betrokken raakte bij een incident met beeldenstormers in de abdij van Hemiksem. Hij werd beticht van sympathie voor de gereformeerden en gevangengezet. Stef (Franck, met wie Olyslaegers de research voor zijn romans doet, red.) en ik kenden dat verhaal, maar in Wildevrouw had ik er niets mee gedaan: het boek zat al zo vol. We bleven het er wel over hebben, Stef en ik, en toen Confituur (het verbond van onafhankelijke boekhandels, red.) me benaderde voor die novelle, wist ik meteen dat ik dát verhaal zou uitwerken. Eigenlijk is Willem een prequel van de roman die ik nog moet schrijven.”

Die zal dus spelen in het Antwerpen van de 19de eeuw. Heb je al een thema?

Olyslaegers: “Stef en ik moeten nog diep in die geschiedenis duiken: hoe marcheerde de stad, hoe verliepen de geldstromen, waar zitten de wonden en de trauma’s? Wat me wel al duidelijk is: Antwerpen had toen een haast groteske obsessie met geld, nog veel heftiger dan in de 16de eeuw. Bijna elke handelsbank had een indrukwekkend internationaal netwerk.

“Ik ben nu mogelijke verhaallijnen aan het bedenken, en geschikte locaties. Heel dankbaar, dat laatste: de burgerij dribbelde toen van bal naar café chantant, van salon naar bordeel. En m’n hoofdpersonage wordt een vrouw – allicht is Hippolyte haar minnaar.”

Sinds Wil en Wildevrouw ben je de officieuze geschiedschrijver van Antwerpen. Is die stad doorgronden je grote ambitie? Of wil je toch vooral iets over de condition humaine zeggen?

Olyslaegers: “Als ik denk aan grote klassiekers als Madame Bovary van Gustave Flaubert en Eline Vere van Louis Couperus, zie ik romans die iets zeggen over de maatschappij van toen, maar toch vooral over de menselijke psyche, en hoe onwrikbaar die is. Zijn we als mens in staat om die psyche te veranderen, of blijven we onherroepelijk ons tragikomische zelf? Dat is de centrale vraag in die grote romans, en dat is ook de vraag die mijn schrijverschap vooruitstuwt.

“Natuurlijk heb ik me al eens afgevraagd of ik niet een lokale schrijver aan het worden ben. Maar het is praktisch om één focus te hebben – Antwerpen. Ooit komt het moment waarop ik in mijn oeuvre de stad verlaat, maar momenteel is het handig om mijn boeken aan dat haakje op te hangen. Maar wel telkens met een verhaal dat me een beetje provocerend in het gezicht komt hijgen: ik heb spanning nodig, ambitie. Loop je door mijn oeuvre, dan zie je dat ik met elk boek de inzet verhoogd heb. En soms ben ik bang van die ambitie. Dan heb ik de lat weer een stukje hoger gelegd, en slaat de twijfel toe: kán ik dat wel? Ben ik niet te gulzig, reik ik niet te hoog? Maar die angst heb ik net nodig om te kunnen schrijven.”

Dankzij die Antwerpen-romans heeft je schrijverschap ook een comfortabele bedding gevonden.

Olyslaegers: “In mijn beginjaren kon ik helemaal niet leven van mijn romans. Dat was ook niet onlogisch: ik deed dingen waarvoor simpelweg geen groot publiek bestaat. Nu zijn die lezers er wel, en zijn ze nog met velen ook. De droom – voor een groot publiek schrijven, maar zonder m’n broek te laten zakken – is waargemaakt. (Peinzend) Het is een gedoe geweest, hoor. Ik ben een slow burner: ik heb lang over een kronkelig paadje gelopen, zonder te weten dat er ook een bestemming wachtte. En nu is er inderdaad het comfort van een publiek dat me complimenteert en aanmoedigt, dat zit te wachten op nieuw werk. Dat zorgt voor druk, maar net als die angst van daarnet brandt die me vooruit.

“Ik schrijf nu met een basis aan zelfvertrouwen. Ik weet wat ik kan. Maar eigenlijk is dat niet interessant: ik wil weten wat ik níét kan. En ik voel me zeker niet gearriveerd. Als ik ergens als ‘één van onze grote schrijvers’ word aangekondigd, kijk ik altijd geschrokken op. Dan denk ik: ‘Ho, wacht even… Daar ben ik nog niet. Dát heb ik nog niet verdiend.’”

‘Met mijn lange haren was ik als kind het perfecte slachtoffer voor pesterijen. Ik weet hoe het voelt om fundamenteel niet welkom te wezen, en helemaal alleen te zijn.’Beeld Johan Jacobs

HITLERJUGENDKAPSELS

Je volgende roman zal een vrouwelijk hoofdpersonage hebben, zei je net.

Olyslaegers: “Daarmee verhoog ik de inzet weer een beetje. Want ik heb nog nooit echt over vrouwen geschreven, of over hoe mannen en vrouwen zich tot elkaar verhouden. In Wildevrouw waren de vrouwelijke personages al heel erg uitgebouwd, dat wel. Vergeleken met Yvette uit Wil heb ik daar al wat bakens voor mezelf verzet. Maar toch: ik wil verder gaan.

“Hoe maak ik ronde personages terwijl mijn verhaal zich afspeelt in een tijd waarin vrouwen geen ronde personages móchten zijn? Dat is de vraag. Weet je, ik heb net de audiogids gemaakt voor de tentoonstelling over Lodovico Guicciardini (Italiaanse koopman en schrijver die in de 16de eeuw in Antwerpen leefde, red.) in het Museum Plantin-Moretus. Stef en ik hebben veel research gedaan naar het vrouwbeeld in die tijd. We weten dat de vrouw in Antwerpen toen een heel vrijgevochten indruk maakte op buitenlanders. Maar in de 19de eeuw was in datzelfde Antwerpen plots alles anders. What happened? Ik ben ervan overtuigd dat de handel in de 16de eeuw een emancipatie op gang deed komen. Vanuit praktische overwegingen: vrouwen moesten mee handel drijven, kunnen tellen, hun talen kennen. Je mag het niet idealiseren, maar je voelt toch wel dat dat samenlevingsmodel een zelfgenererende emancipatiemachine was. Maar in de 19de eeuw zag je plots ingesnoerde vrouwen – létterlijk, met korsetten en baljurken. Vrouwen hadden niets meer te maken met de business, ze werden uitgehuwelijkt, hadden geen stem. Dat heeft tot diep in de 20ste eeuw doorgewerkt. Ik herinner me hoe mijn moeder in de jaren 70 een feministe was: ze moest zich nog helemaal loswrikken uit dat beklemmende weefsel van de 19de eeuw. Die patriarchale traditie had verdorie twee wereldoorlogen overleefd. Kijk, dat fascineert mij.”

Het begint ook te dagen dat de letteren eeuwenlang het tuintje van vooral mannelijke schrijvers zijn geweest, met vooral mannelijke personages.

Olyslaegers: “Precies. En werd er toch over vrouwen geschreven, dan gebeurde dat vaak met een stuitende luiheid. Want sorry, Flaubert: ik vind je een vrouwenhater. En excuus, Couperus, maar ook over jou heb ik m’n twijfels. In Madame Bovary en Eline Vere, maar net zo goed in Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden, gaat het over zotte wijven die ontsporen. Over pathos en hysterie. Een schrijver van nu moet dat eendimensionale vrouwbeeld luid roepend verwerpen. Veel interessanter is: hoe dachten die vrouwen zelf over hun bestaan? Hoe leef je een vol leven als je pad al vooraf vastgelegd is?”

Daarmee plant je als schrijver je poten ook in de actualiteit: #MeToo, een nieuwe generatie feministen en de wokebeweging zorgen al een poos voor een verheviging van het identiteitsdebat.

Olyslaegers: “En is dat niet geweldig? #MeToo heeft me heel diep doen nadenken over mijn rol als man. Ik ben bereid om mijn denkkader bij te stellen, meer nog: ik heb dat de afgelopen jaren op een radicale manier gedaan. De rigide, onrechtvaardige machtsverhoudingen tussen man en vrouw zijn lang onderschat geweest. En mogelijk ben ik zelf ook te hardnekkig toondoof gebleven, ja. Als ik nu met vrouwen van in de twintig spreek, krijg ik geregeld een mot rond mijn oren. ‘Wát zeg jij?’ Dat vind ik prima: educate me!

“Toen ik met Anuna De Wever en Kyra Gantois Wij zijn het klimaat schreef, besefte ik dat zij de radicaalste activisten zijn die ik ooit ben tegengekomen. Ik heb daar ontzettend veel van geleerd. Dat mijn referentiekader aardig fout zat, bijvoorbeeld. Want wie beschouwde ik als mijn grote leermeesters? Het woord zegt het zelf: mannen, hè, doorgaans ouder dan ik. Het werd tijd, zo besefte ik, om mijn eigen hypocrisie en dubbelzinnigheid te erkennen. Om eens te luisteren. (Denkt na) Ja, het is het heftigste leerproces dat ik als 54-jarige in mijn leven heb meegemaakt.”

De kritiek focust zich vaak op ‘de excessen’ van de wokebeweging: te radicaal, te streng, te tuk op conflict.

Olyslaegers (beslist): “Ik neem de excessen er graag bij. Er is geen enkele intellectuele, artistieke of socioculturele beweging geweest die géén excessen kende. In de romantiek van het einde van de 18de eeuw liepen ook een paar fucko’s rond, hoor. En in de verlichting en bij de hippies hetzelfde. Mensen hebben de neiging om, zodra een beweging de heersende waarden ter discussie stelt, alleen op de excessen te focussen. Ik ben niet bereid om lui te zijn, en gewoon te roepen: ‘Het ontspoort, het is politiek correct, het is puriteins.’ Fuck it, nee: ik wil eerst weten wat er precies aan het verschuiven is. Waar die jonge generatie mee bezig is. En de volgende stap is: kan ik daar, zodra ik voldoende geluisterd heb, met mijn talent misschien iets mee doen?”

Maar is dat laatste wel de bedoeling? Is de boodschap niet: even dimmen, oudere, witte heteroman?

Olyslaegers: “In essentie vraagt de wokebeweging dat iederéén mee aan tafel mag. Dat onderschrijf ik volledig: laten we die tafel breder maken. En natuurlijk wordt tegen mij – een vent ouder dan vijftig, wit bovendien, en hetero – weleens gezegd dat ik moet zwijgen. Daar ben ik het dan niet mee eens. Voor mij is het eenvoudig: ik ben geïnteresseerd in wie me iets te leren heeft. Niet in wie me uit het gesprek duwt. Luisteren naar elkaar: dat is de kern. En dat is moeilijk, want we zijn getraind om onszelf te laten gelden, om ons ego te ontwikkelen, om het centrum van de aandacht op te zoeken. Woke gaat voor mij nog het meest om het vermogen om te luisteren.

“Het moet wel met humor, vind ik. Dat is de persoonlijke voorwaarde die ik stel aan álle mensen die ik ontmoet: dat ze het verlangen om te lachen kennen. Als er alleen maar ernst is, word ik wantrouwig. Ik verkies de hypocriete lafaard boven de orthodoxe held. Want die laatste zie ik al op voorhand struikelen: orthodoxie is onbetrouwbaar.”

Ik – ook man, wit en hetero – zie mijn structurele privileges. Tegelijk benauwt het me soms dat die privileges als allesbepalend voor iemands geluk worden gepresenteerd. Verdriet, pijn en algehele reddeloosheid zijn universeel, geloof ik – lidmaatschap van de dominante groep vaccineert je daar niet tegen.

Olyslaegers: “Ik begrijp wat je bedoelt: ook als witte man heb je recht op pijn. Privilege verdeelt: sommigen krijgen veel, anderen nauwelijks wat. Maar er is ook nog wat ons allemaal verbindt. Het tragikomische, bijvoorbeeld: iederéén stuntelt zich op goed geluk door het leven. ’s Nachts liggen we gewoon te blèten in ons bed – en dan speelt dat privilege even niet meer.

“Ik verzet me ook tegen het idee dat ik de pijn van minderheidsgroepen niet kan doorvoelen. Toen ik zes was, liep ik op de speelplaats met mijn lange haren – mijn ouders vonden dat mooi – tussen alleen maar jongens met Hitlerjugendkapsels. Ik kwam bovendien van een ander dorp, en dus was ik al snel het mikpunt: het perfecte slachtoffer voor pesterijen. Ik stond helemaal alleen. En neen, dat was geen structurele uitsluiting zoals zwarten, holebi’s en transgenders die ervaren, het kaderde niet in eeuwen van racisme en homohaat. Maar het maakte wel dat ik weet wat gepest worden is, hoe het voelt om fundamenteel niet welkom te wezen, en helemaal alleen te zijn. Het was een hoogstpersoonlijke ervaring die een groot gewicht legde op mijn kleine leventje, en die ervoor gezorgd heeft dat ik empathie kan voelen voor wie uitgesloten wordt. Het is geen allesbepalende periode geweest voor mij, wel een anekdote, een klein, sporadisch jeukend traumaatje dat maakt dat ik me kan inleven in mensen voor wie het leven hard en de wereld onveilig voelt.”

'Wie eens mag aanschuiven in ‘De afspraak’ of ‘Terzake’ weet: de almaar strakkere formattering maakt het debat dood.'Beeld Johan Jacobs

IEDEREEN ONNOZEL

‘In de pispot te kunnen staren van uw eigen ziel’: dat is voor Hippolyte de functie van lezen en schrijven. Wanneer heb jij die pispot nog eens geïnspecteerd, Jeroen?

Olyslaegers: “Ik doe dat haast dagelijks, in de updates op mijn Facebook-pagina. Je lacht, maar ik meen het. Ik zit er nu een jaar of dertien op, en heb van mijn pagina een discussieplek kunnen maken waarop veel mensen komen aangevlogen. En in die jaren heb ik geleerd om me kwetsbaar te tonen, om in mijn berichten heel genereus te zijn met het sentiment dat me op dat moment bepaalt. Ik schrijf er met een open hart. Dat heeft me al veel opgeleverd. Ik durf nu bijvoorbeeld openlijk toe te geven dat ik iemand gekwetst heb. Of dat ik het ook allemaal niet weet. Voilà, dat bedoel ik dus: op Facebook kijk ik in de pispot van mijn ziel.

“Die dagelijkse statussen beïnvloeden mijn werk. Meer zelfs: ze maken er deel van uit. Het is mijn dagelijkse schrijfpraktijk. Facebook maakt een écrivain public van me. Als mensen me zeggen dat ik woorden geef aan wat ze voelen, dan ben ik blij: dat is mijn functie.”

Het blijft me toch enigszins verbazen dat net jij het medium zo omarmt.

Olyslaegers: “Sociale media zijn verslavend, hoor ik altijd, ze jatten je privacy en maken je tot een slaaf. We draaien mee in een systeem dat ons exploiteert! Oké, denk ik dan, dankjewel voor dat inzicht, maar Karl Marx wist dat ook al, hoor. Het is allemaal waar, natuurlijk is het waar, maar voor mij blijft Facebook toch vooral een groot, boeiend speelveld.”

Maar is het ook een goeie plek voor debat?

Olyslaegers: “Het is verdorie de enige! Op welke andere plaats wordt het maatschappelijk debat nog gevoerd? De opiniepagina’s van de kranten zijn aan het wegkwijnen. De tv-studios? Als je eens mag aanschuiven in De afspraak of Terzake fluit je wel anders: de almaar strakkere formattering maakt het debat dood. Je moet maar eens proberen om op heel korte tijd je gedachten te ordenen, en waardig en genuanceerd iets te vertellen terwijl het gesprek geleid wordt door iemand met een oortje waarin voortdurend geblazen wordt dat het tijd is voor de volgende vraag.

“Wat ik ook weleens in een discussie op Facebook lees: ‘Eigenlijk zouden we dees op café moeten doen, met een koffie of een pint erbij.’ Daar ben ik het niet mee eens: na één discussiepunt gaat het dan geheid over de geweldige Netflix-reeks du jour – en wég is het debat. Nee, wie op een publiek forum van mening wil verschillen, moet op Facebook zijn.”

Het gaat op jouw pagina vaak over corona. Logisch, eigenlijk: de onderliggende vraag in zowat elke discussie over maatregelen en vaccins – hoe moet het individu zich tot het collectief verhouden? – is ook de centrale kwestie in je oeuvre. Maar een poosje geleden kondigde je een pauze aan: even geen meningen meer.

Olyslaegers: “De betoging van 21 november was voor mij een kantelpunt. Wat er nog over was van collectief esprit en wederzijds begrip zag ik helemaal verkruimelen, óók op mijn Facebook-pagina, en ik heb me toen helemaal verloren in allerlei discussies. Ik moest even uit het gewoel.

“Ik was al lang aan het waarschuwen voor die betoging, omdat ik wist dat het een door extreemrechts opgezette fuik was. Wie het allemaal een beetje volgde op Facebook, zag dat van mijlenver aankomen. Het apolitieke karakter van de beweging van antivaxers en sceptici – ‘Iedereen is welkom, politieke voorkeur doet er niet toe’ – heeft er net voor gezorgd dat extreemrechts de boel kon overnemen. Vrienden van mij hebben daar in Brussel om vrede en verbinding geroepen – in een betoging met extreemrechts in het hart van de organisatie. Ze zijn met open ogen in de val gelopen, en daarom ben ik zo kwaad.”

Voor alle duidelijkheid: zelf ben je een uitgesproken voorstander van vaccinatie.

Olyslaegers: “Absoluut. Maar vóór die betoging was ik druk aan het pleiten voor wederzijdse empathie. Ik zag het helemaal de verkeerde kant uitgaan toen de niet-gevaccineerden te horen kregen dat ze roekeloze egoïsten zijn. Neen, dacht ik, dit mag je niet doen. Je kunt die mensen niet uitsluiten en tegen de muur zetten. Want dan worden ze kwaad, daarna kwader, en daarna nóg kwader – en uiteindelijk wrikken ze zich helemaal los van de samenleving.”

Ik begrijp dat op de spits gedreven polarisatie die samenleving niet vooruithelpt. Maar hoever moet empathie reiken? Met de cijfers in de hand kun je zeggen: ‘Ze zitten fout, de antivaxers.’

Olyslaegers: “Met de cijfers in de hand moet je tegen een virus vechten, maar met de cijfers in de hand kun je geen samenleving heropbouwen. We moeten beyond covid denken. Als de hele ellende ooit voorbij is, zullen we ons dan nog met elkaar kunnen verzoenen? Of hebben we te hard tegen elkaar staan schreeuwen, en is er iets onherroepelijk gesneuveld?

“Ik probeer om respect te hebben voor wie zijn lichaam ziet als een grens die bewaakt moet worden, voor wie niet wil meedoen aan ‘het sociaal experiment’ – zet dat tussen vette aanhalingstekens, want ik wéét natuurlijk dat het geen sociaal experiment is. Ik wil die mensen niet verwijten dat ze de samenleving naar de kloten doen – ik weiger zelfs om dat te denken. Waar ik wel aan denk: hoe raken we hier samen uit? Hoe zorgen we ervoor dat we straks, na de pandemie, nog kunnen samenleven? Dat heb ik geleerd door op te groeien in een familie met aardig wat rechts tot zeer rechts gedachtegoed. Al een leven lang gruw ik daarvan, maar op familiefeesten werd ik er wel in ondergedompeld. En ik luisterde, en hoopte dat ze af en toe ook eens naar mij zouden luisteren. Ik vierde Nieuwjaar met mensen die vaak helemaal anders dachten dan ik, maar die ik wel graag zag en nog steeds graag zie. Want ja, zo complex is het leven. Die boodschap wil ik dus ook meegeven in het coronadebat. Er zijn vrienden van me die daar boos om worden. ‘Het zijn egoïsten’, zeggen ze, ‘het zijn zotten.’ Daar word ik dan weer kwaad van. Denken ze misschien dat ze zich hebben laten vaccineren tegen egoïsme? We zijn allemáál egoïsten, verdomme: het is niet omdat je in één strijd aan de goeie kant staat dat je volledige morele properheid kunt claimen. Niemand is vrij te pleiten, we zijn allemaal onnozelaars. Dat is mijn levensvisie – en daar vind ik een zekere vrolijkheid in.”

Maar is een moreel oordeel dan per definitie onfatsoenlijk?

Olyslaegers: “In Wil probeerde ik te begrijpen waarom mensen collaboreerden met de nazi’s, en dat lukte alleen als ik me in eerste instantie van elk moreel oordeel ontdeed. Maar inderdaad: op een bepaald moment moet je die pet wél weer opzetten. Want anders bestaan goed en kwaad niet meer, en zeg je tegen een Auschwitzbewaker: ‘Het was oké.’ Neen, ik wil hem zeggen: ‘Ik begrijp je, tot tranen toe begrijp ik je, maar je blijft wel schuldig.’ Dat is een morele grens stellen.

“Je kunt zoiets dus ook zeggen tegen mensen die de strijd tegen de pandemie saboteren, maar je moet het op het juiste moment doen.”

Blijft het toch niet een bittere vaststelling dat er behoorlijk wat mensen zijn die zich simpelweg afkeren van de wetenschap?

Olyslaegers: “Ik denk dat we met z’n allen onderschat hebben hoe weinig respect mensen hebben voor de wérkelijkheid. Het wantrouwen tegenover de overheid is een gepasseerd station: nu is er het wantrouwen tegenover de realiteit. ‘Jij gaat mijn werkelijkheid niet bepalen!’ Corona zorgt voor de ultieme postmoderne ervaring, ja. Heel kwalijk, want wat delen we dan nog? Dat is een haast subversieve vraag geworden.”

Het protest tegen de coronamaatregelen legt ook een verschil in opvatting van het begrip vrijheid bloot.

Olyslaegers: “Ik vind het een beetje komisch als mensen geloven dat de maatregelen hun grote, absolute vrijheid aantasten. Waren we vóór corona dan zo vrij? Van wieg tot graf worden we gelimiteerd door verplichtingen. En we aanvaarden die verplichtingen, want als we belastingen betalen, bijdragen aan de sociale zekerheid, de geschreven en de ongeschreven wetten naleven, als we geen storend element zijn in de samenleving, dan krijgen we veiligheid en comfort in de plaats. Wat we vrijheid noemen, is eigenlijk vooral gehoorzaamheid. En niet de straat op gaan als de energieprijzen sensationeel stijgen, als het klimaat op kapseizen staat of als er ergens een president Risk wil spelen met de wereldkaart, maar wél de Bastille bestormen omdat je op café een pasje moet tonen, tja… Dat vind ik toch enigszins pathetisch. Wie nu de revolutie predikt, is helemaal geen vrijheidsstrijder – wel gewoon iemand die nukkig is omdat hij z’n goesting niet kan doen.

“Tegelijk ergert het me als ik zie hoe gevaccineerde vrienden van me zich achter een raison d’état scharen die wel heel absolute vormen aanneemt. Wat voorzichtige vragen stellen bij de draagwijdte van een maatregel, bij het potentiële gevaar? ‘Neen, dit is nu nodig.’ Right, ik weet dat het nodig is, maar moeten we toch niet uitkijken voor nóg meer verlies van privacy, voor uitsluiting, voor beleidsinstrumenten die tijdelijk geïntroduceerd worden maar misschien gewoon zullen blijven?

“Je moet blijven twijfelen, vind ik. Nadenken zonder paranoïde, angstig of agressief te worden. Gewoon: een actieve burger zijn.”

Tot slot nog één keer terug naar Hippolyte. Op het eind van zijn leven kijkt hij met enige spijt terug. Dat zie je bij wel meer van je personages: ze hebben het idee dat ze het verkeerde nagejaagd hebben. Loop jij ook dat risico, denk je? Of heeft het schrijven die kwestie voor je opgelost?

Olyslaegers: “Ik geloof dat er niets zo verwoestend is als spijt. Achteromkijken, en merken dat de terugblik bitter is. Ik probeer om zo bewust mogelijk te leven, en zo bewust mogelijk te schrijven. En dus: om zo weinig mogelijk situaties te creëren waar ik later spijt van zal hebben.

“Het is ooit anders geweest, hoor. Ik heb hard moeten vechten tegen m’n hang naar destructie. Er zat een Jim Morrison in mij, en die heeft geregeld aan het stuur gezeten. Ik heb te lang geloofd dat excessen en milde vormen van zelfdestructie dingen waren die ik van mezelf mocht verwachten. Dat wildheid toegelaten, zelfs na te streven was. Tot ik eindelijk begreep dat dat alleen maar oprispingen waren van een zich eeuwig herhalende puberteit. Ik moest vijftig worden om daar het gênante van in te zien.

“Ik ben er nog altijd kwetsbaar voor, maar ik wil mijn tijd niet verspillen, en mijn talent niet bedriegen. Ik wil lang leven, want lang leven is lang schrijven.”

‘Willem’ van Jeroen Olyslaegers is gratis bij een aankoop van €25 in een Confituur-boekhandel.Beeld rv

© Humo