Direct naar artikelinhoud
InterviewJean Drèze

‘Waarom wordt een professor stukken beter betaald dan een kinderverzorger? Daar is toch geen enkele rechtvaardiging voor?’

Jean Drèze groeide op in België en woont in India: ‘Waarom wordt een professor stukken beter betaald dan een kinderverzorger? Daar is toch geen enkele rechtvaardiging voor? Niemand werkt zo hard als de riksjarijder.’Beeld RV

De Belgisch-Indiase econoom Jean Drèze (62) leefde een tijd in de sloppenwijken van New Delhi. Hij bedacht programma’s die miljoenen Indiërs uit de armoede trokken. Onlangs werd hij gelauwerd met de Burgerschapsprijs. ‘Meer dan ooit is er nood aan een alternatief voor het kapitalisme.’

Aan het eind van elk jaar reikt de Stichting P&V haar Burgerschapsprijs uit aan iemand die zich inzet voor een open, democratische en tolerante samenleving. De laureaat van 2021 is de in Leuven geboren ontwikkelingseconoom Jean Drèze. Hij krijgt de prijs voor zijn strijd voor sociale gelijkheid in India, waar hij sinds 1979 woont. Jarenlang werkte hij nauw samen met econoom Amartya Sen, Nobelprijswinnaar en armoede-expert.

In 2002 werd Drèze doelbewust Indiaas staatsburger. “Vanaf dan werd ik een échte insider”, zegt hij. “Want als Indiër kon ik lid worden van sociale bewegingen, volop campagne voeren, de regering bekritiseren en me zo totaal engageren voor een beter leven voor mijn landgenoten.”

Spijt van zijn keuze voor die Indiase nationaliteit kreeg hij nooit. “Integendeel. Ik vind het best grappig dat iemand die al 42 jaar lang in een ver buitenland verblijft, nu die Belgische onderscheiding krijgt.”

Met de Burgerschapsprijs mag Jean Drèze een project naar keuze ondersteunen. “Ik kon kiezen tussen een standbeeld of een schenking”, lacht hij. “Dus koos ik voor Mobile Creches. Meer dan een halve eeuw zet die Indiase ngo zich in voor kinderen die uitgesloten worden van ontwikkeling en zorg. Ik ken die mensen erg goed; ik werk zelf geregeld met hen samen. Ze installeren onder andere crèches vlak bij bouwwerven voor de opvang van de kinderen van de bouwvakkers. Ze organiseren ook laagdrempelige buitenschoolse kinderopvang voor Indiase burgers die geen toegang hebben tot de door de overheid geleide reguliere crèches. Daarnaast komen ze op voor kinderrechten.”

U vindt het belangrijk om economische theorie om te zetten in de praktijk, want u bent eerst en vooral een activist?

“Ik hou niet zo van het woord ‘activist’, maar ik wil wel dingen in beweging zetten en ik streef naar verandering. De meeste mensen verlangen naar een betere wereld; ik heb de kans én de vrijheid om daar een flink deel van mijn tijd in te investeren. Dus ja, misschien ben ik op de eerste plaats wél een activist en op de tweede een econoom. (lacht)

“De voorbije twintig jaar werkte ik in India mee aan het opzetten van sociale programma’s die armoede helpen tegengaan. Ik ben heel trots op de National Rural Employment Guarantee Act (NREGA) uit 2005, waarvan ik een van de architecten ben. Dankzij die wet heeft elk plattelandsgezin automatisch recht op honderd dagen tewerkstelling in een publiek project, zoals de aanleg van een weg of het graven van een waterput. Ze hoeven niet te bewijzen dat ze werkloos zijn, een eenvoudige aanvraag volstaat. Die arbeid wordt vergoed met een minimumloon dat binnen de vijftien dagen verplicht op hun bankrekening dient gestort te worden. Jaarlijks verdienen zo meer dan 50 miljoen Indiase gezinnen een inkomen.

“Wie in India zijn werk verliest, geraakt moeilijk aan een werkloosheidsuitkering. De NREGA helpt de meeste werkloze Indiërs het hoofd boven water te houden. De NREGA helpt ook veel Indiase plattelandsvrouwen aan een tijdelijke job, waardoor ze een eigen inkomen verwerven. Zo worden ze onafhankelijker van hun man. Er is nogal wat belangstelling van andere landen voor dit programma, zelfs van rijke staten met vrij makkelijk toegankelijke werkloosheidsuitkeringen. Werklozen betalen om thuis te zitten, kost sowieso handenvol geld. Dan is het misschien verstandiger om hen iets beter te vergoeden en in ruil te laten meewerken aan lokale publieke projecten.

Een groep jonge Indiërs is op een vuilnisbelt in Gurugram, een satellietstad van Delhi, op zoek naar bruikbare spullen.Beeld SOPA Images/LightRocket via Gett

“Ik ben ook heel trots op de National Food Security Act uit 2013, die onder andere bepaalt dat de 120 miljoen Indiase lagereschoolkinderen recht hebben op één warme maaltijd per dag. Maar ook dat zwangere vrouwen recht hebben op een uitkering en behoeftige gezinnen op door de staat gesubsidieerde voedselrantsoenen. Jaren van volgehouden onderzoek én sociale strijd gingen aan die National Security Act vooraf. Nu genieten 800 miljoen mensen daarvan, waardoor het een van de grootste sociale programma’s ter wereld is.”

Als econoom bent u verbonden aan de Universiteit van Ranchi, in de staat Jharkhand in het noordoosten van India?

“Correctie: ik ben ‘een soort van econoom’. (lacht) Ik volgde een economische opleiding, maar ik verschil inmiddels een klein beetje van de doorsnee-econoom aan de universiteit. Ik publiceer niet meer zoveel in wetenschappelijke tijdschriften.”

Betekent dat voor een econoom niet het begin van het einde? In academische kringen geldt toch het adagium: publish or perish, publiceer of verdwijn?

“Voor wie aan de universiteit werkt, is publiceren inderdaad het allerbelangrijkste. Maar ik was eigenlijk nooit geïnteresseerd in een academische carrière of promotie. Ik begon economie te studeren omdat ik te weten wou komen hoe ik de wereld kon veranderen. Ontzettend veel zaken worden aangedreven door economie. Als je min of meer weet hoe economische systemen ineenzitten, sta je in publieke debatten beter je mannetje. Wie zoals ik voor sociale rechtvaardigheid en gelijkheid strijdt, krijgt van tegenstanders regelmatig economische argumenten voor de voeten geworpen. Vaak zijn die opposanten zelf ook economen.”

Die dan de zegeningen van de vrije markt bezingen?

“Precies. Ik schreef me indertijd als student trouwens niet meteen aan de faculteit economie in, maar volgde eerst politieke en sociale wetenschappen. Als jonge adolescent was ik eigenlijk niet zo geïnteresseerd in studeren en daarom ging ik op zoek naar de kortst mogelijke economische opleiding. Zo belandde ik van 1976 tot 1979 op de universiteit van het Britse Essex. Ik kon er mijn diploma in de wiskundige economie in drie jaar halen; in België was dat onmogelijk. Op de campus was vrijheid troef: ik kon er in mijn eigen tempo studeren en ik vond dat fantastisch. In 1979 vertrok ik naar India.”

BIO

- Geboren in 1959 in Leuven
- Studeert economie aan de Universiteit van Essex, doctoreert aan het Indian Statistical Institute in New Delhi
- Geeft een jaar les (1989-1990) aan de London School of Economics en verblijft intussen als kraker in Londen 
- Docent economie aan de New Delhi School of Economics (1993‑2002), de Universiteit van Allahabad (2002‑2012) en sinds 2012 aan de Universiteit van Ranchi
- Is getrouwd met de mensenrechtenadvocate Bela Bhatia

Dat was ruim tien jaar na de roemruchte studentenrevoltes van 1968. Was u een hippie?

“Er hing nog flink wat flowerpower in de lucht, maar een echte hippie was ik niet. (lacht) Ik was wel zeer geïnteresseerd in de burgerrechtenbeweging die in de Verenigde Staten streed voor gelijkberechtiging van zwarte Amerikanen. Al van in de middelbare school in Waver was ik politiek actief, samen met de andere jongens uit mijn klas. Zes jaar lang discussieerden we ontzettend veel, onder het goedkeurend oog van uitstekende leerkrachten. Soms namen we ook deel aan betogingen. Van het neoliberalisme onder Margaret Thatcher en Ronald Reagan (respectievelijk Brits premier en Amerikaans president, JS) was er nog geen sprake. In de eerste helft van de jaren zeventig hing er zelfs optimisme in de lucht: het gevoel overheerste dat de wereld er alleen maar op vooruit kon gaan. Wij geloofden dat we deel zouden zijn van die verandering. Ik werd actief in de vredesbeweging en raakte erg geïnteresseerd in ontwikkelingssamenwerking.”

Op uw 20ste kwam u als doctoraatsstudent in New Delhi terecht. Was dat een cultuurschok, of voelde het eerder als thuiskomen?

“Het was geen thuiskomen, maar ook geen cultuurschok. Ik wou de wijde wereld ontdekken en werd tezelfdertijd door de mensen in mijn omgeving aangemoedigd om nog meer te studeren. Dat doctoraat aan het Indian Statistical Institute in New Delhi leek die twee ‘verlangens’ te verzoenen. Ik leefde op de campus, tussen andere studenten, in een veilige omgeving.

“De cultuurschok volgde ook later niet. Ik belandde in India zelf nooit in de goorste armoede. Een Indiase arme is er véél erger aan toe dan een Belgische. Armoede in India wil zeggen dat je niet genoeg te eten hebt en je in de winter niet kunt beschermen tegen de kou. Telkens wanneer ik in België kom, sta ik ervan te kijken hoe goed jullie allemaal leven.”

Denkt u dan: ‘Die Belgen maken zich druk over kleinigheden?’

“Toch niet, al is het natuurlijk wel zo dat door een Indiase lens de Belgische problemen niet zo belangrijk lijken. Ik geloof graag dat jullie het daar niet mee eens zijn. (lacht) Maar van hieruit bekeken, zijn die communautaire schermutselingen tussen Vlamingen en Walen bijvoorbeeld, toch zeer absurd. Tot mijn twaalfde leefde ik als Franstalige jongen in Leuven; ik had er geen enkele Nederlandstalige vriend. Het was alsof er een strikte scheiding liep tussen de Vlaamse en Franstalige Leuvenaars. India bulkt van de talen, religies en culturen. Ik zeg niet dat mijn landgenoten allemaal harmonieus samenleven, integendeel, maar toch is er aan de basis een algemene verdraagzaamheid waar de Belgen veel van kunnen leren.

“Toen ik in 1979 in India arriveerde, was het land getroffen door extreme droogte. Tot mijn grote verrassing waren er vrij goed werkende hulpprogramma’s die mensen hielpen overleven. Er brak geen grote hongersnood uit, zoals in die tijd in Afrika wel schering en inslag was. De productie stond onder druk, maar het werd geen gigantische ramp zoals in de Sahel. Om die Indiase hulpprogramma’s beter te kunnen analyseren, werkte ik voor mijn doctoraatsthesis de theorie van kosten-batenanalyse uit. In wezen komt het erop neer dat die theorie uitlegt hoe beperkte middelen ingezet moeten worden om maximaal te renderen.”

U werkte nauw samen met econoom, filosoof en Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Hij was heel belangrijk voor u?

“Amartya was ontzettend belangrijk voor mijn intellectuele ontwikkeling. Hij hielp me de verbinding te maken tussen economie en het échte leven. In 1981 las ik zijn pas verschenen boek Poverty and Famines. Dat sloot naadloos aan bij mijn interesse in droogte en hongersnood. Zijn boek ging niet over het voorkomen van hongersnood, maar over de oorzaken ervan. Ik begon met hem te corresponderen en hij nodigde me uit om mijn visie op de preventie van hongersnood op papier te zetten. Dat was meteen ook het begin van onze jarenlange samenwerking. Gaandeweg ontdekte ik zo hoe ik mijn kennis van economie kon inzetten voor échte verandering. Dankzij Amartya leerde ik ook eenvoudig en helder schrijven. Hij heeft een prachtige pen. Als ik nu mijn doctoraatsthesis van weleer herlees, schaam ik me diep. (lacht)

“Amartya Sen is een onafhankelijk denker die niet meesurft op de golven van intellectuele modes. Hij heeft sterke overtuigingen, maar is tezelfdertijd zeer begaan met het nastreven van wetenschappelijke objectiviteit. In academische kringen overheerst de teneur dat je als wetenschapper neutraal moet zijn om objectief te kunnen blijven. Een academicus zou dus tijdens zijn werk aan de universiteit geen overtuigingen meer mogen hebben. Ik vind dat verkeerd.”

Niet lang na uw aankomst in India verhuisde u naar Timarpur, een sloppenwijk in Delhi. Later ging u in een dorp als gewone Indiër tussen de andere gewone Indiërs wonen. Als professor had u ook in een villa in een residentiële wijk van de rust kunnen genieten?

“Door eenvoudig te leven, breng ik mijn idealen in de praktijk. Ik vind dat zéér belangrijk. Zo toon ik mijn solidariteit.

“Als student verrichtte ik samen met een paar vrienden vrijwilligerswerk in de sloppenwijken. Daar maakte ik snel nieuwe vrienden. De welvaartskloof tussen ons gaf me een ongemakkelijk gevoel. Zij mochten niet binnen op mijn comfortabele campus. Bewakingsagenten hielden hen aan de ingang tegen. Ik pakte mijn boeltje en verhuisde naar hun sloppenwijk. Daar voelde ik me veel gelukkiger.

“Ik heb nooit ontbering gekend. Al mijn basisbehoeften zijn bevredigd en dat is het allerbelangrijkste. Want zo blijf ik functioneren. Ik geloof niet in dat idee van Mahatma Gandhi (leider van de Indiase onafhankelijkheidsstrijd, vermoord in 1948, JS) dat je zoveel mogelijk moet opgeven. Natuurlijk mag je goed voor jezelf zorgen, alleen moet je er óók op letten dat je jezelf niet meer toe-eigent dan je verdient. In de economische leer is nergens een argument te vinden waarom de ene mens meer zou mogen verdienen dan de andere. Waarom wordt een professor stukken beter betaald dan een kinderverzorger? Daar is toch geen enkele rechtvaardiging voor?”

Misschien omdat die professor langer gestudeerd heeft, keihard werkt en als wetenschapsman belangrijke bijdragen aan de samenleving levert? Er zijn wel wat mensen die vinden dat een masterdiploma automatisch een hoger loon verdient dan pakweg een bachelor.

“De bevoorrechten proberen altijd hun privileges te rationaliseren. Niemand werkt zo hard als de riksjarijder. Rijke mensen zoeken voortdurend verhalen om hun manier van leven te rechtvaardigen.”

U noemt uzelf een ‘jholawala-econoom’. Voor conservatieve Indiase media is ‘jholawala’, Hindi voor ‘backpackers’, een spotnaam voor linkse activisten die opkomen voor de welvaartsstaat. Beschouwt u zichzelf als een linkse revolutionair?

“Ik ben links, maar geen communist. Ik ijver voor sociale rechtvaardigheid en ben antikapitalist omdat ik gekant ben tegen het maken van winst. Die constante drang om uit alles winst te slaan, zet te veel druk op het milieu, maar ook op de mens.

“Net als in veel andere landen groeit ook in India de ongelijkheid. De superrijken worden steeds rijker. In India worden ze continu gepamperd. Ze betalen amper belasting, maar ontvangen wel rijkelijk veel overheidssteun. Ze slagen er moeiteloos in om de Indiase regering naar hun hand te zetten zonder zelf politiek actief te zijn. Meer dan ooit is er nood aan een alternatief voor het kapitalisme.”

Is dat alternatief het socialisme?

“Ja, maar minstens even belangrijk is dat het een vrije samenleving wordt en geen kopie van de vroegere Sovjet-Unie. U mag het gerust libertair socialisme noemen, met als essentie: een maatschappij met gelijke, vrije burgers. De weg daarnaartoe is niet eenvoudig, maar we kunnen wel proberen om op kleinere schaal ruimtes te creëren die gebaseerd zijn op vrijheid en gelijkheid. Wat houdt ons tegen om onze werkplekken te herscheppen in democratische oases?”

U bent geen tegenstander van privé-initiatief, van mensen die hun eigen onderneming uit de grond stampen?

“Ik vind niet dat ondernemen een zonde is, nee. (lacht) Al moeten we ons ook niet te veel illusies maken over dat zogenaamde ‘vrije’ ondernemen. Er is heel wat regelgeving waar ondernemers zich aan dienen te houden, kijk maar naar België. Er wordt ook heel wat overheidsgeld via subsidies geïnjecteerd in bedrijven. In werkelijkheid bestaat de ‘vrije markt’ dus niet, en als ze toch zou bestaan, was dat een regelrechte ramp. We hebben regelgeving nodig, net als overheidsinitiatief. Natuurlijk maken private ondernemingen deel uit van de samenleving, alleen mogen ze niet domineren zoals dat nu wel het geval is.”

Ecologische economen vinden dat er in deze tijden van klimaatverandering een rem moet komen op de groei. Een economisch systeem gebaseerd op oneindige groei op een eindige planeet is volgens hen waanzin. Vindt u dat ook?

“Geobsedeerd zijn door economische groei is gevaarlijk. Veel Indiase politici zijn in dat bedje ziek. Op de klimaattop in Glasgow sprak minister-president Narendra Modi mooie woorden over het reduceren van de Indiase CO2-uitstoot. Dat was louter toneel. Wat hij écht wil, is zoveel mogelijk steenkool opdelven om de economie te laten boomen. India kan niet zonder economische groei, omdat er nog steeds zoveel armoede is. Maar we mogen geen groei creëren die ten koste gaat van het leefmilieu, zoals nu het geval is. We zullen een lagere groei moeten leren accepteren.”

De strijd tegen de klimaatverandering staat nog niet hoog op de Indiase agenda?

“Tot hiertoe is daar inderdaad weinig animo voor. De algemene teneur is dat de klimaatverandering gecreëerd is door de rijke industrielanden: ‘Dat ze het zelf maar oplossen.’ Ik vind dat álle landen moeten bijdragen om de klimaatopwarming een halt toe te roepen. Maar ik vind ook dat de rijke landen beter hun best moeten doen, want zij hebben de middelen én creëerden inderdaad het probleem. Ik kan begrijpen dat een Indiase burger concludeert: ‘Waarom moeten wij de kastanjes uit het vuur halen als jullie het zelf vertikken om drastisch in te grijpen?’”

Worstelt India momenteel ook met een coronagolf?

“Op dit moment valt het heel goed mee, al is er veel onrust over de snel oprukkende omikronvariant. In maart en april van dit jaar werden we overspoeld door een verschrikkelijke golf die miljoenen slachtoffers eiste. Grootsteden als Delhi werden zwaar getroffen. 

“Maar ook al lijkt de pandemie hier nu vrij goed onder controle, de door covid veroorzaakte economische crisis raast onverminderd voort. Ook de publieke dienstverlening hapert. In zeer veel staten zijn de lagere en middelbare scholen al bijna twee jaar continu gesloten. Door de angst voor omikron blijven ze voorlopig dicht. De meeste scholen bieden geen enkel onlinealternatief aan. Ontzettend veel Indiase kinderen leren dus al twee jaar lang helemaal niets meer. Ze zullen de gemiste leerstof ook nooit inhalen, want de verschillende klasgroepen zijn gekoppeld aan leeftijd. Wie twee jaar geleden in klas 2 zat, begint in maart van volgend jaar in klas 5. Dan zal blijken dat die jongen of dat meisje helemaal niets meer weet. Hij of zij zal klas 5 binnenstappen met de halfvergane kennis van klas 1.”

Er is zo een grote leerachterstandsramp in de maak?

“Zonder twijfel, en dat net op een moment dat de geletterdheid onder de Indiase jeugd er al zo belabberd aan toe is. Wat ik vreselijk choquerend vind, is dat daar amper over gesproken wordt. Politici lijken er helemaal niet in geïnteresseerd. Die onverschilligheid is stuitend en heeft alles te maken met het oeroude Indiase kastensysteem dat ondanks vrije verkiezingen en een parlementaire democratie overeind blijft. De macht is nog steeds in handen van leden van de hoogste kaste. Zij hebben geen enkele interesse in het welzijn van de kastelozen, de dalits. Het lot van die arme kinderen zal hen worst wezen.”

Hebt u er ooit aan gedacht om zelf in de politiek te stappen?

“Op de keper beschouwd zit ik volop in de politiek. Met mijn werk als activist en econoom heb ik in India toch al een paar veranderingen in gang helpen zetten. Maar als er zich ooit een kans zou voordoen om tot in het parlement te geraken, wuif ik die niet zomaar weg. Want als volksvertegenwoordiger kun je op een andere manier verandering helpen bewerkstelligen. Toch denk ik niet dat er meteen een parlementair leven voor mij in het verschiet ligt. Want dan moet ik me verkiesbaar stellen via een van de grote Indiase partijen. Daar heb ik geen zin in.”