Direct naar artikelinhoud
InterviewStijn De Paepe

Stijn De Paepe over leven met terminale kanker: ‘Spijt dat mijn tijd zo snel is opgeraakt, daar heb ik veel last van’

Stijn De Paepe: 'Als bij de volgende scan eind januari blijkt dat de kanker is blijven woekeren, dan blijven alleen pijnbestrijding en comfortbehandeling over.'Beeld Wouter Van Vooren

‘Het gaat niet meer weg.’ Met die regel liet huisdichter Stijn De Paepe (42) de wereld vorig jaar weten dat hij aan uitgezaaide kanker lijdt. Collega Mark Coenen zocht hem toen thuis op. ‘Mijn gezin baart mij het meeste zorgen. Daar heb ik veel last van: spijt dat mijn tijd zo snel is opgeraakt.’

Het is precies één jaar geleden dat Stijn De Paepe dit interview gaf. Bijna twee maanden later, op 22 februari 2022, overleed hij. We missen onze collega en zijn verzen nog iedere dag.

Stijn De Paepe woont in Zele, in het huis van zijn grootvader dat hij en zijn vrouw al flink verbouwd hebben. In de tuin maken de kinderen het konijnenhok schoon, voor ze met hun moeder naar de kapper gaan.

Een heel gewoon familietafereel, met dat verschil dat de vader des huizes erg ziek is. Ongeneeslijk: een mokerslag. De aanleiding van mijn bezoek is dus niet vrolijk, want Stijns kanker is uitgezaaid en de vooruitzichten zijn somber. Een wonder dat de man zelf dat niet is. Of toch alleszins niet tegen mij. En hij kan heel goed Wim Sonneveld imiteren, zo blijkt. Echte humor is wanneer men ondanks alles lacht.

We gaan in de comfortabele zetels van het salon zitten, want Stijn kan niet lang meer op een stoel zitten of rechtstaan, de uitzaaiingen spelen op. Ik luister naar de levenslessen van een wijze jongeman van 42 die leerde dichten van zijn grootvader en zijn grote geluk vindt bij zijn gezin.

Je bent al een hele tijd ziek, maar niet veel mensen wisten dat tot voor kort.

“Koen en Saïd, mijn partners in crime op Twitter en goede vrienden, wisten het wel, en ook nog wat andere mensen op de krant. Op het moment dat mensen insinuaties begonnen maken op Facebook, dacht ik: het is tijd om het te zeggen. Al was het niet meteen de bedoeling dat het ook in de krant kwam, daar heeft Bart (Eeckhout, MC) voor gezorgd. Ik heb al tientallen jaren de ziekte van Crohn, en ik bleef maar vermageren: zeventien kilo. Maar ze vonden niet meteen iets, tot ze uiteindelijk een kijkoperatie deden. De chirurg zag meteen dat er twee tumoren zaten. Die werden verwijderd en na wat extra chemo leek ik in februari van dit jaar kankervrij.

“Nog voor de tweede controle zijn we terug naar de kliniek moeten gaan. Ik had te veel pijn, al wilde ik dat maar schoorvoetend toegeven aan Wendy (zijn vrouw, MC). Toen was het blijkbaar al te laat: er waren uitzaaiingen in het buikvlies en de lever. In augustus ben ik met chemo begonnen, maar die heeft niet veel geholpen. Nu volg ik een laatste kuur, waarmee men hoopt de kanker te stabiliseren.”

Hij is niet meer te opereren en immuuntherapie gaat ook niet. En hij is niet te bestralen.

“Het is puur malchance, al kan het wel iets te maken hebben met mijn ziekte van Crohn, maar dat is niet zeker. En het is dan ook nog dunnedarmkanker, wat voor iemand van mijn leeftijd zeldzaam is.

“De chemo is op den duur lastiger dan de kwaal zelf: die slaat me volledig plat. Als bij de volgende scan eind januari blijkt dat de kanker is blijven woekeren, dan blijven alleen pijnbestrijding en comfortbehandeling over.”

GA WEG

Ik had gedacht de honderd net te halen,
rollatorloos en in gestrekte draf.
Ik wou nog een miljoen gedichten af.
Musea wachtten. En theaterzalen.

Ik wilde nog oneindig vele malen
verwijlen waar ik mij het liefst begaf.
Ik fietste fluitend tussen wieg en graf,
de voeten geen moment op de pedalen.

Helaas. Daar is ineens de eindigheid
die plotsklaps als een niets ontziende tanker
de gevel sloopt, de kamer binnenrijdt.

Het leven gaat genadeloos voor anker,
gehoorzaam aan de grillen van de tijd.
Ga weg, gezwinde grijsaard. Met je kanker.

Jouw gedicht waarin je bekendmaakte dat de kanker nooit meer weg zou gaan, bracht wel een tsunami van sympathie en medeleven op gang, zeker bij de lezers van de krant.

“Ik heb een hekel aan zelfmedelijden en melig gedoe, dus ik wou het op mijn eigen manier doen, daarom een gedicht. Maar zoveel reacties had ik niet verwacht en elke reactie, elk vuistje doet deugd: ik ben dan toch meliger dan ik dacht (lacht).”

Ik vind meligheid een mooie kwaliteit. De meeste mensen wensen elkaar veel sterkte als er iets ergs gebeurt, ik zeg dan altijd: ik wens u ook veel zwakte. Laat u maar eens lekker bedienen in uw zetel door zeventien half ontklede nimfen.

“Sterk zijn werkt ook niet. Je kunt niet sterker zijn dan je bent. Je kunt alleen maar zijn, eigenlijk. Ik kreeg nog chemo vlak voor Kerstmis: dan stelt sterk zijn niet veel voor hoor. Maar we hebben het ons toch gezellig gemaakt in de zetel, met de kinderen, mijn vrouw en ik. Je bent niet sterk, je bent samen.

“Mijn gezin baart mij het meeste zorgen. Dat ik er niet lang meer ga zijn: als ik daar lang over zou nadenken, zou ik in de put zitten. Maar ik zie het vooral in de ogen van Wendy en Rosalie en Marie- Lou: hun zorgen als ik veel pijn heb. Of als de oudste in haar bed ligt te wenen dat papa niet meer zal genezen. Daar heb ik hartzeer van.

“Dat ik er niet meer zal zijn, zo erg vind ik dat niet, maar voor hen vind ik dat wel heel erg. Daar heb ik veel last van: spijt dat mijn tijd zo snel is opgeraakt. Ik blijf natuurlijk hopen dat men iets vindt, ik heb hele goede dokters.

“Die chemo, dat is een hele dag in het ziekenhuis en dan zit ik tussen de tachtigers in het dagverblijf. Gelukkig kennen ze me daar al een beetje en mag ik tegenwoordig in een kamer alleen, waar ik Klara kan aanzetten, want anders galmt daar de hele dag MNM of Q-music, en omdat iedereen daar hardhorig is staat dat heel luid (lacht).

“Door de chemo verander je op slag van humeur. Binnen de vijf minuten word ik gelig en voel ik mij slecht en op het einde van de dag ga ik als een dweil buiten. Ik kan dan niet veel, alleen de hele dag Netflix kijken, tot grote verontwaardiging van de kinderen, die pas na het avondeten tv mogen kijken. Het enige wat ik doe, is het dagvers schrijven. Ik moet mij wel hard concentreren, maar ik blijf elke dag schrijven.”

Als mensen mij vragen hoe het met je gaat zeg ik altijd: zolang hij elke dag een gedicht schrijft, is er leven en leven doet hopen. Het is een goede barometer. En voor ons een beetje een geruststelling, dat je er nog bent.

“Je kunt er ook goed mee camoufleren dat het niet goed gaat, en ook dat vind ik ook oké. Ik ga niet elke week een gedicht schrijven hoe slecht ik mij voel.

“Het is zalig om te doen. Ik mag ook volstrekt mijn zin doen, wat een groot verschil is met het onderwijs (Stijn geeft les aan de Arteveldehogeschool in Gent, MC). Daar word je bedolven onder de evaluaties, bij een krant ben je vrij en krijg je, ook als het goed is, weinig feedback. Het is soms stressen hoor: dat zit ik hier om zeven uur en heb ik nog niets en mijn deadline is acht uur.

“Dan zeg ik tegen Wendy: help mij eens? Soms kan één woord genoeg zijn. Veel mensen denken ook dat ik een voorraad heb van gedichten, maar dat is niet zo. En ik heb een deadline nodig.”

Joël De Ceulaer bevorderde je tot moderne rederijker. Terwijl dat niet echt de leuksten thuis waren, volgens de kenners.

“Toch vind ik het een goede omschrijving, omdat zij ook heel hard bezig waren met actualiteit en streng waren voor de macht en kritiek gaven op de zeden van de tijd. En: ze konden virtuoos rijmen, wat ik belangrijk vind. Ze waren dikwijls wel heel langdradig, wat na een tijd vervelend werd. Maar Anna Bijns en zo, ik lees dat nog altijd graag.

“Mijn grootvader maakte puntdichten, bij verjaardagen, en ik heb zijn rol gewoon overgenomen. Dat deed ik al van toen ik zeven was. Ik wilde altijd al graag op een podium staan, ook. Toon Hermans en Wim Sonneveld waren mijn grote helden. Later kwam de schoolkrant, ik herinner mij een prachtig protestgedicht in de schoolkrant tegen de turnleraren dat nog gecensureerd is. De laatste twee regels waren: ‘En wat er wordt gezegd van ambtenaren, geldt dat dan niet nog meer voor turnleraren?’(lacht)

Stijn De Paepe woont met zijn gezin in het vroegere huis van zijn grootvader: 'Mijn grootvader maakte puntdichten, bij verjaardagen, en ik heb zijn rol gewoon overgenomen.'Beeld Wouter Van Vooren

Nu weet ik waar jouw liefde voor de sport verloren is gegaan. Je hebt echt een atypisch profiel. Je bent geboren in 1979 en je zou op je zestien eigenlijk de rammende riffs van Nirvana moeten goed vinden, maar jij koos toen al voor de klassieke gitaar van Heitor Villa-Lobos. Is er iets verkeerd gelopen bij jouw opvoeding?

“Nee ik vond dat gewoon hip (lacht). Radio 3 had toen een jongerenwerking, Drieklank heette die, geloof ik, en daar was ik bij. Ik was zo asociaal dat ik daar enkel bij ging voor de goedkope tickets, aan bonding tijdens de pauze deed ik niet (lacht). Vele mooie concerten gezien op kosten van de VRT, dat wel.”

Was je dan niet kwaad dat Radio 3 Klara werd? Want dat is mijn schuld. Enfin, die naam toch.

“Ja gij! Ik ben toen gedichten beginnen schrijven onder de schuilnaam Nicolaas Ebbenhout, met elke week een protestgedicht tegen de nieuwe lijn van die zender. Toen Pieter Andriessen, de netmanager van Radio 3, met pensioen ging, hebben ze mij gevraagd om een gedicht te komen voorlezen. Niemand wist wie ik was, Jean-Pierre Rondas dacht dat ik Paul Claes (vertaler en dichter, MC) was. Dat vond ik wel een compliment. Ik ben op dat feest zo’n ballade gaan voordragen. Iedereen dacht dat Nicolaas Ebbenhout een gepensioneerde was (lacht).”

Je bent echt wel een oude ziel, hoewel je ook graag licht en zwaar combineert: je vindt Bach en Schubert goed, maar ook Bourvil. En Bert en Ernie.

“Muziek blijft een geweldige steun: ik beluister elke cantate van Bach en zoek op in het boek van Maarten ’t Hart wat hij daarvan vindt. Hoe meer je ervan kent hoe beter muziek wordt. Bach is ook echt een trooster: als je bij ‘Erbarme Dich’ uit de Mattheuspassie geen troost voelt dan weet ik het niet meer.”

“Ook Johann Strauss vind ik een genie. Die van de walsen hé. Hoewel, de Vier Letzte Lieder van zijn naamgenoot Richard vind ik misschien nog het allermooist. Ik geloof niet, ook niet in God, maar ik heb het nu al een paar keer meegemaakt dat ik bij het instappen in de auto op de radio ‘Beim Schlafengehen’ hoor, het mooiste van de vier. Met Renée Fleming. Als die viool aanzwelt en dan samensmelt met die stem. Hemels. Je zou er bijgelovig van worden.”

Lieke Marsman, de Nederlandse dichteres van de natie, heeft ook kanker en dicht daar ook bijzondere verzen over. Zij vindt leven met kanker heel eenzaam.

“Dat gevoel heb ik gelukkig niet echt. Ik kan die ziekte nog wel niet goed omschrijven, al probeer ik het wel: ik voel mij misselijk, maar misselijk is het woord niet. Ik ben brak, ik voel mij groggy.

“Er is nog geen donkerte, ik voel mij net enorm ondersteund, alleen door de dokters en verpleegsters al. Ik heb tot nu weinig grote, negatieve gevoelens, gelukkig.”

Zij verzet zich tegen haar lot ook door zich maatschappelijk te engageren. Heb je dat ook?

“Bij mij is het puur lezen, muziek en mijn dochters. Veel mensen willen hen opvangen, omdat ik het dan rustiger zou hebben. Maar ik heb net graag dat ze hier zijn en lawaai maken en op mijn schoot komen zitten. Ook al ben ik moe: ik weet dat ik dit geen tien jaar meer zal meemaken. Al speelt dat gelukkig niet constant door mijn hoofd. Ik geniet er gewoon van dat ze er zijn, hoe ze voor mij zorgen. Ik probeer ook niet te blokkeren als ze over later babbelen: ‘Als ik twaalf ben ga ik dit…’ De kans dat ik dat ga meemaken is klein.

“Tegelijk zie ik wat mijn ziek zijn doet met Wendy, die slecht slaapt en veel piekert. Zij zal het wel ontkennen maar zij moet veel meer beredderen terwijl ik hier gewoon ziek kan zijn. Wij zijn al heel lang samen, van ons vijftien, met een jaartje tussen. Wij waren perfect op elkaar ingespeeld en dat is weg: ik moet veel uit handen geven, ik verlies zelfstandigheid. Zij doet dat met alle liefde, maar ik zou haar zo graag nog willen helpen.”

Met je eigen dood moet je niet leven, want je bent er niet meer; de mensen die je graag zien moeten dat wel: klinkt raar maar zo is het wel.

“De eindigheid van de behandeling houdt mij wel bezig: er zal een moment komen dat de pijn niet meer te managen zal zijn met morfine, vrees ik. Ik wil nog niet te veel nadenken over dat moment, maar het zal wel komen. Misschien moet je dan zelf de regie in handen nemen: dat gevoel had ik al bij deze laatste chemo. Ik heb daar ook over getwijfeld, om die niet te starten. Maar dat is een keuze die geen keuze is. En je moet niet altijd wijzer willen zijn dan de dokter (lacht).”

Er is maar ooit één dag de laatste dag van je leven, alle andere zijn dat niet: het is een uitspraak van A.A. Milne, de man die Winnie de Poeh schreef.

“Je hebt er geen vat op en het is onvoorspelbaar, maar ik hoop dat ik zo lang mogelijk oké blijf en dat ik op tijd kan afronden in plaats van dat het voor mij afgerond wordt.

“Ik wil die donderwolk ook niet te lang rekken voor mijn gezin, zij hebben daar nu al zoveel last van. Het mag niet te veel worden. Ik zou nog wel graag eens naar Venetië gaan, maar dat is zo’n gedoe, dat wil ik Wendy niet aandoen.

“Doen wat we samen graag doen: veel bij elkaar zijn. Dàt wil ik doen. En dat hoop ik nog lang en veel te doen.”