Direct naar artikelinhoud
InterviewHugo Matthysen

Hugo Matthysen: ‘Inspiratie is voor amateurs’

Hugo Matthysen: 'Met een plaksnor optreden is nooit mijn ambitie geweest. Misschien had ik vijf romans geschreven, dat zullen we nooit weten.'Beeld Wouter Van Vooren

Is er nog leven voor Clement Peerens na de afscheidsshows van de Explosition? Welzeker. Met de driekoppige band Huroram! zoekt Hugo Matthysen (65) weer een nieuw muzikaal avontuur op. ‘Ik blijf altijd ontsnappen aan het fucking keurslijf van de popmuziek.’

We hebben afgesproken in een etablissement waar de gemiddelde leeftijd van de bezoekers boven de 80 moet zijn en iedereen even over half elf in de ochtend vrolijk aan de cava gaat: er wordt nog net niet gedanst.

De uitbundigheid steekt af tegen de monumentale rust die Hugo Matthysen, het altijd zorgvuldig formulerende en licht mysterieuze mediafenomeen, uitstraalt tijdens ons gesprek. Wij kennen elkaar van toen Hugo nog haar tot op zijn gat had en hij samen met Bart Peeters de wereld het radioprogramma Het leugenpaleis schonk: het eerste seizoen is al 33 jaar geleden.

BIO * Belgisch muzikant, schrijver en columnist * geboren op 30 januari 1956 in Ekeren * speelde in diverse bands, met o.a. Jan Leyers en Bart Peeters * maakte met Bart Peeters Het leugenpaleis (radio) en Het peulengaleis (tv) * stopt in 2022 met Clement Peerens Explosition * start met nieuwe groep Huroram!

De aankondiging dat de Clement Peerens Explosition (CPeX) – genoemd naar de legendarische popkenner uit Het leugenpaleis – op het einde van 2022 de gitaren aan de wilgen hangt met een laatste reeks concerten in de Antwerpse Roma, zorgde ervoor dat de servers van het ticketbureau bijna ontploften. Het wordt een afscheid door de grote deur. Maar Matthysen zelf is niet te stoppen en breit met zijn nieuwe groep Huroram! (samen met Ronny Mosuse en Aram Van Ballaert) een nieuwe mouw aan zijn lange muzikale carrière.

Toen Het leugenpaleis bij het begin van deze eeuw stopte, eindigde ook onze professionele relatie. Mijn eerste vraag is dan ook, geheel gevat en toepasselijk, want een mens moet ergens beginnen:

Is er sinds die tijd veel met jou gebeurd, beste Hugo Matthysen?

“Ik denk het niet, ik ben nog altijd met hetzelfde bezig en dikwijls met dezelfde mensen, maar dat heeft ook een reden. Het zijn mensen die ik vertrouw en met wie ik weet dat de zaken vooruitgaan. Ik doe veel dingen die dikwijls gisteren klaar moeten zijn. Dan vraag ik Tine Embrechts, die ik goed ken en zij mij ook. Tine heb ik leren kennen bij De liegende doos, toen ze bij de Kakkewieten zat. Zij had daar een heel bescheiden rol, die toch is blijven hangen. Het is het enige dat mij van dat programma is bijgebleven, trouwens. (lacht)

“Met Ronny (Mosuse) en Aram (Van Ballaert) is dat ook zo. Wij hebben alle drie dezelfde opvatting, die zich best laat samenvatten als: geen gedoe. Een groepje met drie man is ook handig; als wij iets moeten afspreken, duurt dat drie minuten. We zijn trouwens voor CPeX in 1996 al gestopt met promo te doen, dat was niet meer nodig.”

Dat bewijst hoe relatief al die campagnes wel zijn.

“In tegenstelling tot de campagne nu: daar is wel over nagedacht. Maar niet lang. We hebben een paar filmpjes gemaakt, een podcast voor Humo en dat was het. We zitten nu al tien keer met een volle Roma. Dat is heel snel gegaan: op anderhalf uur of zo. Ik zat voor mijn computer en kreeg na drie minuten de melding dat de eerste uitverkocht was. Het was precies alsof ik op Wall Street zat: ‘Voor show drie zijn er nog vierduizend wachtenden’, dat soort mededelingen.

“Twee jaar geleden hebben we twee keer de Roma gevuld en ik dacht: als we in de zomer nog wat campagne doen, geraken we misschien aan vijf of zes. Maar mensen kochten gemiddeld vijf kaarten de man. Ik had mij dus vergist. Het feit dat we stoppen zal daar wel voor iets tussen zitten. En we stoppen ook écht, in tegenstelling tot wat een paar ­cynici zeggen, al is er niet echt een reden voor. ­Iemand van ons heeft gewoon gezegd: ‘Zeg mannen, als we nu eens eind ’22 stoppen in de Roma?’ En de twee anderen hebben daar ‘ah ja’ op gezegd. Ge moet toch ooit stoppen.

“Maar ik heb natuurlijk al andere plannen. Het is niet zo dat ik na dat tiende concert naar het containerpark ga rijden en wat versterkers en gitaren in de juiste bakken ga smijten. Mijn gevoel nu is te vergelijken met toen we stopten met Het leugenpaleis. Daar was ook geen enkele goeie reden voor, dat programma was nog altijd zeer populair, de kwaliteit was nog altijd behoorlijk, al zeg ik het zelf, maar: echte groei zat er niet meer in. Wat we in die eerste vijf jaar wel hadden, want het programma werd jaar na jaar beter. Bij CPeX was dat eigenlijk ook wel zo. We zouden goeie concerten blijven spelen, maar zonder kwalitatieve sprong.”

Dat doen de Stones toch ook nog altijd?

“Ja, maar wie weet wat er gebeurd zou zijn als hun nevenprojecten wél succes gehad zouden hebben? Zeg nu eerlijk: was Bill Wyman briljant? Nee toch. Ron Wood? Keith Richards is een briljante one­trick­pony. Ik ben een oude mens, ik ben van mening dat ze de Stones hadden moeten opdoeken in 1969, bij de dood van Brian Jones. Ik vond ze toen beter en interessanter.”

Je zei ooit dat je nooit een nieuw Leugen­paleis wilde maken, maar die podcast heeft er soms toch veel van weg. Mijn bescheiden bijdrage aan dat programma was onder meer het eerste publiek zijn: als ik lachte kon het ermee door, bij wijze van spreken. Heb je dat soort spiegel nog altijd nodig?

“Bij de podcast heb ik niet toevallig Bart Peeters meegevraagd: hij heeft goeie ideeën, kan snel de pijnpunten aanduiden en wij denken over veel hetzelfde. Dat is altijd zo geweest: wij liggen op sommige vlakken geweldig dicht bij elkaar. Om een voorbeeld te geven: in die podcast beweert Clement dat’ Vindegij mijn gat’ drie keer een wereldhit is geweest, in de versies van Kenny Rogers, Neil Diamond en Andrea Bocelli. Dan denken wij bijna tegelijk: die Bocelli moet eruit, en die wordt dan ook geschrapt.

“Wij zijn elkaar tegengekomen toen we nog in de humaniora zaten. Hij was toen al Bart Banninks. (BRT-jeugdserie begin jaren zeventig, red.) Ik wist dat hij drumde. Ik was begonnen met Jan Leyers om met groepen als Clean en De Klapband de wereld te veroveren en wij zochten nog een drummer. Toen kwam ik Bart tegen in de Alma, het studentenrestaurant van de Ufsia in Antwerpen en dat was dat.”

Clement is het grootste en bekendste alter ego dat je ooit gecreëerd hebt.

“Ja, dat is waar, maar zijn succes is ook te danken aan de veelvuldige herhaling. En de herkenbaarheid. Ik weet nog wel dat we in het begin een legendarisch concert deden in Hoboken, en dat cultuurliefhebbers die na het concert werden geïnterviewd zeiden: ‘De Clement zegt wat wij denken.’” (lacht)

Ik denk dat veel mensen dat denken.

“Het grappige is dat de echte Clement dan zou reageren met: ‘Dat is helemaal niet waar, loser, mijn gedachterijkdom is wel iets groter dan dat.’” (lacht)

“Clement heeft iets no-nonsense, wat men niet verwacht van publieke figuren. Als men dan aan ­Clement vraagt waarom hij gaat stoppen, dan zegt hij: ‘Dat zijn uw zaken niet.’ En als Clement hoort dat hij tien keer in de Roma moet spelen, zegt hij ‘Allez merci. Maar ge jaagt mij wel op kosten voor plectrums en nieuwe snaren.’

“Ik ken ook mensen die echt op Clement lijken. Die in het café aan de toog verklaren ‘vriendschap, daar doe ik niet aan mee.’ (lacht) Die maar wat zeggen omdat ze verwachten dat andere mensen daar anders over denken.”

Je zegt in de promotiefilmpjes ook niet meer het n-woord tegen Aertbeliën Sylvain, maar ‘mens van kleur’.

“De tijden veranderen, contexten veranderen. Taal evolueert. We mogen ook niet meer derhalve zeggen. (lacht) Toen ik kind was, was neger een neutraal woord. Daarna is dat zwarte geworden en nu willen mensen dat we Zwarte Piet gewoon Piet ­noemen.

'Ik heb het geluk gehad dat ik mijn eigen genre heb gedefinieerd. Ik was toen wel al 33, en al tien jaar aan het aanmodderen.'Beeld Wouter Van Vooren

“Lang geleden stelde Clement de muzikanten op het podium als volgt voor: ‘Op de bas Aertbeliën Sylvain en dat is een neger.’ Waarop Sylvain: ’Ik ben geen neger. Ik ben een halfbloed.’ Waarop Clement dan weer: ‘Sylvain, en als gij op zaterdagavond een danske wilt gaan doen in La Rocca, wat gebeurt er dan?’ ‘Daar mag ik niet binnen’, zei Sylvain dan. ‘Ah, dan zijt gij dus een neger’, was dan het antwoord. Dat is in de grond een verwijzing naar een schrijnende situatie. Je zou het met enige overdrijving zelfs een antiracistische grap kunnen noemen. Niet dat ik daar mee bezig ben, maar toch. (lacht)

“Clement is zoals Al Bundy: een beetje een loser die in een schoenenwinkel staat. Maar is hij zo vrouw­onvriendelijk? Ik denk dat niet. Hij kan ook geweldig jaloers zijn, in ‘Dikke Lu’ bijvoorbeeld. Bij Clement is het áltijd iemand anders die het gedaan heeft. Als hij een kater heeft, is het de schuld van de boecht van ‘Dunaldy’ die zijn vrouw heeft gekocht.”

Is dat niet iets wat je zelf ook graag doet? ­Beetje provoceren?

“Dat is mij al menigmaal gevraagd en daar heb ik altijd nee op geantwoord. Omdat het niet zo is. Het is psychologie van het zevende knoopsgat.

“Mensen zijn heel verschillend ten opzichte van hun kinderen, ten opzichte van hun vrouw, ten opzichte van hun werkgever of hun vrienden. Niemand is altijd hetzelfde of dezelfde. Als je aan mensen vraagt wat ze in hun leven nog willen bereiken, kan je makkelijk tien verschillende antwoorden krijgen, afhankelijk van de context waarin de vraag wordt gesteld.

“De stelling dat Clement een afsplitsing is van mijzelf, gaat uit van de betwistbare notie dat er zoiets bestaat als ‘een zelf’: wat je op cursus, op yoga of tijdens lange wandelingen in de natuur kunt ontdekken. Dat bestaat niet. Er bestaat wel een soort veelheid. Je kan niet zeggen van mensen die gedurende vier dagen het beest hebben uitgehangen op carnaval dat ze zichzelf zijn geweest. Of dat ze zichzelf níét waren. In dat geval is zichzelf dan de fijne zorgzame huisvader die het afval sorteert en op de Groenen stemt.

“Er zijn bepaalde radioprogramma’s waarvan ik de naam niet zal noemen waarin gedurende twee uur mensen opdraven die de vraag krijgen: wie ben je eigenlijk? Wat betekent dat boek voor u? Die mensen zitten dan twee uur in zichzelf te graven terwijl dat nét iets is wat de meesten beter níét zouden doen. Ze zouden wellicht gelukkiger zijn.

“Het uitgangspunt klopt niet: men gaat ervan uit dat er een soort zelf is dat zij dan nog kennen ook. Als dat al bestaat, dan zijn zij juist het minst geplaatst om zich daarover uit te laten.” (lacht)

Jij sluit dat soort van denken voor jezelf ­helemaal af, hè.

“Niet waar. Ik duw dat niet weg, ik denk alleen dat het een nuttige fictie is dat mensen één persoonlijkheid hebben. Dat is alleen handig voor op doods­prentjes, waar je kort en bondig moet zijn. In de praktijk werkt dat niet zo.

“Als je mij vraagt wat de zin van het leven is, zal ik antwoorden: ‘Ik weet niet of dat een goede vraag is, maar ik wil daar best over nadenken, kom over een jaar of vier misschien eens terug. Dan zal ik een voorwoord af hebben.’ Zo kunnen we die vraag benaderen, als het al een goede vraag is. (lacht)

“Als mijn kinderen dat zouden vragen en als ik daar in vijf minuten een antwoord op zou geven, dan zou ik een heel slechte vader zijn. Dat heeft niets te maken met twijfel, dat heeft te maken met welk perspectief er gehanteerd wordt. Als een kind van vijf zegt: ‘Papa, ik ben bang’, dan moet je niet zeggen: ‘Och kind, angst kan een vruchtbare emotie zijn.’ Dan zeg je: ‘Kom hier, je moet niet bang zijn.’”

Voor mij ben je de meest onafhankelijke mens die ik ken. En dat vind ik al lang.

“Ik denk dat ik het geluk heb gehad dat ik mijn eigen genre heb gedefinieerd. Dat was ergens bij het begin van Het leugenpaleis en die eerste plaat, rond 1990. Ik was toen al wel 33, en was al tien jaar aan het aanmodderen; mensen zagen mij als een Vlaamse Drs. P of de sidekick van Bart Peeters. Maar vanaf dat moment wist men plots wél wat ik deed en wat men van mij kon verwachten: iemand met een eigen toon.

‘Wat ik altijd heb gedaan, is: tot vervelens toe exact hetzelfde doen, maar daar dan een variatie op vinden.’Beeld Wouter Van Vooren

“Ik heb ook het geluk gehad dat ik in dit taal­gebied twee en een halve pijl op mijn boog heb. Met muziek alleen zou ik het niet lang hebben uitgezongen, met schrijven alleen ook niet.

“Zonder al te veel kennis van zaken heb ik veel kunnen leren: ik was officieel scenarist voor ik een camera van dichtbij had gezien. Toen men sprak van een tegenshot, wist ik niet waar men het over had. Ik had geen benul van timing of productionele haalbaarheid. Dingen zien lukken of mislukken: daar leer je het meeste van. Mijn allereerste wapenfeit voor televisie was het verzinnen van de naam Villa Tempo. En toen zochten ze ook nieuwe scenarioschrijvers, Marcel Vanthilt zat daar onder anderen bij. En toen verzon ik de Hermannen. En van het een kwam het ander.

“Veel is toeval. Begin jaren tachtig stond iedereen die ik kende aan den dop. Een van de belangrijkste gespreksonderwerpen was: hoe laat is het morgen dop? Dat uur veranderde elke dag. Ik had een aanbod gekregen om een stage te doen bij een reclamebureau in Brussel en net daarvoor had ik een wedstrijd gewonnen op Omroep Brabant, met De Konijnen, samen met de grote Marc Kruithof. Edwin Brys van Omroep Antwerpen was geïnteresseerd en woonde in mijn dorp, en daar ben ik dan beleefd tegen gaan zeggen dat ik ook teksten kon schrijven.

“Toen moest ik zelfstandige worden en omdat die inkomsten ongeveer even hoog lagen als mijn dop heb ik dat ook gedaan. Dat is dus een gelukkig toeval: als Edwin Brys twee dorpen verder had gewoond, zou ik nu misschien een gepensioneerde copywriter zijn.

“Een paar jaar daarvoor deed ik ook mee aan een examen voor het Filmmuseum. Dan kreeg je een telegram met daarop een telefoonnummer en dan ging je bellen in een telefoonhok met genoeg vijffrankstukken. Het gesprek verliep voorspoedig, maar de laatste vraag was: ‘Hebt u uw legerdienst al gedaan?’ Dat was niet zo. ‘Dat is dan jammer’, zei men. Gesprek meteen gedaan. Ik had dus ook daar terecht kunnen komen.

“Met een plaksnor optreden is nooit echt mijn ambitie geweest. Als copywriter had ik in mijn vrije tijd misschien vijf grote romans geschreven, dat zullen we nooit weten. Ik heb wel geprobeerd om ook langere stukken te schrijven, voor Humo onder meer, maar dan zei de grote Guy Mortier: ‘Ach, Carmiggelt heeft ook nooit iets langer geschreven dan twee pagina’s.’”

De vorm van een column is ook goed voor de creativiteit.

“Wat ik altijd heb gedaan, is iets wat je puzzelen zou kunnen noemen: tot vervelens toe exact hetzelfde doen, maar daar dan een variatie op vinden. Het ultieme voorbeeld daarvan is kabouter Jef De Lathouwer van Het leugenpaleis: je weet dat hij op het einde van de sketch zijn schaamhaar gaat laten zien. Of de mannen van de Gamma: dat begint met een vraag en de oplossing is altijd een zaagje, een hamertje en een beiteltje. Petrik en ­Jehan was eigenlijk ook zo: daar staan twee mannen die tien afleveringen lang leuteren over niets. In de beperking toont zich de meester.

“Sinterklaas is daar ook een goed voorbeeld van: we hebben veel geschrapt en hielden de stoomboot en het wandelen op de daken over. Een paard op een dak: dat is eigenlijk totaal ongeloofwaardig. Mijn reflex is dan: je moet het niet geloofwaardig maken, je moet het overtuigend maken. Dan stel je de vraag niet meer hoe hij op dat dak geraakt en zeker niet hoe hij met dat paard op een ánder dak geraakt. Het moet consistent zijn.

“Wat mij in die sinterklaasfiguur het meeste aanspreekt is zijn Nacht und Nebel-kant: het rare van twee mannen en een paard die ’s nachts over de daken rijden. Dat mystieke maakt het interessant. Anders zou het een Kabouter Plop-type zijn met een knecht en een paard. Dat is het niet. Wim Vanseveren (ex-televisiebaas van VRT, red.) zei ooit, zij het een beetje overtrokken: ‘Dag Sinterklaas is eigenlijk metafysica voor kleine kinderen.’”

Je hebt zoveel dingen gemaakt dat een mens er de tel van zou kwijtraken.

“Ik heb eens opgelijst hoeveel liedjes ik geschreven heb waar ooit iets mee gebeurd is. Dat zijn er meer dan vijfhonderd. Ik ben dan ook al lang ­bezig.

“Maar wat is veel? Als je op je twintigste een ­gitaar koopt en je koopt elk jaar een nieuwe, tot je 120 bent, dan heb je ook honderd gitaren gekocht. Is dat dan veel? Iedereen kan een stukje voor Humo schrijven, maar geen tweeduizend, daar zit ’m de uitdaging.

'Ik ken mensen die echt op Clement Peerens lijken.'Beeld Wouter Van Vooren

“Het moeilijkste is achter die computer gaan zitten en eraan beginnen. Ik heb weleens gezegd: inspiratie is voor amateurs. Je moet het gewoon doen. Ik ben ooit het huis van Dalí in Spanje gaan bezoeken en dat was een openbaring. Dat staat stampvol met zijn werk. Picasso had dat ook: zijn productie is onoverzichtelijk groot. Wat die allemaal gemaakt hebben! Dat is gewoon doen, zonder veel nadenken.

“Het moet natuurlijk ergens voor dienen, ik ga niet gewoon in de zetel op mijn gitaar liggen pielen. Toen wij jong waren en nog geen succes hadden, gingen wij ook voor één euro spelen in een jeugdclub in Desselgem. Dan zeiden we: ‘Wat zouden we anders doen op een zaterdagmiddag?’”

“Onlangs was ik voor Tine Embrechts op zoek naar een lied over het leed van kalkoenen, dat ze wilde gebruiken voor een of andere kerstshow. Ik meende mij te herinneren dat er een dergelijk Nederlandstalig lied bestond, maar ook na veel googelen vond ik daar geen spoor van. Tot Bart Peeters, wiens kennis van het Nederlandstalige lied werkelijk oneindig is, mij zei dat het hier een lied betrof dat ik zelf ooit schreef voor een Nederlandse show van hem. Het was een smartlap. ‘Jouw pappie is nu een happie’ en dat soort fraaie frases. Bart weet dat allemaal nog.”

Dat je ooit gestopt bent met De Bomen: dat heb ik altijd raar gevonden.

Red onze planeet, de tweede plaat, is er veel te snel gekomen. Als ik qua recensie moet kiezen tussen goed en niet goed moet ik zeggen: niet zo goed. De derde plaat – Dag allemaal – was dan weer wel goed. Toen moest ik naar de platen­firma komen waar de Hollandse baas mij zei: ‘Nou, jouw eerste plaat was vrolijk met een cynische ondertoon en jouw laatste plaat is cynisch met een vrolijke ondertoon. En dat moeten we niet hebben. Daag.’ Oké dan.

“Met Huroram! gaan we veel nieuwe nummers brengen en muzikaal wat avontuurlijker dan de gewone popmuziek. Dat is iets wat ik altijd ben blijven doen om te ontsnappen aan het fucking keurslijf van de popmuziek. Wat bij Clement natuurlijk niet kan, dat is de definitie van het cliché.

“Wij noemen onszelf Huroram! omdat onze volledige namen op een affiche veel te lang zou zijn. Ik wilde al lang iets in elkaar steken dat anders klinkt en hopelijk nog jaren kan meegaan. Het is wel spannend, omdat het een heel andere formule is dan een doordeweekse popgroep. Ik hoop echt dat we in het voorjaar kunnen spelen. Hout vasthouden, dus.”