Direct naar artikelinhoud
InterviewThijs Kuiken

Het virus dat bijna iedereen vergeet: vogelgriep lijkt zich beter aan zoogdieren aan te passen

Het virus dat bijna iedereen vergeet: vogelgriep lijkt zich beter aan zoogdieren aan te passen
Beeld ROBIN UTRECHT

Viroloog Thijs Kuiken (Erasmus MC) maakt zich zorgen om de gevaren van vogelgriep. Die virussen zorgen niet alleen steeds vaker voor problemen, nu ook in Limburg een pluimveebedrijf is getroffen, maar lijken zich ook beter aan zoogdieren aan te passen. 

Niet alleen het coronavirus schopt momenteel wild om zich heen. In Europa zijn al meer dan 600 uitbraken van vogelgriep op pluimveebedrijven gemeld, en meer dan 700 besmettingen bij wilde vogels vastgesteld. Dat levert beelden op van zieltogende vogels, die schijnbaar gedesoriënteerd rondstrompelen, in cirkels zwemmen of uit de lucht vallen. 

“Een gevolg van een aantasting van het centraal zenuwstelsel”, weet vogelgriepexpert Thijs Kuiken (Erasmus MC Rotterdam), die de situatie voor de European Food Safety Authority (EFSA) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) op de voet volgt. In Nederland werden al meer dan 850.000 kippen geruimd, terwijl in België de schade vooralsnog beperkt blijft tot een handvol uitbraken in West-Vlaanderen en Limburg. Maar het einde is nog lang niet in zicht.

Viroloog Thijs Kuiken: ‘Door minder dieren te houden verlaag je het risico op het ontstaan van sterk ziekteverwekkende varianten binnen pluimveebedrijven.’Beeld Esther Morren

Het ECDC wijst bovendien op de risico’s voor de volksgezondheid. In Engeland raakte recent een man na nauw contact met zieke vogels besmet, evenwel zonder ernstig ziek te worden en voor zover bekend ook zonder het virus aan anderen door te geven.

Het risico voor de mens is volgens de Wereldorganisatie voor Diergezondheid hoger dan voorheen. Hoe komt dat?

“Daar zijn verschillende redenen voor. We zien dat een virus dat vrijwel identiek is aan het H5N1-virus dat hier nu circuleert, het voorbije jaar plots tot meer besmettingen bij mensen heeft geleid in China. Van de 58 gevallen die we de voorbije jaren hebben gezien zijn er bovendien 25 overleden. Dat is een eerste zorg.

“Daarnaast zien we de voorbije jaren niet alleen meer besmettingen bij vogels, maar ook bij zoogdieren zoals vossen, otters en zeehonden.”

En een aanpassing aan zoogdieren is een mogelijk opstapje naar de mens?

“Precies. Bovendien gingen die besmettingen soms gepaard met een fatale hersenontsteking. Het virus blijkt dus niet alleen in staat zoogdieren te besmetten, maar ze ook ernstig ziek te maken en te doden.

“Tot slot zien we dat zogenoemde hoogpathogene – sterk ziekteverwekkende – vogelgriep in steeds meer wilde vogelsoorten circuleert. Watervogels zijn het natuurlijke reservoir van laagpathogene vogelgriepvirussen, waar de dieren normaal weinig hinder van ondervinden. Dat biedt het hoogpathogene virus de kans om nieuwe combinaties te vormen met al die andere virusvarianten. Het brengt het risico met zich mee dat zo varianten ontstaan die makkelijker zoogdieren kunnen besmetten.”

Toch bestempelt het ECDC het risico voor de mens in Europa als laag.

“Dat komt doordat de meeste mensen niet met levende vogels in contact komen. Maar het is omwille van de redenen die ik net noemde wel een opschaling, want voordien beoordeelden we het risico als ‘zeer laag’.”

Echt problematisch wordt het pas wanneer het virus ook in staat blijkt van mens tot mens over te springen, en dat zien we bij vogelgiepvirussen gelukkig zelden.

“Daar moet het virus eerst een aantal mutaties voor verwerven en dat heeft zich bij het H5N1-virus dat nu circuleert nog niet voorgedaan. In het geval van de Spaanse griep in 1918 ging het wél om een pandemie veroorzaakt door een vogelgriepvirus. Bij de uitbraken van de zogenoemde Aziatische griep in 1957 en de Hongkonggriep in 1968 – die naar schatting een miljoen doden veroorzaakte – ging het om een combinatie van een vogelgriepvirus en een humaan virus. Dat is waar we ons nu ook zorgen om maken: dat mensen tegelijk besmet zouden raken met de vogelgriep en een gewone seizoensgriep, met als resultaat een variant die zich onder mensen kan verspreiden en waartegen we geen afweer hebben. Dat is het rampscenario.”

Wat staat er ons dan te doen?

“Iets vergelijkbaar als we met Covid-19 hebben gedaan. In de eerste plaats de verspreiding zoveel mogelijk afremmen. Alleen is dat met influenzavirussen nog moeilijker, want je kan anderen besmetten nog voor je symptomen hebt. Daarnaast is het zaak zo snel mogelijk een vaccin te ontwikkelen. En hopen dat het virus niet al te virulent is.”

Vogelgriepvirussen worden wereldwijd in de gaten gehouden. Wetenschappers weten op welke mutaties ze moeten letten en wanneer een variant zorgwekkend is?

“Ja, maar de kennis daarover is onvolledig. Het recente verhoogde aantal besmettingen van mensen in China kunnen we bijvoorbeeld nog niet verklaren. Ook het H5N8-virus dat vorig jaar Russische arbeiders op een pluimveebedrijf besmette, was daar volgens zijn genetisch profiel niet toe in staat.”

Volgens Duitse experts gaat het momenteel om de ergste uitbraak van vogelgriep in Europa tot dusver.

“Vorig jaar spraken we ook al over de ergste uitbraak ooit, en deze is goed op weg om nog ernstiger te worden. We zien de grootste problemen vooralsnog vooral in gebieden waar veel pluimveebedrijven dicht bij elkaar liggen. Op een gegeven moment verspreidt het virus zich daar zo snel dat je het niet meer kan tegenhouden door getroffen bedrijven te ruimen.

“Wat nieuw is, is dat uitbraken zo regelmatig voorkomen dat we van een vogelgriepseizoen kunnen spreken. En we zien ook dat hoogpathogene virussen hier veel langer en zelfs permanent aanwezig blijven.”

We focussen doorgaans op de impact op pluimvee, maar wat zijn de gevolgen voor wilde vogels?

“Daar weten we weinig over. Vijf jaar geleden ben ik daar zelf onderzoek naar gestart. We weten dat ook roofvogels zoals slechtvalken en zeearenden gevoelig zijn voor de ziekte. Roofvogels zijn extra kwetsbaar omdat hun aantallen lager zijn, en omdat ze geneigd zijn net de zieke vogels als prooi te kiezen. Uit onze schattingen in 2016 en 2017 bleek dat toen 10 tot 40 procent van de overwinterende slechtvalkenpopulatie in Nederland is gesneuveld.”

Hoe zijn we in deze situatie verzeild geraakt?

“Een voorouder van het huidige hoogpathogene H5N1-virus is voor het eerst gedetecteerd in een ganzenkwekerij in China in 1996. Sindsdien is het geëvolueerd tot een waaier aan varianten. 

“De pluimveesector is een ideale broeihaard voor vogelgriepvirussen. Dat is een kansspel. Grote aantallen kippen die dicht op elkaar zitten vormen voor een laagpathogeen virus dat binnenraakt een ideale omgeving om te circuleren en te muteren tot een hoogpathogene vorm. Gebeurt zo’n mutatie in het wild, dan raakt zo’n zieke vogel al snel afgezonderd van de rest. Maar in een volle pluimveestal is dat niet zo.

“Maar terwijl de virussen zich aanvankelijk in de Aziatische pluimvee-industrie verspreidden, gebeurde er in 2005 iets bijzonders. We zagen toen voor het eerst dat wilde watervogels het hoogpathogene virus over duizenden kilometers transporteerden naar Afrika en Europa. Terwijl die normaal enkel laagpathogene virussen bij zich dragen. Doordat hoogpathogene virussen nu ook in wilde vogels circuleren, vormen ze een continue bedreiging voor de pluimveesector.”

Maar hoogpathogene vogelgriep is niet louter iets dat hier met wilde vogels komt aanwaaien vanuit Azië?

“Nee. Ook onze eigen pluimveehouderij is een bron van hoogpathogene virussen. Van de 39 keer dat een vogelgriepvirus de voorbije 60 jaar tot een hoogpathogene vorm is gemuteerd, gebeurde dat 37 keer in de pluimveehouderij, waarvan 14 keer in Europa. Een voorbeeld daarvan is H7N7, dat in 2003 in de Nederlandse pluimveehouderij is ontstaan uit een laagpathogeen virus. Dat virus besmette duizend mensen en leidde alleen al in Nederland tot het ruimen van 30 miljoen kippen.”

Het EFSA-rapport plaatst vraagtekens bij de bioveiligheidsmaatregelen in de pluimveesector.

“Ja. Je ziet de jongste jaren ook uitbraken op bedrijven die op het eerste gezicht veilig lijken. Zoals vleeskuikenbedrijven waar de dieren niet buiten komen, en waar de kuikens in één keer binnen gaan, en zeven weken later weer buiten. Het blijkt extreem moeilijk om stallen zo goed af te sluiten dat je het virus buiten de deur kan houden.

“Dat was vroeger ook minder belangrijk. Raakte een laagpathogeen virus vanuit wilde vogels toch binnen, dan leidde dat soms eens tot een uitbraak met een hoogpathogene variant. Dat kon je dan door het getroffen bedrijf te ruimen nog vrij goed onder controle houden. Nu ben je bij de insleep van een hoogpathogene vorm meteen de klos en schiet de bekende aanpak tekort.”

Wat moet er veranderen?

“Het is belangrijk om bedrijven niet te dicht bij elkaar te vestigen, om de verspreiding sneller te kunnen stoppen. Zeker niet in waterrijke gebieden waar veel watervogels verblijven. Daar zien we nu ook de grootste problemen.

“Door minder dieren te houden, minder dicht op elkaar, verlaag je ook het risico op het ontstaan van hoogpathogene varianten binnen de bedrijven.”

Heeft de sector daar oren naar?

“Vooralsnog niet. Er gaan nu wel stemmen op om pluimvee te vaccineren. Ook dat is een van onze aanbevelingen.”

Als dat kan, waarom gebeurt dat dan niet al veel langer?

“De huidige vaccins beschermen tegen ziekte, maar voorkomen niet dat vogels besmet kunnen raken en het virus kunnen verspreiden. Dat maakt het lastiger om uitbraken op te sporen. Om als land kippenvlees te mogen exporteren moet je bovendien kunnen aantonen dat er geen vogelgriep voorkomt, wat moeilijker is wanneer je vaccineert. Daarom is in het verleden besloten niet te vaccineren, en uitbraken meteen in de kiem te smoren door getroffen bedrijven te ruimen. De sector zelf ziet ook in dat de massale ruimingen niet meer te verantwoorden zijn.”

Zou je door massaal te vaccineren verder gewoon alles bij het oude kunnen laten?

“Met een aangescherpte bioveiligheid en vaccinatie zou je verliezen sterk kunnen beperken. Maar je blijft als sector toch kwetsbaar. Een vaccin biedt slechts bescherming tegen een bepaalde variant, en voorkomt bovendien het ontstaan van nieuwe hoogpathogene varianten niet. Als we een pandemie willen voorkomen, moeten we het toch echt anders gaan doen.”

U pleitte er al eerder voor om het roer om te gooien, niet alleen omwille van het risico op vogelgriep.

“Ja, dat vind ik eigenlijk niet het meest zorgwekkend. Ik maak mij meer zorgen om de impact van de sector op het milieu. Denk maar aan het stikstofprobleem, de klimaatimpact en het land dat nodig is voor het voer. We produceren wereldwijd nu veertien keer meer pluimveevlees dan zestig jaar geleden. Kip heeft in vergelijking met andere vleessoorten een lagere milieu-impact, maar het probleem is dat we er zoveel van eten. Niet alleen omwille van het risico op zoönosen (in­fec­tie­ziek­ten die van dier op mens kunnen over­gaan, DD), maar ook vanwege de klimaat- en biodiversiteitscrisis kunnen we volgens mij niet om een krimp van de sector heen.”