Direct naar artikelinhoud
AchtergrondHolocaust

Eindelijk weten we wie Anne Frank en haar familie de dood injoeg

Anne Frank.Beeld PE

Een grootschalig onderzoek waarbij meer dan 200 mensen betrokken waren en dat ruim vijf jaar duurde heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de man ontmaskerd die Anne Frank en haar familie de dood injoeg.

Op 4 augustus 1944 kreeg kreeg Karl Silberbauer, onderofficier bij het Referat IV B 4, ook wel de ‘Jodenjagerseenheid’ genoemd een telefoontje in zijn Amsterdamse kantoor. Het was zijn superieur, luitenant Julius Dettmann, die vertelde dat hij net gebeld was met de mededeling dat er Joden ondergedoken zaten in een bedrijfsgebouw op de Prinsengracht 263. Silberbauer rukte meteen uit en deed even later een inval in de gebouwen van Opecta en Pectacon, twee firma’s die zich inlieten met de invoer van pectine en specerijen en die tot voor kort eigendom waren geweest van Otto Frank.

Bij de inval werd achter een op een wieltje wegdraaiende boekenkast een deur gevonden die naar het achterhuis leidde waar Otto, zijn vrouw Edith en hun twee dochters Margot en Anne zich samen met nog vier andere Joden al meer dan twee jaar schuilhielden. Ze kwamen terecht op het laatste transport dat vanuit Nederland naar Auschwitz vertrok en zouden met uitzondering van vader Otto geen van allen WO II overleven. Het dagboek dat Anne tijdens haar lange maanden in het achterhuis bijhield en dat Silberbauer bij de inval achteloos op de grond had gegooid omdat het volgens hem waardeloos was, werd uiteindelijk een van de pakkendste getuigenissen van het dagelijks leven onder de nazigruwel.

Mysterie

Rond de arrestatie van de Franks is altijd een zweem van mysterie blijven hangen. Wie had hen verraden? En waarom? En wat wisten Silberbauer en zijn kornuiten precies toen ze binnenvielen op de Prinsengracht? Was de ontdekking van die boekenkast toeval? Of wisten ze vooraf al van het bestaan van het achterhuis af? In 1946 - 1947 en later nog eens in 1963 - 1964 voerde de Nederlandse recherche een onderzoek naar de verraders van de familie Frank. Ze concentreerde zich daarbij vooral op de vraag of Otto Franks magazijnbediende Willem van Maaren de SS had ingelicht. Hij had immers door dat er mensen in het achterhuis woonden en hij was een notoir dief en zwarthandelaar. Zo iemand zou best een paar joden willen aanbrengen was het idee, zeker omdat de nazi’s een ‘kopgeld’ betaalden van 7,5 gulden per aangebrachte Jood, wat vandaag een euro of 50 zou zijn. Acht Joden op de Prinsengracht, dat was toch al gauw een extraatje van zo’n 400 euro. Alleen konden de Nederlandse rechercheurs nooit afdoende bewijs vinden om hun theorie te staven.

Daarom vatte filmmaker Thijs Bayers een jaar of zes geleden het plan op om een coldcaseteam op te richten om voor eens en altijd uitsluitsel te krijgen over wat er in 1944 was gebeurd. Hij bracht zo’n dertig onderzoekers samen, zette de gepensioneerde FBI-agent Vince Pankoke aan het hoofd en zorgde voor de nodige financiering om wereldwijd en met de meest geavanceerde AI-technologie onderzoek te doen. Uiteindelijk kwamen ze tot een lijst van zo’n dertig mogelijke verdachten, die mits heel wat ziften tot vier konden worden teruggebracht. Zo was er bijvoorbeeld Ans van Dijk, de beruchte Joden-verklikster die in de buurt van de Prinsengracht werkzaam was en na de oorlog werd geëxecuteerd voor de dood van minstens 68 mensen - de enige vrouw die werd geëxecuteerd trouwens, wat ook al iets zegt. Er was ook Nelly, de zus van de bij de Franks inwonende hulp Bep, die graag met Duitsers aanpapte, en groenteman Van Hoeve, die zelf ook een paar Joden verstopte, wist van de Franks in het achterhuis en na zijn arrestatie misschien geklikt kon hebben om zijn eigen vel te redden.

Goudstikker

Maar uiteindelijk waren zij niet de schuldigen, ontdekte het coldcaseteam, maar hoogstwaarschijnlijk wel een Joodse notaris, Arnold van de Bergh. In 1963 had Otto Frank een kopie van een briefje aan de rechercheurs getoond met de tekst: “Uw schuilplaats werd meegedeeld door A. van den Bergh.” Otto had het origineel kort na de bevrijding in zijn brievenbus gevonden. Omdat de rechercheurs toen achter van Maaren aanzaten werd er echter niets met dat briefje gedaan.

Het coldcaseteam ging op zoek naar die van de Bergh, die een belangrijke Jood bleek te zijn, de notaris die in 1940 de verkoop van de befaamde Goudstikker-collectie, de grootste private verzameling oude meesters ooit, aan Hermann Göring had beklonken en daar 10 procent van de verkoopprijs voor had mogen aanrekenen, goed voor 200.000 gulden. Deze notaris had tentakels in de hoogste Joodse en Duitse kringen en wou maar een ding: de oorlog levend doorkomen. Hij beschikte over een hele lijst onderduikadressen en om de Duitsers te paaien loste hij er zo af en toe een paar, waaronder ook dat van de familie Frank dus.

Dat Otto Frank niet eerder met dit nieuws naar buiten was gekomen, kan verbazingwekkend lijken, maar is in feite best te begrijpen. Het nieuws dat vooraanstaande Joden hun volksgenoten aangaven bij de nazi’s was niet zo fraai. Bovendien wou Otto Frank wellicht ook de kinderen van de in 1950 aan keelkanker gestorven van den Bergh in bescherming nemen. Zij zouden in het spervuur van de kwalijk riekende pers komen te liggen, terwijl zij tijdens WO II net zo onschuldig waren geweest als zijn eigen Anne en Margot.

Rosemary Sullivan, Het verraad van Anne Frank, Ambo/Anthos, 400 p., 22,99 euro.